ECLI:NL:RBLIM:2023:3530

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 mei 2023
Publicatiedatum
14 juni 2023
Zaaknummer
C/03/296328 / FA RK 21-3427 en C/03/299089 / FA RK 21-4566
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Echtscheiding tussen partijen met gemeenschappelijke Marokkaanse nationaliteit, toepassing van Mudawwana en partneralimentatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 19 mei 2023 uitspraak gedaan in een echtscheidingsprocedure tussen een vrouw en een man, beiden met de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit. De partijen zijn op 15 juli 1989 in Tantan, Marokko, met elkaar getrouwd en hebben geen minderjarige kinderen. De vrouw heeft haar verzoek om kinderalimentatie voor hun meerderjarige dochter ingetrokken, maar er zijn nog geschillen over partneralimentatie, de verdeling van de huwelijksgemeenschap en de verevening van het oudedagspensioen van de man. De rechtbank heeft vastgesteld dat zij bevoegd is om de echtscheiding uit te spreken op basis van de woonplaats van partijen in Nederland en dat het Nederlands recht van toepassing is, omdat partijen niet hebben gekozen voor het recht van hun buitenlandse nationaliteit.

De rechtbank heeft de echtscheiding uitgesproken en de man veroordeeld tot betaling van partneralimentatie aan de vrouw van € 1.071,- per maand, met een aanpassing van de alimentatie naarmate de vrouw de echtelijke woning verlaat. Daarnaast heeft de rechtbank de man veroordeeld tot betaling van een bedrag van € 10.000,- aan de vrouw als vergoeding op grond van artikel 49 van de Mudawwana, het Marokkaanse familierecht. De rechtbank heeft het verzoek van de vrouw tot verevening van het ouderdomspensioen afgewezen, omdat de wijze van verevening al voortvloeit uit de Wet verevening pensioenrechten. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, met uitzondering van de beslissing over de echtscheiding zelf, die pas geldt na inschrijving in de registers van de burgerlijke stand.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Familierecht
Zaakgegevens: C/03/296328 / FA RK 21-3427 (echtscheiding)
C/03/299089 / FA RK 21-4566 (huwelijksvermogensrecht)
Echtscheiding met nevenvoorzieningen
Beschikking van 19 mei 2023
in de zaak van:
[de vrouw] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de vrouw,
advocaat mr. S.C.H. Poelman,
e n
[de man] ,
wonende in [woonplaats] ,
hierna te noemen: de man,
advocaat mr. R. Cohen.

1.De procedure

1.1.
De rechtbank heeft de volgende stukken ontvangen:
het verzoekschrift van de vrouw met ongenummerde bijlagen, binnengekomen op 7 september 2021;
het verweerschrift van de man tevens zelfstandig verzoek met bijlagen 1 tot en met 4;
het F9-formulier van de vrouw van 14 oktober 2021 met ongenummerde bijlage;
het aanvullend verzoek van de vrouw met verweer op de zelfstandige verzoeken van de man met ongenummerde bijlagen;
het verweerschrift van de man tegen het aanvullend verzoek van de vrouw;
het F9-formulier van de man van 23 februari 2022 met ongenummerde bijlage;
het F9-formulier van de vrouw van 13 maart 2023 met bijlagen 3 tot en met 8;
et F9-formulier van de vrouw van 14 maart 2023 met bijlage 9, en
het F9-formulier van de man van 13 april 2023 met ongenummerde bijlage.
1.2.
Het verzoek en verweer zijn besproken tijdens de mondelinge behandeling van
13 april 2023. Hiervan zijn aantekeningen gemaakt. Tijdens deze behandeling zijn via videobellen gehoord:
  • de vrouw, bijgestaan door haar advocaat en tolk, en
  • de man, bijgestaan door zijn advocaat.
1.3.
De rechtbank heeft aan [naam dochter 1] , de hierna nader te noemen dochter van partijen, gevraagd wat zij van het verzoek vindt. [naam dochter 1] heeft dat de rechtbank per brief laten weten.

2.Waar gaat het over?

Wat staat vast?
2.1.
Partijen zijn op 15 juli 1989 in Tantan (Marokko) met elkaar getrouwd.
2.2.
Zij hebben beiden de Nederlandse en Marokkaanse nationaliteit.
2.3.
Partijen hebben thans geen minderjarige kinderen.
Wat ligt voor?
2.4.
Beide partijen hebben verzocht de echtscheiding uit te spreken. De vrouw heeft tijdens de mondelinge behandeling haar verzoek om kinderalimentatie voor de (inmiddels) meerderjarige dochter van partijen ( [naam dochter 1] ) ingetrokken. Zij heeft ook het verzoek dat ziet op de hoofdverblijfplaats van [naam dochter 1] en de opname van het ouderschapsplan in de echtscheidingsbeschikking ingetrokken. Tussen partijen zijn nog in geschil: a) de door de man aan de vrouw te betalen partneralimentatie, b) de verdeling van de huwelijksgemeenschap en c) de verevening van het oudedagspensioen van de man.

3.De beoordeling

Echtscheiding
rechtsmacht en toepasselijk recht
3.1.
De rechtbank stelt vast dat zij als Nederlandse rechter bevoegd is, omdat beide partijen in Nederland wonen. [1]
3.2.
Omdat partijen niet hebben gekozen voor toepassing van het recht van hun buitenlandse gemeenschappelijke nationaliteit, past de rechter Nederlands recht toe. [2]
3.3.
De rechtbank zal op verzoek van partijen de echtscheiding uitspreken. In de wet staat dat je mag scheiden als je huwelijk duurzaam is ontwricht. Dat betekent dat het niet meer mogelijk is om met elkaar samen te leven en dat het er niet naar uitziet dat het beter wordt. Partijen hebben gezegd dat dat zo is.
Partneralimentatie
rechtsmacht en toepasselijk recht
3.4.
Voordat de rechtbank toekomt aan het verzoek van de vrouw tot partneralimentatie, zal zij beoordelen of zij rechtsmacht heeft om van dit verzoek kennis te nemen en welk recht hier op moet worden toegepast.
3.5.
De rechtbank stelt vast dat zij als Nederlandse rechter bevoegd is, omdat zij ook rechtsmacht heeft ten aanzien van de echtscheiding op basis van de woonplaats van partijen. [3]
3.6.
Omdat de vrouw aanspraak maakt op partneralimentatie en zij in Nederland woont, past de rechter het Nederlands recht toe. [4]
verzoek
3.7.
De vrouw wil dat de man vanaf de datum van de te wijzen beschikking een partneralimentatie van € 1.071,- per maand of vanaf een andere (latere) datum een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag aan haar gaat betalen. Zij stelt dat zij niet in de kosten van haar levensonderhoud kan voorzien en dat de man voldoende draagkracht heeft om haar van een bijdrage te voorzien.
3.8.
De man is het niet eens met een vaststelling van partneralimentatie en vraagt de rechtbank het verzoek van de vrouw af te wijzen. Hij stelt dat de vrouw onvoldoende – aan de hand van stukken – heeft aangetoond dat zij niet in haar levensonderhoud kan voorzien. Om die reden moet het ervoor worden gehouden dat de vrouw een verdiencapaciteit heeft en zij daarmee geen behoefte heeft aan een bijdrage.
huwelijksgerelateerde behoefte
3.9.
Bij de berekening van de partneralimentatie stelt de rechtbank eerst het bedrag vast dat de vrouw nodig heeft om haar kosten van te kunnen betalen: de ‘huwelijksgerelateerde behoefte’. Daarbij kijkt de rechtbank niet alleen naar de puur noodzakelijke kosten die de vrouw moet maken, maar ook naar de welstand waarin partijen hebben geleefd en naar wat de vrouw daardoor gewend was uit te geven.
3.10.
Voor de vaststelling van de huwelijksgerelateerde behoefte sluit de rechtbank aan bij de in de rechtspraktijk ontwikkelde Hofnorm. Daarbij wordt het netto besteedbaar gezinsinkomen (NBGI) van partijen toen zij nog bij elkaar waren als uitgangspunt genomen. Het idee daarachter is dat partijen gewend waren om daar met zijn tweeën van te leven. Nu [naam dochter 1] destijds deel uitmaakte van het huishouden van partijen, moet bij de vaststelling van de behoefte van partijen rekening worden gehouden met haar kosten: wat de ouders voor haar uitgaven was niet beschikbaar voor hun eigen lasten. Volgens de Hofnorm is de huwelijksgerelateerde behoefte 60% van het NBGI minus de kosten van [naam dochter 1] . De Hofnorm gaat uit van 60% omdat mensen na de scheiding meer geld nodig hebben, omdat de kosten van levensonderhoud voor alleenstaanden hoger zijn dan voor gehuwden en zij de kosten niet meer kunnen delen.
3.11.
De man is het niet eens dat wordt aangesloten bij de Hofnorm. Hij stelt dat de vrouw haar behoefte concreet inzichtelijk moet maken door middel van het overleggen van een behoeftelijst en bewijsstukken. Omdat de man niet heeft toegelicht waarom niet kan worden aangesloten bij de Hofnorm, gaat de rechtbank voorbij aan zijn stelling.
3.12.
Bij de bepaling van het NBGI van partijen rekent de rechtbank enkel met de inkomensgegevens van de man. Niet is gesteld noch is gebleken dat de vrouw inkomen had. Ter zitting is komen vast te staan dat partijen in 2021 feitelijk uit elkaar zijn gegaan. De rechtbank neemt bij de bepaling van het NGBI het inkomen van de man in 2020 als uitgangspunt. Uit de door de man overgelegde aangifte inkomstenbelasting van 2020 (bijlage 1) blijkt dat hij toen een belastbaar inkomen had van € 47.151,-. Daaruit vloeit een netto besteedbaar inkomen voort van € 2.871,- per maand. [5] Uit de aangehechte berekening blijkt dat de kosten van [naam dochter 1] € 336,- per maand bedroegen. Na aftrek van deze kosten resteerde voor partijen € 2.535,- per maand voor overige uitgaven. Volgens de Hofnorm leidt dat tot een behoefte van € 1.521,- per maand. Door wettelijke indexering bedraagt de behoefte van de vrouw € 1.603,- per maand in 2023.
behoeftigheid
3.13.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank of de vrouw redelijkerwijs in staat is om zelf het bedrag van € 1.603,- netto te verdienen. Als de vrouw daar niet of slechts gedeeltelijk toe in staat is, dan is zij ‘behoeftig’.
3.14.
Tussen partijen is niet in geschil dat de vrouw op dit moment een uitkering krachtens de Participatiewet ontvangt van de gemeente. Nu die uitkering aanvullend van aard is, strekt die niet in mindering op haar behoefte. Dit betekent dat zij op dit moment (formeel) behoefte heeft aan het voernoemde bedrag.
3.15.
Partijen verschillen van mening of van de vrouw mag worden verwacht dat zij zelf in de kosten van haar levensonderhoud voorziet.
3.16.
De vrouw stelt dat sprake was van een zeer traditioneel islamitisch huwelijk. Zij heeft geen opleiding gevolgd, enkel huishoudelijk werk gedaan, onvoldoende kennis van de Nederlandse taal opgedaan en heeft helemaal geen kennis van de Nederlandse arbeidsmarkt. Ter ondersteuning van haar stelling heeft de moeder als bijlage 3 een verklaring van de twee meerderjarige dochters van partijen, [naam dochter 2] en [naam dochter 1] , overgelegd. De vrouw stelt daarnaast dat de gemeente een bijstandsuitkering aan haar heeft toegekend en zij van haar sollicitatieplicht is ontheven. De vrouw stelt – waarschijnlijk – te zullen worden opgenomen in het mensontwikkelbedrijf van de gemeente Brunssum. Zij krijgt daar de mogelijkheid om onder begeleiding en scholing aan de slag te gaan voor bedrijven in de bouw, de schoonmaak en de beveiliging. Ook is het mogelijk dat zij vanuit de gemeente wordt gefaciliteerd om de Nederlandse taal te leren. De vrouw stelt dat nu het onduidelijk is of en wanneer zij in staat zal zijn om door arbeid in haar kosten van levensonderhoud te voorzien, zij nog langdurig alimentatieplichtig zal zijn.
3.17.
De man betwist dat de vrouw behoefte heeft aan een bijdrage in de kosten van haar levensonderhoud. Hij stelt dat als uitgangspunt moet gelden dat het ontvangen van partneralimentatie niet vanzelfsprekend is en de vrouw zich moet inspannen om zelf in haar levensonderhoud te voorzien. Dit kan ook van de vrouw worden gevraagd, nu zij niet belast is met de verzorging van minderjarige kinderen en zij ook niet arbeidsongeschikt is. De man stelt dat de vrouw onvoldoende heeft aangetoond dat zij niet in staat in om in haar eigen levensonderhoud te voorzien. Er is geen enkel sollicitatiebewijs overgelegd noch is gebleken welke inspanningen zij heeft verricht om een betaalde baan te vinden. Nu de vrouw zich onvoldoende heeft ingespannen om inkomen te verwerven, komt het nalaten daarvan voor haar rekening. Bij de bepaling van haar behoefte moet rekening worden gehouden met een verdiencapaciteit ter hoogte van het door haar geldende minimumloon. Het is algemeen bekend dat er op dit moment in verschillende sectoren een schreeuwend tekort is aan arbeidskrachten, aldus de man.
3.18.
De rechtbank overweegt dat partijen feitelijk ruim twee jaar geleden uit elkaar zijn gegaan. Partijen zijn ruim 30 jaar getrouwd geweest en de vrouw heeft voldoende aannemelijk gemaakt dat gedurende het huwelijk er sprake was van een (zeer) traditionele rolverdeling. Tegen die achtergrond is het naar het oordeel van de rechtbank niet redelijk om van de vrouw te vergen dat zij nu al (deels) zelf in de kosten van haar levensonderhoud voorziet. Dat neemt niet weg dat de vrouw zich moet inspannen om door middel van arbeid inkomsten te verwerven. Gesteld noch gebleken is dat de vrouw daartoe stappen heeft ondernomen door te solliciteren. Dat de vrouw geen opleiding heeft gevolgd en de Nederlandse taal niet of onvoldoende machtig is, maakt op zichzelf niet dat voor haar geen werk te vinden is. De rechtbank is van oordeel dat de vrouw één jaar na de datum van deze beschikking in staat moet worden geacht zelf inkomen te verwerven waarmee zij in haar behoefte kan voorzien. Hierbij neemt zij in aanmerking dat de behoefte van de vrouw ongeveer gelijk is aan het netto minimum loon. Gelet op de (lange) duur van het huwelijk van partijen, de afstand van de vrouw tot de arbeidsmarkt en de perikelen die een echtscheiding (algemeen) meebrengt acht de rechtbank het niet redelijk om het er nu al voor te houden dat de vrouw in de kosten van haar levensonderhoud te voorzien, maar dat zij dat vanaf een jaar na de datum van deze beschikking wel kan.
draagkracht man
3.19.
Vervolgens onderzoekt de rechtbank in hoeverre de man de verzochte bijdrage kan betalen. Dat wordt de ‘draagkracht’ genoemd.
3.20.
Daarvoor maakt de rechtbank gebruik van de methode die de Expertgroep Alimentatie van de Rechtspraak (verder: Expertgroep) heeft ontwikkeld. Het netto besteedbaar inkomen (NBI) is daarbij het uitgangspunt. Verder rekent de rechtbank met een forfaitair bedrag aan vaste lasten dat ieder jaar wordt bijgesteld. Ook rekent zij met een woonbudget van 30% van het NBI. Deze twee posten vormen samen het ‘draagkrachtloos inkomen’.
3.21.
Bij de bepaling van het NBI van de man rekent de rechtbank met een bruto cumulatief jaarloon van € 49.120,-. Dit blijkt uit de door de man overgelegde loonstrook van februari 2023. Uit dit inkomen vloeit een NBI voort van € 3.062,- per maand. [6]
3.22.
De rechtbank ziet in dit geval aanleiding om af te wijken van het hiervoor genoemde woonbudget. Thans betaalt de man de woonlasten van de echtelijke woning waar de vrouw verblijft en tijdelijke woonlasten voor hemzelf. De man stelt deze (onbetwist) op respectievelijk (bruto) € 224,58 en € 747,- per maand. Zolang de vrouw nog in de echtelijke woning verblijft zal de rechtbank rekenen met de werkelijke lasten van de echtelijke woning en die van de tijdelijke woonruimte. De draagkracht van de man is dan € 541,- netto per maand. [7] De alimentatie die de man betaalt is een persoonsgebonden aftrek, waardoor hij minder belasting betaalt. Dat belastingvoordeel telt de rechtbank op bij de netto draagkracht. Daarmee komt de bruto draagkracht van de man op € 857,- per maand. Dit betekent dat hij een deel van de verzochte bijdrage kan betalen.
3.23.
De rechtbank zal tevens de draagkracht van de man berekenen op basis van zijn werkelijke woonlasten vanaf het moment dat de vrouw de woning heeft verlaten en hij daarin kan terugkeren. Daartoe overweegt de rechtbank dat de vrouw onbetwist heeft gesteld dat er bij de man tekort aan draagkracht zou ontstaan als met het woonbudget wordt gerekend, terwijl de werkelijke woonlasten aanmerkelijk lager zijn, namelijk (bruto) € 225,- per maand. De draagkracht van de man is dan € 989,- netto per maand. Na brutering komt de draagkracht van de man op € 1.568,- per maand. Hij kan daarmee de door de vrouw verzochte bijdrage van € 1.071,- per maand betalen.
Vermogensafwikkeling
3.24.
De vrouw wil dat de man de helft van de vermogensaanwas aan haar gaat betalen, bestaande uit de helft van:
a. a) de overwaarde van de echtelijke woning;
b) de waarde van de aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis;
c) de spaargelden van de man;
d) de waarde van de personenauto, Opel Astra met kenteken [kenteken] , en
e) de inboedelgoederen, met uitzondering van de bij de vrouw in privé-eigendom
zijnde bank en boxspringbed.
3.25.
De vrouw stelt dat op het huwelijksvermogensregime het Marokkaans recht van toepassing is. Volgens het Marokkaanse familierecht (artikel 49 Mudawwana 2004) komt zij in aanmerking voor een vergoeding of schadeloosstelling voor de door haar geleverde inspanning of gedragen lasten die hebben bijgedragen aan de vermeerdering van het vermogen van de man. Ook werkzaamheden in de huishouding die daaraan hebben bijgedragen kunnen leiden tot een vergoeding. Nu in het geval van partijen sprake was van een zeer traditioneel islamitisch huwelijk waarin zij voor het huishouden en de verzorging van de kinderen zorgde, dient de man haar daarvoor een vergoeding te betalen.
3.26.
De man betwist dat sprake was van een zeer traditioneel islamitisch huwelijk en vraagt het verzoek van de vrouw af te wijzen. Hij stelt dat naast zijn werkzaamheden ook hij participeerde in het huishouden en de verzorging van de kinderen. Zo kookte hij voor zichzelf, deed hij de afwas en zorgde hij volledig voor zichzelf. Daarbij komt dat toen de vrouw meerdere keren voor langere periodes naar Marokko ging, hij zelf voor het huishouden en de kinderen heeft gezorgd. Ook stelt de man dat er aan de zijde van de vrouw sprake is van echtelijke ontrouw. Zij heeft al ruim 4 jaar een relatie met een andere man. Gelet op het gedrag en de handelswijze van de vrouw dient aan haar in het geheel geen recht op enige vergoeding van een deel van zijn vermogensvermeerdering toe te komen.
3.27.
Nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot het verzoek tot echtscheiding, heeft zij ook rechtsmacht met betrekking tot de verzoeken die zien op het huwelijksvermogensregime van partijen (artikel 5, eerste lid, Verordening huwelijksvermogensstelsels).
3.28.
Tussen partijen is niet in geschil dat het huwelijksvermogensregime wordt beheerst door het Marokkaans recht.
3.29.
Op 5 februari 2004 is in Marokko de (familiewet) Mudawwana in werking getreden. Het Marokkaanse recht kent geen huwelijkse gemeenschap van goederen. Dit betekent dat door middel van een huwelijk geen gemeenschappelijk vermogen ontstaat. Als gevolg daarvan behoudt iedere echtgenoot wat van hem of haar is en wat hij of zij tijdens het huwelijk verkrijgt. Uitgangspunt is dat iedere echtgenoot zelf aansprakelijk is met zijn of haar gehele vermogen voor de eigen schulden.
3.30.
Op grond van artikel 49 Mudawwana is het echter mogelijk dat de ene echtgenoot tegenover de andere echtgenoot aanspraak maakt op een vergoeding of een schadeloosstelling, voor door eerstgenoemde echtgenoot tijdens het huwelijk geleverde inspanningen of gedragen lasten die hebben bijgedragen aan de vermogensvermeerdering van de andere echtgenoot in de vorm van een deel van de vermogensaanwas.
3.31.
Uit voornoemd artikel volgt ook dat echtgenoten afspraken kunnen maken met betrekking tot de wijze van verdeling van het vermogen dat gedurende het huwelijk is verkregen. Deze afspraken moeten worden opgenomen in een akte, die los staat van de huwelijksakte. Als de echtgenoten hierover geen overeenstemming kunnen bereiken, beslist de rechter hierover, rekening houdend met de algemene beginselen van het bewijsrecht en met inachtneming van de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede rekening houdend met wat door ieder der echtgenoten is ingebracht aan inspanningen en wat door ieder van hen is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen (vermogensaanwas) van het gezin.
3.32.
Niet gebleken is dat partijen afspraken hebben gemaakt over de verdeling van vermogensbestanddelen die zijn verkregen tijdens hun huwelijk.
3.33.
De rechtbank gaat ervan uit dat artikel 49 Mudawwana (die met de invoering van het familiewetboek van 2004 in werking is getreden) ook van toepassing is op huwelijken die vóór die tijd zijn gesloten. De Mudawwana bevat namelijk geen bepaling waaruit volgt dat gewijzigde artikelen enkel in bepaalde situaties van toepassing zijn en partijen hebben op dit punt geen standpunt ingenomen.
3.34.
De rechtbank stelt voorop dat allerlei vormen van inspanning van de vrouw gedurende het huwelijk van partijen een rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of en in hoeverre de vrouw tegenover de man aanspraak kan maken op vergoeding van tijdens het huwelijk door haar geleverde inspanningen die hebben bijgedragen aan vermeerdering van het vermogen van de man. [8] In dat kader volgt de rechtbank de vrouw in haar stelling dat ook werkzaamheden in de huishouding en de opvoeding van de kinderen hebben bijgedragen aan de vermogensaanwas van de man en een grondslag vormen voor een aanspraak op vergoeding van de vrouw tegenover de man. Met andere woorden: de vrouw hoeft daarbij geen concrete financiële bijdrage te hebben geleverd.
3.35.
Partijen verschillen van mening of tijdens hun huwelijk sprake was van een zeer traditionele rolverdeling. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de vrouw met haar gemotiveerde stelling en de verklaring van de (2) meerderjarige dochters van partijen – waarin zij het door de vrouw gestelde bevestigen – voldoende aannemelijk gemaakt dat tussen partijen sprake was van een zeer traditioneel huwelijk. In het licht daarvan had het op de weg van de man gelegen om met meer te komen dan een enkel kale betwisting.
3.36.
De rechtbank merkt echter op dat de man onvoldoende inzage heeft gegeven in zijn vermogen. Zij kan daarom niet beoordelen of en in hoeverre aan de zijde van de man sprake is geweest van een vermogensaanwas. Het had op zijn weg gelegen om in ieder geval stukken te overleggen die zien op het verloop van het saldo van zijn bankrekening en de aan de hypotheek gekoppelde spaarpolis. Dit geldt des te meer nu de rechtbank de man per brief van 8 februari 2023 ex artikel 22 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering heeft bevolen om (financiële) stukken in te dienen waaruit de rechtbank een eventuele vermogensaanwas had kunnen opmaken. Nu de man dat heeft nagelaten, zal de rechtbank daar de conclusie aan verbinden die zij geraden acht. De rechtbank houdt het ervoor dat gedurende het huwelijk aan de zijde van de man sprake is geweest van een vermogensvermeerdering en zal in redelijkheid bepalen dat de man daarvan aan de vrouw € 10.000,- moet voldoen als vergoeding op grond van artikel 49 Mudawwana. Nog daargelaten dat de door de man gestelde ontrouw vanuit de zijde van de vrouw geen reden is om anders te oordelen, heeft de vrouw die stelling gemotiveerd betwist.
3.37.
De rechtbank merkt op dat zij in voornoemde vergoeding geen rekening heeft gehouden met verzochte helft van de overwaarde van de echtelijke woning. Hierbij neemt zij in aanmerking dat de vrouw niet althans onvoldoende heeft onderbouwd op welke wijze haar inspanningen hebben bijdragen aan de waardevermeerdering van de woning. Voor wat betreft de stelling van de vrouw dat de bank en boxspringbed (die zich in de echtelijke woning bevinden) tot haar privé-eigendom behoort, zal de rechtbank daaraan voorbij gaan. Weliswaar heeft de vrouw gesteld dat zij deze met haar bruidsschat heeft gekocht, maar gelet op de betwisting door de man is dat niet komen vast te staan. De rechtbank zal daarom het verzoek van de vrouw dat ziet op het aan haar beschikbaar stellen van voernoemde goederen afwijzen.
Verevening oudedagspensioen
3.38.
De vrouw heeft de rechtbank ook verzocht te bepalen dat de man met haar moet overgaan tot verevening van het door de man opgebouwde ouderdomspensioen. Zoals de rechtbank ter zitting partijen heeft voorgehouden, vloeit de wijze van verevening van ouderdomspensioenen al voort uit de Wet verevening pensioenrechten. Tegen die achtergrond heeft de vrouw geen belang bij een beslissing. De rechtbank zal het verzoek van de vrouw daarom afwijzen.
Verdeling gemeenschappelijk eigendom
3.39.
De rechtbank zal het verzoek van de man om het bevelen van de verdeling van de in het gemeenschappelijke eigendom toebehorende zaken, met benoeming van een notaris en een onzijdige persoon afwijzen, nu gesteld nog gebleken is dat er gemeenschappelijk goederen zijn.
Uitvoerbaar bij voorraad
3.40.
De rechtbank verklaart de beslissingen ‘uitvoerbaar bij voorraad’, zoals is verzocht, wat betekent dat deze beslissingen direct gelden ook als er hoger beroep wordt ingesteld. De beslissing over de echtscheiding zelf verklaart de rechtbank niet uitvoerbaar bij voorraad. Die beslissing geldt namelijk pas als de echtscheiding is ingeschreven en dat kan pas gebeuren als daar geen hoger beroep meer tegen mogelijk is.

4.De beslissing

De rechtbank:
4.1.
spreekt de echtscheiding uit tussen partijen, die met elkaar gehuwd zijn op 15 juli 1989 in Tantan (Marokko)
4.2.
bepaalt dat de man vanaf de dag van inschrijving van de beschikking tot echtscheiding in de registers van de burgerlijke stand tot
19 mei 2024een partneralimentatie aan de vrouw moet betalen van gedurende de periode dat de vrouw in de echtelijke woning verblijft van
€ 857,-per maand en nadat de vrouw de echtelijke woning heeft verlaten van
€ 1.071,-per maand;
4.3.
beslist dat de man deze alimentatie wat de toekomstige termijnen betreft steeds vóór de eerste van de maand vooraf moet betalen;
4.4.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw van een bedrag van € 10.000,- ten titel van vergoeding op grond van artikel 49 Mudawwana;
4.5.
wijst het verzoek van de vrouw tot verevening van het ouderdomspensioen af;
4.6.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad, behalve de beslissing over de echtscheiding, en
4.7.
wijst de verzoeken voor het overige af.
Dit is de beslissing van rechter mr. K.M. Braun, tot stand gekomen in samenwerking met griffier mr. N. Kum. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 19 mei 2023 in aanwezigheid van de griffier.
Tegen deze beschikking kan - voor zover er definitief is beslist - door tussenkomst van een advocaat hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof ‘s-Hertogenbosch. De verzoekende partij en verschenen belanghebbenden dienen het hoger beroep binnen de termijn van drie maanden na de dag van de uitspraak in te stellen. Andere belanghebbenden dienen het beroep in te stellen binnen drie maanden na de betekening van deze beschikking of nadat deze hun op andere wijze bekend is geworden.
Bijlage 1:
berekening netto besteedbaar gezinsinkomen en behoefte [naam dochter 1]
Bijlage 2: berekening huwelijksgerelateerde behoefte
Bijlage 3: berekening draagkracht man vóór vertrek vrouw uit echtelijke woning
Bijlage 4: berekening draagkracht man na vertrek vrouw uit de echtelijke woning

Voetnoten

1.Artikel 3 lid 1 sub a, eerste gedachtestreepje, van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van de Raad van 27 november 2003 (“Brussel II bis”)
2.Artikel 10:56 van het Burgerlijk Wetboek
3.Artikel 3 sub c van de Verordening (EG) nr. 4/2009 van de Raad van 18 december 2008 (“Alimentatieverordening”)
4.Artikel 15 van de Alimentatieverordening jo. artikel 3 van het Haagse Protocol van 23 november 2007
5.Zie bijlage
6.Zie bijlage 3
7.Zie bijlage 4