ECLI:NL:GHARL:2021:11791

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
23 december 2021
Publicatiedatum
23 december 2021
Zaaknummer
200.294.626
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vermogensrechtelijke afwikkeling naar Marokkaans recht met betrekking tot echtscheiding en vergoedingsrechten

In deze zaak gaat het om de vermogensrechtelijke afwikkeling van een huwelijk dat op 15 juli 2021 is ontbonden. De vrouw, verzoekster in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om een vergoeding op basis van het Marokkaanse recht, specifiek artikel 49 Mudawwana. De rechtbank Gelderland heeft in haar beschikking van 11 februari 2020, hersteld op 26 maart 2021, bepaald dat het Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime en heeft de verzoeken van de vrouw met betrekking tot vergoedingsrechten afgewezen. De vrouw is in hoger beroep gekomen met twee grieven, waarbij zij verzoekt om een vergoeding van € 40.586,- van de man, verweerder in hoger beroep.

Tijdens de mondelinge behandeling op 5 november 2021 is de vrouw verschenen, bijgestaan door haar advocaat, en heeft zij haar verzoek aangepast. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw gedurende het huwelijk een significante bijdrage heeft geleverd aan de vermogensaanwas van de man door haar rol in het huishouden en de zorg voor de kinderen. Het hof oordeelt dat de man, door zijn spaarzame levensstijl, vermogen heeft kunnen opbouwen in Marokko, en dat de vrouw recht heeft op een vergoeding van een derde van het door de man opgebouwde vermogen, wat resulteert in een bedrag van € 27.058,-.

De beslissing van het hof vernietigt de eerdere beschikking van de rechtbank voor wat betreft de afwijzing van de vergoedingsrechten en veroordeelt de man tot betaling van het genoemde bedrag aan de vrouw. De proceskosten in hoger beroep worden gecompenseerd, waarbij elke partij de eigen kosten draagt. De beschikking is uitgesproken op 23 december 2021.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.294.626
(zaaknummer rechtbank Gelderland 360107)
beschikking van 23 december 2021
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. H.L.M. Lichteveld te Amsterdam,
en
[verweerder],
wonende te [woonplaats1] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. M. Kaouass te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem (hierna: de rechtbank), van 11 februari 2020, hersteld bij beschikking van 26 maart 2021, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder te noemen: de bestreden beschikking. In deze herstelbeschikking is bepaald dat als uitspraakdatum 11 februari 2021 dient te worden gelezen.

2.Het geding in hoger beroep

2.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 10 mei 2021;
- het verweerschrift;
- de brief van mr. Lichteveld van 21 oktober 2021 met producties.
2.2.
De mondelinge behandeling heeft op 5 november 2021 plaatsgevonden. De vrouw is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat en [naam1] als tolk. Ook de man is in persoon verschenen, bijgestaan door zijn advocaat en [naam2] als tolk.

3.De feiten

3.1.
Partijen zijn in 1970 met elkaar gehuwd in [plaats] (Marokko).
3.2.
Partijen hebben zes inmiddels meerderjarige kinderen.
3.3.
De vrouw heeft op 9 oktober 2019 een verzoek tot echtscheiding ingediend. Het huwelijk van partijen is op 15 juli 2021 ontbonden door inschrijving in de registers van de burgerlijke stand van de (echtscheidings)beschikking van de rechtbank van 11 februari 2021.

4.De omvang van het geschil

4.1.
In de bestreden beschikking heeft de rechtbank, voor zover hier van belang, uitvoerbaar bij voorraad, voor recht verklaard dat het Marokkaanse recht van toepassing is op het huwelijksvermogensregime van partijen en het meer of anders verzochte afgewezen, waaronder de verzoeken van de vrouw met betrekking tot de vergoedingsrechten en de draagplicht van partijen voor de schulden aan de Belastingdienst.
4.2.
De vrouw is met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven zien op de afwijzing van haar verzoeken met betrekking tot de vergoedingsrechten en de schuld van partijen aan de Belastingdienst.
De vrouw verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw beschikkende, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, te bepalen dat:
1) de man bewijzen in het geding brengt van zijn opgebouwde vermogen,
2) de man een bedrag van € 82.560,- aan de vrouw moet betalen, en
3) de man voor de helft draagplichtig is voor de schulden aan de Belastingdienst.
Ter zitting in hoger beroep heeft de vrouw haar verzoek aangepast in die zin dat zij verzoekt te bepalen dat de man € 40.586,- aan de vrouw moet betalen. Verder heeft de vrouw haar verzoek zoals genoemd onder 3) ingetrokken.
4.3.
De man voert verweer en verzoekt de verzoeken van de vrouw af te wijzen en de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

rechtsmacht en toepasselijk recht
5.1.
Het hof oordeelt dat de rechtbank op goede gronden heeft vastgesteld dat de Nederlandse rechter rechtsmacht toekomt ten aanzien van de vermogensrechtelijke afwikkeling.
Partijen hebben geen grieven gericht tegen het oordeel van de rechtbank dat Marokkaans recht van toepassing is op deze verzoeken, zodat ook het hof daarvan zal uitgaan.
de vermogensrechtelijke afwikkeling
5.2.
De vrouw voert in haar eerste grief aan dat zij recht heeft op de helft van het door de man opgebouwde vermogen, gelet op de inspanningen die zij tijdens het huwelijk heeft geleverd in de vorm van de zorg voor het huishouden en de kinderen.
5.3.
De man is het hiermee niet eens en meent dat het leveren van een bijdrage in de huishouding en de zorg voor de kinderen onvoldoende is om in aanmerking te komen voor een vergoeding. Daarbij wordt door de Nederlandse rechters op een verkeerde manier uitleg gegeven aan artikel 49 Mudawwana. Subsidiair meent de man dat de vrouw recht heeft op een vergoeding van 15% van het opgebouwde vermogen.
5.4.
Het hof overweegt als volgt. Als gevolg van het huwelijk is naar het toepasselijke Marokkaanse recht tussen partijen geen gemeenschappelijk vermogen ontstaan. Op grond van artikel 49 Mudawwana is het echter mogelijk dat de ene echtgenoot jegens de andere echtgenoot aanspraak maakt op een vergoeding of een schadeloosstelling, voor door eerstgenoemde echtgenoot tijdens het huwelijk geleverde inspanningen of gedragen lasten die hebben bijgedragen aan de vermogensvermeerdering van de andere echtgenoot in de vorm van een deel van de vermogensaanwas. Tevens volgt uit dit wetsartikel dat bij het te verrekenen vermogen erfenissen niet vallen onder het vermogen dat wordt meegerekend bij het vaststellen van de vermogensaanwas en de vergoeding aan de echtgenoot die daarop aanspraak maakt. Het gaat immers bij de vermogensaanwas die voor een vergoeding in aanmerking komt om vermogen dat is gevormd door tijdens het huwelijk geleverde inspanningen.
Uit artikel 49 Mudawwana volgt dat echtgenoten afspraken kunnen maken met betrekking tot de wijze van verdeling van het vermogen dat gedurende het huwelijk is verkregen. Deze afspraken dienen te worden opgenomen in een akte, die los staat van de huwelijksakte. Indien de echtgenoten hierover geen overeenstemming kunnen bereiken, beslist de rechter hierover, rekening houdend met de algemene beginselen van het bewijsrecht en met inachtneming van de werkzaamheden van ieder van beide echtgenoten, alsmede rekening houdend met wat door ieder der echtgenoten is ingebracht aan inspanningen en wat door ieder van hen is gedragen aan lasten met betrekking tot de ontwikkeling van het vermogen (vermogensaanwas) van het gezin.
5.5.
Het hof stelt voorop dat allerlei vormen van inspanning van de vrouw gedurende het huwelijk een rol kunnen spelen bij de beantwoording van de vraag of, en zo ja in hoeverre, de vrouw jegens de man aanspraak kan maken op vergoeding van tijdens het huwelijk door haar geleverde inspanningen die hebben bijgedragen aan vermeerdering van het vermogen van de man. Daarbij kunnen ook werkzaamheden in de huishouding die hebben bijgedragen aan de vermogensaanwas van de man een grondslag vormen voor een aanspraak op vergoeding van de vrouw jegens de man. Daarbij is het niet noodzakelijk dat de vrouw een concrete financiële bijdrage heeft geleverd aan de aankoop van de grond of de bouw van de woning.
5.6.
Volgens de man geeft het voorgaande een onjuiste uitleg van artikel 49 Mudawwana, doordat ten onrechte het boek van mr. L. Jordens-Cotran tot uitgangspunt wordt genomen. Hierin volgt het hof de man niet. Het hof heeft in het verleden het Internationaal Juridisch Instituut (IJI) uitleg gevraagd over artikel 49 Mudawwana. Hoewel het feitencomplex anders was dan in deze zaak, heeft het IJI in algemene zin uitleg gegeven aan artikel 49 Mudawwana (ECLI:NL:GHARL:2017:2648). Bij de beantwoording van de vragen heeft het IJI zich niet enkel gebaseerd op het boek van mr. L. Jordens-Cotran. De uitleg die het hof geeft aan artikel 49 Mudawwana, zoals verwoord onder rechtsoverweging 5.4, sluit aan bij dit deskundigenrapport van het IJI. Door de man zijn geen andersluidende uitspraken overgelegd van een rechtsprekende instantie in Marokko met betrekking tot artikel 49 Mudawwana.
5.7.
Voor de beantwoording van de vraag of de vrouw in aanmerking komt voor een vergoeding, acht het hof de volgende feiten en omstandigheden van belang. Partijen zijn van 1970 tot 15 juli 2021, dus ruim 50 jaar, met elkaar gehuwd geweest. Tijdens het huwelijk is sprake geweest van een traditionele rolverdeling, waarbij de vrouw voor het huishouden en de zes kinderen heeft gezorgd. Uit de verklaringen van vijf van de kinderen, die niet door de man zijn betwist, blijkt het volgende. De vrouw is in 1983 met vier kinderen naar Nederland gekomen, terwijl de man op dat moment al in Nederland verbleef. Eenmaal in Nederland nam de vrouw jarenlang de volledige zorg voor de kinderen en het gehele huishouden voor haar rekening. Van ’s ochtends vroeg tot ’s avonds laat was zij hiermee bezig. Partijen hebben een zeer spaarzaam leven geleid, waarbij de vrouw altijd zelf het brood bakte, groenten uit de eigen moestuin inmaakte en de was met de hand waste omdat partijen lange tijd niet over een wasmachine beschikten. Door haar intensieve huishoudelijke werkzaamheden heeft de vrouw geen inburgeringscursus kunnen volgen, niet of nauwelijks Nederlands geleerd en ook niet buitenshuis kunnen werken. Ook is de vrouw, ondanks haar ernstige gezondheidsklachten vanaf 2014, steeds alle huishoudelijke taken voor haar rekening blijven nemen. Door de enorme inzet van de vrouw, heeft de vrouw gefaciliteerd dat de man een voltijdse functie buitenshuis kon vervullen om inkomen te verwerven, terwijl de vrouw geen mogelijkheden heeft gehad om zichzelf te ontplooien. Gelet op het voorgaande is voldoende vast komen te staan dat de vrouw een bijdrage heeft geleverd aan de vermogensaanwas van de man tijdens de huwelijkse periode.
5.8.
Naar het oordeel van het hof is de man, door de spaarzame manier van leven, in staat geweest met overgespaarde inkomsten vermogen in Marokko op te bouwen. Hoewel de man betwist dat zijn vermogensopbouw is gevormd uit overgespaarde inkomsten, volgt het hof de man hierin niet. De man legt hierover wisselende verklaringen af. Aanvankelijk verklaarde de man dat hij het stuk grond en de bouw van de woning had betaald van zijn ontslagvergoeding. Ter zitting in hoger beroep heeft hij echter verklaard dat hij het stuk grond heeft kunnen betalen na verkoop van grond die hij had verkregen uit een erfenis in 1974 en dat de bouw van de woning is betaald van zijn ontslagvergoeding. Ingevolge artikel 21 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) zijn partijen verplicht de voor de beslissing van belang zijnde feiten volledig en naar waarheid aan te voeren. Wordt deze verplichting niet nageleefd, dan kan de rechter daaruit de gevolgtrekking maken die hij geraden acht. Het hof is van oordeel dat de man deze verplichting niet heeft nageleefd. Gelet op de wisselende verklaringen van de man en het ontbreken van iedere onderbouwing, gaat het hof er dan ook vanuit dat het vermogen van de man is opgebouwd uit overgespaarde inkomsten gedurende het lange huwelijk van partijen.
5.9.
De volgende vraag die voorligt is van welk vermogen moet worden uitgegaan. De man heeft hierover steeds geen openheid van zaken gegeven. In eerste aanleg heeft hij nog ontkend dat sprake was van enig vermogen aan zijn zijde. Nadat de vrouw daartoe verschillende bewijsmiddelen heeft overgelegd, heeft de man in hoger beroep erkend dat hij in Marokko beschikt over een stuk grond met daarop een woning en daarnaast een Marokkaanse bankrekening. Uit de door de vrouw overgelegde taxatie blijkt dat deze grond en woning, omgerekend naar euro’s, € 80.197,- waard zijn. Op de Marokkaanse bankrekening staat een saldo van omgerekend € 976,-. Daarmee beschikt de man over een vermogen van in totaal € 81.173,-.
5.10.
Voor de waardering van de door de man aan de vrouw te betalen vergoeding acht het hof het redelijk om uit te gaan van een derde van het door de man opgebouwde vermogen. Uitgangspunt daarbij is onder meer dat Marokkaans recht van toepassing is, waarbij geen gemeenschappelijk vermogen ontstaat. Daarbij neemt het hof eveneens in aanmerking dat de vrouw gedurende ruim 50 jaar zeer intensieve huishoudelijke werkzaamheden heeft verricht om het gezin draaiende te houden, zeer spaarzaam te leven en daarmee de man in staat te stellen vermogen op te bouwen. Het hof waardeert deze inbreng op een derde van het vermogen van de man. In dat kader heeft de vrouw dus recht op een vergoeding van de man van afgerond € 27.058,-. De eerste grief van de vrouw slaagt in zoverre.

6.De slotsom

6.1.
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof zal de bestreden beschikking, voor het betreft de afwijzing van het verzoek van de vrouw met betrekking tot de vergoedingsrechten, vernietigen en beslissen als volgt.
6.2.
Het hof zal de proceskosten in hoger beroep compenseren, nu partijen (gewezen) echtgenoten zijn en de procedure de vermogensrechtelijke afwikkeling betreft.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
7.1.
vernietigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 februari 2020, hersteld bij beschikking van 26 maart 2021, voor zover het betreft de afwijzing van het meer of anders verzochte, en in zoverre opnieuw beschikkende:
7.2.
veroordeelt de man tot betaling aan de vrouw een bedrag van € 27.058,- ten titel van vergoeding op grond van artikel 49 Mudawwana;
7.3.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
7.4.
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Arnhem, van 11 februari 2020, hersteld bij beschikking van 26 maart 2021, voor het overige;
7.5.
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep in die zin, dat elke partij de eigen kosten draagt;
7.6.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. R. Prakke-Nieuwenhuizen, M.L. van der Bel en P.L.R. Wefers Bettink, bijgestaan door mr. M. Knipping-Verbeek als griffier, en is op 23 december 2021 door mr. C. Hoogland uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.