ECLI:NL:RBLIM:2023:3524

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 mei 2023
Publicatiedatum
13 juni 2023
Zaaknummer
ROE 22/1041
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking van bijstandsuitkering na niet tijdig verstrekken van bankafschriften

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, wordt het beroep van eiser tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering beoordeeld. Eiser had zijn bijstandsuitkering vanaf 30 november 2021 laten opschorten omdat hij niet tijdig de gevraagde bankafschriften had ingeleverd. De rechtbank oordeelt dat de bankafschriften essentieel zijn voor het vaststellen van het recht op bijstand. Eiser heeft de afschriften pas op 20 januari 2022, na de deadline, leesbaar ingeleverd. De rechtbank concludeert dat eiser verweten kan worden dat hij niet tijdig heeft voldaan aan de informatieverplichting, waardoor het college bevoegd was om de bijstandsuitkering in te trekken. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de intrekking van de bijstandsuitkering per 30 november 2021 en de beëindiging per 16 december 2021 in stand blijft. Eiser krijgt geen griffierecht terug en ook geen vergoeding van proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/1041

uitspraak van de meervoudige kamer van 17 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. K.T. Ghaffari),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder, verder het college (gemachtigde: mr. D. Pereira Wong-Chung).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de intrekking en beëindiging van zijn bijstandsuitkering ingevolge de Participatiewet (PW).
1.1.
Het college heeft bij besluit van 16 december 2021 de bijstandsuitkering vanaf
30 november 2021 (datum opschorting) ingetrokken en per 16 december 2021 beëindigd.
1.2.
Met het bestreden besluit van 11 april 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.3.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.4.
De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van het college.
Er heeft een gevoegde behandeling plaatsgevonden van het beroep van eiser met zaaknummer 22/1995. Eiser heeft dat beroep ter zitting ingetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de intrekking en beëindiging van de bijstandsuitkering van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Wat ging aan de zaak vooraf?
4. Eiser ontvangt vanaf 5 november 2020 een aanvullende bijstandsuitkering van het college.
4.1.
Het college heeft bij brief van 15 november 2021 aan eiser verzocht om vóór
30 november 2021 een aantal gegevens, onder meer de bankafschriften van alle bankrekeningen, in ieder geval de Rabo-bankrekeningen met rekeningnummers die eindigen op [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] en de Bunq-rekening over de maanden september en oktober 2021 te verstrekken.
4.2.
Het college heeft bij besluit van 30 november 2021 eisers uitkering per diezelfde datum opgeschort, omdat eiser niet heeft voldaan aan dat verzoek. Het college heeft tevens verzocht de bij brief van 15 november 2021 gevraagde gegevens alsnog vóór
9 december 2021 te verstrekken. Het college heeft in dit besluit verder vermeld dat indien de gegevens niet tijdig worden ingeleverd, de uitkering definitief zal worden stopgezet. Eiser heeft geen rechtsmiddelen tegen het opschortingsbesluit van 30 november 2021 aangewend.
4.3.
Eiser heeft op 1 december 2021 aanvullende informatie ingeleverd, waaronder afschriften van de gevraagde bankrekeningen over september en oktober 2021. Eiser heeft op de bankafschriften een groot aantal transacties onleesbaar gemaakt omdat hij vindt dat het college niet alles hoeft te weten over zijn uitgavenpatroon.
4.4.
Het college heeft vervolgens het onder 1.1. genoemde besluit genomen waarin het college de uitkering vanaf 30 november 2021 heeft ingetrokken en de uitkering heeft beëindigd per 16 december 2021, omdat eiser de gevraagde gegevens niet heeft ingeleverd.
4.5.
Eiser heeft bezwaar gemaakt en heeft een verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening ingediend. De voorzieningenrechter heeft bij uitspraak van 24 februari 2022, zaaknummer 22/68, het verzoek afgewezen.
4.6.
Eiser heeft de bankafschriften over de maanden september en oktober 2021 op
20 januari 2022 alsnog leesbaar verstrekt.
4.7.
Bij het bestreden besluit is het college bij de intrekking en beëindiging gebleven. Het college heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser de gevraagde gegevens niet tijdig heeft verstrekt, terwijl hij redelijkerwijs over de gevraagde gegevens kon beschikken. Volgens het college heeft hij terecht gebruik gemaakt van de bevoegdheid om op te schorten en in te trekken.
Wat vindt eiser?
5. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. Hij is – voor zover thans van belang en zoals ter zitting nader toegelicht – van mening dat de opgevraagde gegevens, waaronder de bankschriften over de maanden september en oktober 2021, niet relevant zijn voor de beoordeling van het actuele recht op bijstand. Deze gegevens zien immers op een periode in het verleden. De overige door eiser aangevoerde beroepsgronden laat de rechtbank hier onvermeld, gelet op de beoordeling die hierna volgt. Het college heeft ten onrechte het recht op bijstand ingetrokken.
Wat toetst en oordeelt de rechtbank?
6. De rechtbank stelt voorop dat het bestreden besluit ter beoordeling voorligt en niet het primaire besluit, waarin het college eiser ook de schending van de inlichtingenplicht heeft tegenworpen. Het college heeft in het bestreden besluit aan de intrekking na opschorting alleen artikel 54, vierde lid, van de PW ten grondslag gelegd en niet ook de schending van de inlichtingenplicht. Hetgeen eiser heeft aangevoerd over het schenden van de inlichtingenplicht laat de rechtbank dan ook buiten bespreking.
6.1.
Eiser heeft tegen het opschortingsbesluit van 30 november 2021 geen rechtsmiddel aangewend. Daarom ligt uitsluitend ter beoordeling voor of de intrekking van de bijstand met ingang van 30 november 2021 op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW en de daaruit voortvloeiende beëindiging van het recht per 16 december 2021 in rechte stand kunnen houden.
6.2.
Bij de beantwoording van de vraag of het college op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW [1] bevoegd is tot intrekking van de aan eiser verleende bijstand, staat in de lijn van vaste rechtspraak [2] ter beoordeling of eiser binnen de daartoe gestelde termijn (in dit geval dus vóór 9 december 2021) de bij het opschortingsbesluit gevraagde gegevens of gevorderde bewijsstukken aan het college heeft gegeven. Als dat niet het geval is, dient vervolgens te worden nagegaan of eiser hiervan een verwijt kan worden gemaakt. Die verwijtbaarheid kan ontbreken als het gaat om gegevens of bewijsstukken die niet van belang zijn voor de verlening van bijstand of om gegevens waarover eiser niet binnen de gestelde hersteltermijn redelijkerwijs heeft kunnen beschikken.
6.3.
De rechtbank stelt vast dat eiser de gevraagde bankafschriften over de maanden september en oktober 2021 pas op 20 januari 2022 leesbaar heeft verstrekt. Hierdoor staat naar het oordeel van de rechtbank ook vast dat eiser heeft verzuimd de gevraagde informatie binnen de gestelde termijn te verstrekken. Aan dat verzoek is immers niet voldaan door het verstrekken van onleesbaar gemaakte bankafschriften (op 1 december 2021) en het college heeft eiser in het opschortingsbesluit gevraagd om de bankafschriften vóór 9 december 2021 te verstrekken.
6.4.
De rechtbank begrijpt de beroepsgronden van eiser zo dat hij heeft bedoeld te betogen dat hem geen verwijt kan worden gemaakt van het verzuim om tijdig de bankafschriften te overleggen, omdat die bankafschriften niet nodig waren om het actuele recht op bijstand te kunnen vaststellen. De rechtbank volgt eiser daarin niet.
6.5.
Het is vaste rechtspraak dat bankafschriften van een belanghebbende onmiskenbaar van belang zijn voor de beoordeling van het recht op bijstand. [3] Deze gegevens kunnen namelijk inzicht geven in de financiële situatie van de belanghebbende. Naar het oordeel van de rechtbank zijn de door het college opgevraagde bankafschriften over de maanden september en oktober 2021 wel van belang voor de vaststelling van het actuele recht op bijstand van eiser. Daartoe overweegt de rechtbank dat het college zich heeft beperkt tot een periode van twee maanden. De periode waarover de bankafschriften zijn opgevraagd gaan vrijwel direct vooraf aan het moment waarop deze informatie voor het eerst is opgevraagd (15 november 2021) en het opschortingsbesluit is genomen (30 november 2021). Eiser heeft zijn stelling dat de opgevraagde bankafschriften niet van belang zijn voor het actuele recht op bijstand ook niet nader onderbouwd. Het college heeft naar het oordeel van de rechtbank dus om actuele gegevens gevraagd die relevant zijn voor de beoordeling van het actuele recht op bijstand van eiser. Dat eiser de bankafschriften niet tijdig leesbaar aan het college heeft verstrekt kan hem dan ook worden verweten.
6.6.
Nu het eiser kan worden verweten dat hij de gevraagde gegevens niet binnen de gestelde hersteltermijn heeft overgelegd, was het college bevoegd het besluit tot toekenning van de bijstandsuitkering met ingang van 30 november 2021 in te trekken op grond van artikel 54, vierde lid, van de PW.
6.7.
De rechtbank overweegt ten overvloede dat het gegeven dat in bezwaar de leesbare bankafschriften over de maanden september en oktober 2021 alsnog zijn verstrekt, bovenstaand oordeel niet anders maakt. Het is vaste rechtspraak [4] dat in het geval van een intrekking na opschorting van de bijstand, in beginsel geen betekenis toekomt aan gegevens of stukken die tijdens de bezwaar- of (hoger)beroepsfase alsnog zijn verstrekt. Van dat uitgangspunt kan worden afgeweken als eiser aannemelijk maakt dat het gaat om gegevens of stukken die hij redelijkerwijs niet binnen de gegeven hersteltermijn heeft kunnen verstrekken. Dat eiser niet tijdig over de leesbare bankafschriften kon beschikken heeft hij niet gesteld. Dit acht de rechtbank ook niet aannemelijk, nu eiser de bankafschriften zelf onleesbaar heeft gemaakt en de onleesbare bankafschriften wel tijdig aan het college heeft verstrekt.
6.8.
Nu het college al tot intrekking van de bijstandsuitkering van eiser mocht overgaan, omdat eiser de opgevraagde bankafschriften niet tijdig leesbaar heeft verstrekt, komt de rechtbank niet meer toe aan beoordeling van de overige beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt en dat de intrekking van de bijstandsuitkering met ingang van 30 november 2021 (en de beëindiging van de bijstandsuitkering per 16 december 2021 die daaruit voortvloeit) in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.J. Vogels, voorzitter en mr. M.M.L. Goofers en
mr. I.C.A. Wilschut, leden, in aanwezigheid van mr. R.G. Cremers, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 mei 2023.
Griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 mei 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Artikel 54, vierde lid, van de PW bepaalt dat als de betrokkene, in het geval bedoeld in het eerste lid, het verzuim niet herstelt binnen de daarvoor gestelde termijn, het bijstandsverlenend orgaan na het verstrijken van deze termijn het besluit tot toekenning van bijstand kan intrekken met ingang van de eerste dag waarover het recht op bijstand is opgeschort.
2.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) 8 november 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:4416.
3.Uitspraak van de CRvB van 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2596.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 12 juli 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:2596.