ECLI:NL:RBLIM:2023:3510

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
C/03/298761 / HA ZA 21-584 en C/03/303191 / HA ZA 22-137
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van vorderingen wegens gebrek aan bewijs van tekortkoming in werkzaamheden en aansprakelijkheid

In deze civiele zaak heeft eiseres, een besloten vennootschap, gedaagde, eveneens een besloten vennootschap, aangeklaagd wegens waterschade in haar pand, die zij toeschrijft aan tekortkomingen in de werkzaamheden die gedaagde heeft verricht. De rechtbank Limburg heeft op 7 juni 2023 uitspraak gedaan in deze zaak, waarin eiseres vorderingen heeft ingesteld op basis van een aannemingsovereenkomst. Eiseres verwijt gedaagde dat de waterschade in 2016 en 2017 is veroorzaakt door gebrekkige werkzaamheden, waaronder het aanleggen van een warmtecirculatieleiding en een waterkering. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat gedaagde niet tekortgeschoten is in haar verplichtingen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de door eiseres aangedragen bewijsstukken niet voldoende zijn om aan te tonen dat de schade het gevolg is van een tekortkoming van gedaagde. De vorderingen van eiseres zijn dan ook afgewezen, evenals de vorderingen in de vrijwaring. De rechtbank heeft eiseres veroordeeld in de proceskosten, die aan de zijde van gedaagde zijn begroot op € 4.442,00. In de vrijwaringszaak zijn de vorderingen van gedaagde eveneens afgewezen, en is gedaagde in de proceskosten veroordeeld.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummers / rolnummers:
C/03/298761 / HA ZA 21-584 (hoofdzaak)
C/03/303191 / HA ZA 22-137 (vrijwaring)
Vonnis van 7 juni 2023 in de hoofdzaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[eiseres],
gevestigd te [vestigingsplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. B.H.A. Augustin,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde], mede h.o.d.n.
[handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen,
en in de vrijwaringszaak van:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
[gedaagde], mede h.o.d.n.
[handelsnaam],
gevestigd te [vestigingsplaats 2] ,
eiseres in vrijwaring,
advocaat mr. H.M. Kruitwagen,
tegen:

1.[gedaagde in vrijwaring 1] ,in zijn hoedanigheid van vennoot van [naam vof] , later voortgezet als(de inmiddels ontbonden) [naam cv] ,

wonend te [woonplaats 1] ,
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. B.H.A. Augustin,
2.
[gedaagde in vrijwaring 2],
in zijn hoedanigheid van vennoot van [naam vof] , later voortgezet als
(de inmiddels ontbonden) [naam cv] ,
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde in vrijwaring,
advocaat mr. D.N. Lavain.
Partijen zullen hierna [eiseres] , [gedaagde] , [gedaagde in vrijwaring 1] en [gedaagde in vrijwaring 2] genoemd worden.

1.De procedure in de hoofdzaak

1.1.
Het verloop van de procedure in de hoofdzaak blijkt uit:
  • het vonnis in de (voorwaardelijke) incidenten van 9 februari 2022,
  • de rolbeslissingen van 12 april 2023 en 17 mei 2023.
1.2.
Vonnis is bepaald op heden.

2.De procedure in de vrijwaringszaak

2.1.
Het verloop van de procedure in de vrijwaringszaak blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties HP1 tot en met HP17,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde in vrijwaring 1] van 25 mei 2022,
  • de conclusie van antwoord van [gedaagde in vrijwaring 2] van 25 mei 2022,
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 27 maart 2023,
  • de speekaantekeningen van [gedaagde] voor wat betreft de randnummers 3.1. tot en met 3.3. en randnummer 4.3.
  • de spreekaantekeningen van [gedaagde in vrijwaring 1] .
2.2.
Vonnis is bepaald op heden.

3.De feiten in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

3.1.
[eiseres] is eigenaar van het landhuis met souterrain aan de [adres] te [plaats] (hierna: het landhuis). Aan het souterrain grenst een patio.
3.2.
In de periode 2012 tot en met 2014 heeft [gedaagde] werkzaamheden verricht in het landhuis, waaronder het plaatsen en installeren van een warmwatercirculatieleiding. Er zijn in die periode bouwkundige werkzaamheden verricht in het landhuis door in elk geval [naam vof] (hierna: [naam vof] ) met als vennoten [gedaagde in vrijwaring 2] , [gedaagde in vrijwaring 1] en de op
[overlijdensdatum] overleden heer [naam] . [naam] was belast met de planning ten aanzien van het inzetten van meerdere partijen (op regiebasis) voor de te verrichten verschillende werkzaamheden. [naam vof] is per januari 2016 voortgezet door [naam cv] , in welke CV [gedaagde in vrijwaring 2] optrad als beherend vennoot en [gedaagde in vrijwaring 1] als stille vennoot. [naam cv] is per 1 januari 2020 uitgeschreven uit het Handelsregister van de Kamer van Koophandel.
3.3.
Zowel op 23 juni 2016 (gebeurtenis 1) als op 1 september 2017 (gebeurtenis 2) heeft het landhuis wateroverlast gehad, waardoor water het souterrain is ingestroomd. Eind juli 2019 stroomde, wederom na een hoosbui, opnieuw regenwater het souterrain in. [eiseres] maakt [gedaagde] verwijten ten aanzien van gebeurtenissen 1 en 2.
3.4.
Atro Installatie Techniek BV (hierna: Atro) heeft een lekdetectie uitgevoerd naar aanleiding van gebeurtenis 1, hetgeen heeft geresulteerd in een rapport van 25 oktober 2016.
3.5.
Na gebeurtenis 2 heeft Polygon onderzoek verricht op 22 september 2017. Hiervan is een rapport opgemaakt, gedateerd op 2 oktober 2017.
3.6.
EMN heeft op 25 juni 2018 zowel ten aanzien van gebeurtenis 1 als ten aanzien van gebeurtenis 2 een rapport van expertise uitgebracht over de schadevaststelling.
3.7.
In opdracht van de verzekeraar van [gedaagde] heeft ook [naam expertisebureau] (hierna: [naam expertisebureau] ) onderzoek gedaan. De verzekeraar van [gedaagde] heeft aansprakelijkheid van [gedaagde] voor de door [eiseres] geleden schade afgewezen.

4.Het geschil in de hoofdzaak

4.1.
[eiseres] vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover de wet toelaat uitvoerbaar bij voorraad:
voor recht verklaart dat de door [gedaagde] vervaardigde warmtecirculatieleiding en/of de vervaardigde waterkering gebrekkig was/waren, waardoor [eiseres] op 23 juni 2016 waterschade heeft geleden, weshalve sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst tot aanneming van werk, voor welke tekortkoming [gedaagde] jegens [eiseres] aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden schade, op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de wet;
voor recht verklaart dat de door [gedaagde] vervaardigde warmtecirculatieleiding en/of de vervaardigde waterkering gebrekkig was/waren, waardoor [eiseres] op 1 september 2017 waterschade heeft geleden, weshalve sprake is van een tekortkoming in de nakoming van de tussen partijen gesloten overeenkomst tot aanneming van werk, voor welke tekortkoming [gedaagde] jegens [eiseres] aansprakelijk is voor alle geleden en nog te lijden schade, op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de wet;
voor recht verklaart dat er een causaal verband bestaat tussen de gebrekkige warmtecirculatieleiding en/of de vervaardigde waterkering en de opzegging zijdens HSI;
[gedaagde] veroordeelt om, tegen behoorlijk (naar de rechtbank begrijpt: bewijs) van kwijting, aan [eiseres] te betalen € 75.000,- aan voorschot, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 14 juni 2019, althans een datum door de rechtbank in goede justitie te bepalen;
[gedaagde] veroordeelt in de kosten van dit geding.
4.2.
[eiseres] legt aan haar vorderingen kort gezegd ten grondslag dat de waterschade in het landhuis is veroorzaakt door tekortschieten van [gedaagde] .
4.3.
[gedaagde] voert verweer. Dit verweer komt er op neer dat [gedaagde] betwist dat sprake is van een tekortkoming aan haar zijde.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna bij de beoordeling, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. Het geschil in de vrijwaringszaak
5.1.
[gedaagde] vordert dat de rechtbank bij vonnis, zo mogelijk gelijktijdig met het in de hoofdzaak (met zaak-/rolnummer C/03/298761 HA ZA 21-584) te wijzen vonnis, [gedaagde in vrijwaring 1] en [gedaagde in vrijwaring 2] hoofdelijk veroordeelt, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
  • i) aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen al hetgeen waartoe [gedaagde] als gedaagde in de hoofdzaak bij dat vonnis ten behoeve van [eiseres] als eiser in die hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met inbegrip van rente en proceskosten, dan wel aan [gedaagde] tegen behoorlijk bewijs van kwijting te betalen een door de rechtbank in goede justitie te bepalen bedrag,
  • ii) tot betaling van – kort gezegd – de kosten van de vrijwaringszaak.
5.2.
Aan deze vordering legt [gedaagde] kort gezegd ten grondslag dat beide waterschades veroorzaakt zijn door ondeugdelijke bouwkundige werkzaamheden uitgevoerd door [naam vof] , zodat [naam vof] verantwoordelijk is voor de schade van [eiseres] en aansprakelijk is jegens [eiseres] vanwege een toerekenbare tekortkoming en/of onrechtmatige daad.
5.3.
[gedaagde in vrijwaring 2] en [gedaagde in vrijwaring 1] voeren ieder verweer. Dat verweer houdt samengevat in dat [gedaagde in vrijwaring 2] Bouw niet de opdracht heeft gekregen om een waterkering te maken en dus ook geen waterkering heeft gemaakt. Die opdracht had [eiseres] aan [gedaagde] gegeven.
5.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling

6.1.
[eiseres] heeft gesteld dat beide schades zijn ontstaan door enerzijds een gebrekkige warmtecirculatieleiding, dan wel in ieder geval een ringleiding, waarvan uit bewijsstukken blijkt dat deze lekkages vertoonden, en anderzijds door gebreken in de waterkering. De rechtbank zal de twee schadeveroorzakende gebeurtenissen aan de hand van deze verwijten hierna apart bespreken.
Gebeurtenis 1
Warmtecirculatieleiding - uponor/anderszins
6.2.
[eiseres] heeft ten aanzien van gebeurtenis 1 onder meer gesteld dat in het rapport van Atro is vermeld dat de warmwatercirculatieleiding in het souterrain is uitgevoerd met een leiding van het merk UPONOR, maar dat deze leiding niet geschikt is voor continue hoge temperaturen. Volgens [eiseres] zou het ook zo kunnen zijn dat een klemkoppeling verkeerd is aangebracht of een afpersing van een leiding niet goed is gelukt. Het water is ten tijde van gebeurtenis 1 vermoedelijk via bouwkundige aansluitingen het pand ingestroomd.
6.2.1.
De rechtbank stelt voorop dat Atro in het rapport niet toelicht wat moet worden verstaan onder “continue hoge temperaturen” en dat technisch niet is onderbouwd waarom de UPONOR-leiding niet geschikt zou zijn. In dit kader heeft [gedaagde] aangevoerd dat een UPONOR-leiding een druk van 10 bar aankan en dat daar water met een warmte van maximaal 70 graden met een constante belasting doorheen kan stromen, zoals ook volgt uit de specificaties van de producent van UPONOR (productie 9 bij conclusie van antwoord). De rechtbank stelt vast dat partijen het erover eens zijn dat in het souterrain water van bijna 60 graden door de warmwatercirculatieleiding stroomt. Dit heeft [eiseres] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling zelf verklaard en [gedaagde] heeft in dit kader aangevoerd dat bij de vloerverwarming sprake is van een elektroboiler, die automatisch uitschakelt bij een temperatuur van 60 graden, zodat de temperatuur (in de leidingen) nooit hoger kan zijn geweest dan 60 graden. Hieruit volgt naar het oordeel van de rechtbank dat niet is komen vast te staan dat de door [gedaagde] gebruikte leidingen van het merk UPONOR niet geschikt zijn voor de warmwatercirculatieleiding. In dit verband heeft [gedaagde] nog onweersproken aangevoerd dat indien de UPONOR-leiding was gaan lekken als gevolg van overmatige hittebelasting, er over de gehele lengte van de leiding kleine (smelt)blaasjes zichtbaar zouden zijn geweest, maar dat uit de expertiserapporten en de daarbij gevoegde foto’s blijkt dat dit niet het geval was.
6.2.2.
Aan de stelling van [eiseres] dat het ook zo zou kunnen zijn dat een klemkoppeling verkeerd is aangebracht of een afpersing van een leiding niet goed is gelukt, gaat de rechtbank voorbij als onvoldoende feitelijk onderbouwd. Indien [gedaagde] een installatiefout zou hebben gemaakt, had de leiding veel eerder een lekkage vertoond en niet pas na vijf jaar, zo heeft [gedaagde] onweersproken aangevoerd. Bovendien is in het rapport van Atro als conclusie vermeld dat op het moment van opname geen gebreken zijn geconstateerd in de leidingen.
Waterkering
6.3.
De rechtbank kan uit de inhoud van het rapport van Atro niet afleiden dat de waterschade door gebeurtenis 1 is ontstaan door enig gebrek aan de waterkering in de vloer bij de patio.
Conclusie
6.4.
Op grond van het voorgaande kan niet geconcludeerd worden dat [gedaagde] enig verwijt te maken valt ten aanzien van de schade door gebeurtenis 1. Een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis van [gedaagde] jegens [eiseres] is niet aangetoond.
Gebeurtenis 2
Warmtecirculatieleiding - ringleiding
6.5.
Met betrekking tot de schade als gevolg van gebeurtenis 2 heeft [eiseres] verwezen naar de rapporten van Polygon en EMN. In de eerste plaats heeft [eiseres] gesteld dat uit het rapport van Polygon volgt dat er een lekkage was in de warmwaterleiding (= ringleiding). Daarnaast heeft [eiseres] gesteld dat uit het rapport van Polygon blijkt dat de waterkering gebrekkig was.
6.6.
Voor wat betreft de lekkage constateert de rechtbank dat [gedaagde] hierover onbetwist heeft aangevoerd dat Polygon vermoedelijk op een lek in een T-stuk van de warmwatercirculatieleiding is gestuit. Als mogelijkheid hiervoor heeft [gedaagde] aangedragen dat het T-stuk is gaan corroderen als gevolg van de waterschade in 2016 (gebeurtenis 1), maar dat de tegels niet zijn opengebroken om dat te kunnen constateren. Aangezien [eiseres] dit niet heeft weersproken, is de oorzaak voor de lekkage aan het T-stuk (of een andere lekkage) naar het oordeel van de rechtbank niet komen vast te staan, zodat evenmin vaststaat dat [gedaagde] in dit verband een fout heeft gemaakt.
Waterkering
6.7.
Ten aanzien van de gebrekkige waterkering heeft [eiseres] ter gelegenheid van de mondelinge behandeling nader toegelicht dat het voor [gedaagde] duidelijk was dat zij de waterkering moest maken. De tegels in de patio zijn door [naam vof] neergelegd, nadat de vloerverwarming en de waterkering was aangebracht. [eiseres] heeft tegen [gedaagde] , bestuurder van [gedaagde] , gezegd dat hij een volledige waterkering over de volledige breedte van de pui wilde hebben, waarbij [eiseres] het woord “waterdicht” in de mond heeft genomen. Het moest waterdicht zijn van buiten naar binnen. De leidingen hadden omhuld moeten zijn met voldoende materiaal, van buiten naar binnen, om te voorkomen dat daar water langs kon gaan, aldus [eiseres] . Daarnaast is bij een bespreking tussen [naam expertisebureau] , [eiseres] en [gedaagde] komen vast te staan dat er geen detailtekeningen aanwezig waren aangaande de waterkering. [gedaagde] kon toen exact uittekenen hoe de waterkering gemaakt was. Daaruit blijkt dat [gedaagde] verantwoordelijk is geweest voor het realiseren van de waterkering, aldus [eiseres] .
6.8.
[gedaagde] heeft de stelling van [eiseres] dat [gedaagde] verantwoordelijk was voor het aanbrengen van de waterkering, gemotiveerd weersproken. In dit kader heeft [gedaagde] het volgende aangevoerd.
6.8.1.
[gedaagde] heeft in de binnenruimte van het souterrain vloerverwarming aangelegd. Omdat de patio voor het souterrain later nog overdekt en bij het souterrain getrokken zou worden, heeft [gedaagde] op verzoek van [eiseres] ook daar vloerverwarming aangelegd. Daarbij is gebruik gemaakt van tien slangen (vijf aanvoerslangen en vijf retourslangen) die in de vloer van de binnenruimte de pui onderlangs passeren naar de buitenruimte, waarbij deze slangen dicht tegen elkaar aan liggen en daardoor in totaal ongeveer 50 centimeter breed zijn. Boven die slangen en daarmee onder de onderzijde van de glazen pui heeft [gedaagde] op verzoek van [eiseres] een bitumen laag aangebracht en aangebrand, om te voorkomen dat het water al te gemakkelijk zou binnendringen. Het aanbrengen van een permanente waterkering in de gehele vloer was de verantwoordelijkheid van [naam vof] .
6.8.2.
De rolverdeling tussen [naam vof] en [gedaagde] wordt volgens [gedaagde] bevestigd door de als productie 8 bij dagvaarding overgelegde schadestaat. Hieruit volgt dat herstelwerkzaamheden aan de patiovloer alleen door [naam vof] zijn uitgevoerd. [gedaagde] hield zich alleen bezig met de diverse installaties en de reparaties daarvan.
6.8.3.
Uit de vijfde regel van de schadestaat in productie 8 bij dagvaarding blijkt dat er naast de door [gedaagde] aangebrachte laag bitumen een extra waterkering is aangebracht door middel van folie. Wie deze folie heeft aangebracht, is niet duidelijk. In ieder geval is dit niet [gedaagde] geweest, zo stelt zij.
6.8.4.
Uit het enkele feit dat [gedaagde] een schets van de waterkering heeft gemaakt, kan volgens haar niet worden afgeleid dat daarmee de waterkering dus door [gedaagde] vervaardigd moet zijn. De schets is bovendien niet in het geding gebracht, zodat het voor [gedaagde] gissen is welke schets door [eiseres] wordt bedoeld. Het is overigens goed verklaarbaar dat [gedaagde] in staat was een schets te maken van de waterkering, omdat de bij de bouw betrokken partijen constant in elkaars buurt waren en [gedaagde] dus heeft kunnen zien hoe [naam vof] de waterkering aanlegde.
6.9.
De rechtbank is van oordeel dat van [eiseres] verwacht had mogen worden dat zij haar stelling dat [gedaagde] in het kader van de aan haar gegeven opdracht verantwoordelijk was voor een volledige waterkering (ten aanzien van de patio over de volledige breedte van de pui) nader had onderbouwd in het licht van de gemotiveerde betwisting door [gedaagde] . Nergens blijkt uit dat [eiseres] een dergelijke opdracht aan [gedaagde] heeft gegeven, terwijl [eiseres] ook geen feiten heeft gesteld waaruit kan worden afgeleid op welke wijze, wanneer en in welke setting een dergelijke opdracht aan [gedaagde] zou zijn gegeven. Waarom juist [gedaagde] als installatiebedrijf, dat op grond van overgelegde offertes heeft aangetoond dat zij normaliter geen bouwkundige werkzaamheden verricht, in plaats van een eveneens aanwezig bouwbedrijf voor een volledige waterkering zou moeten zorgen, heeft [eiseres] evenmin deugdelijk toegelicht. Aangezien [eiseres] in dit verband onvoldoende heeft gesteld, komt de rechtbank niet toe aan bewijslevering. Nu niet is komen vast te staan dat een volledige waterkering onderdeel uitmaakte van de opdracht aan [gedaagde] , is van een tekortkoming door [gedaagde] geen sprake.
Conclusie
6.10.
Op grond van het voorgaande kan niet geconcludeerd worden dat [gedaagde] enig verwijt te maken valt ten aanzien van de schade door gebeurtenis 2. Een tekortkoming in de nakoming van de verbintenis van [gedaagde] jegens [eiseres] is niet aangetoond.
Eindconclusie
6.11.
De vorderingen van [eiseres] dienen te worden afgewezen.
Proceskosten en nakosten
6.12.
[eiseres] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden begroot op:
- griffierecht € 2.076,00
- salaris advocaat €
2.366,00(2,0 punten × tarief IV à € 1.183,00)
Totaal € 4.442,00.
De gevorderde wettelijke rente over deze kosten is eveneens toewijsbaar op de wijze zoals in het dictum is bepaald.
6.13.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de gevorderde nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling in het dictum te vermelden (vergelijk Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3).

7.De beoordeling in de vrijwaringszaak

7.1.
Aangezien de vorderingen in de hoofdzaak worden afgewezen en [gedaagde] niet zal worden veroordeeld tot het betalen van enig bedrag aan [eiseres] , dient de vordering in de vrijwaringszaak eveneens te worden afgewezen.
7.2.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van zowel [gedaagde in vrijwaring 2] als [gedaagde in vrijwaring 1] worden begroot op:
- griffierecht € 1.301,00
- salaris advocaat €
2.366,00(2,0 punten × tarief IV à € 1.183,00)
Totaal € 3.667,00.
De wettelijke rente over de proceskostenveroordeling waarop [gedaagde in vrijwaring 2] aanspraak maakt, is eveneens toewijsbaar.
7.3.
Onder verwijzing naar rov. 6.13 ziet de rechtbank geen aanleiding om de nakosten waarop [gedaagde in vrijwaring 2] aanspraak maakt apart in het dictum te vermelden.

8.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak met zaaknummer C/03/298761 / HA ZA 21-584
8.1.
wijst de vorderingen af,
8.2.
veroordeelt [eiseres] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 4.442,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.3.
verklaart de beslissing onder 8.2 uitvoerbaar bij voorraad,
in de vrijwaringszaak met zaaknummer C/03/303191 / HA ZA 22-137
8.4.
wijst de vordering af,
8.5.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in vrijwaring 2] tot op heden begroot op € 3.667,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag met ingang van veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
8.6.
veroordeelt [gedaagde] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde in vrijwaring 1] tot op heden begroot op € 3.667,00,
8.7.
verklaart de beslissing onder 8.5 uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. I.M. Etman en in het openbaar uitgesproken op 7 juni 2023. [1]

Voetnoten

1.type: JPW