ECLI:NL:RBLIM:2023:3505

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 juni 2023
Publicatiedatum
12 juni 2023
Zaaknummer
ROE 21/2075
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Herziening van toeslag op Wajong-uitkering en terugvordering door UWV

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Tajjiou, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de herziening van een toeslag op de Wajong-uitkering van de eiser, die sinds 12 april 2007 een Wajong-uitkering ontvangt. Het UWV heeft op 4 januari 2021 besloten de toeslag te herzien over de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 oktober 2020, en heeft een bedrag van bruto € 12.548,10 teruggevorderd. Dit besluit volgde op de wijziging van de leefsituatie van de eiser, die per 1 augustus 2018 alleenstaand werd. Het UWV heeft vastgesteld dat de eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door deze wijziging niet tijdig te melden.

Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar het UWV heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 22 juni 2021. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat het UWV de toeslag mocht herzien, maar eiser betwist de hoogte van de terugvordering en de wijze waarop deze is berekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV voldoende onderzoek heeft gedaan en dat eiser onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stellingen.

De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft besloten tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde toeslag. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Inloopteam bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2075

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. G. Tajjiou),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen(hierna: het UWV), verweerder
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

In het besluit van 4 januari 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV besloten de toeslag op grond van de Toeslagenwet (TW) die eiser ontving op zijn Wajong-uitkering te herzien over de periode 1 augustus 2018 tot en met 31 oktober 2020 en de als gevolg daarvan onverschuldigd betaalde toeslag van hem terug te vorderen tot een bedrag van bruto € 12.548,10. Omdat eisers leefsituatie is gewijzigd heeft het UWV de toeslag per 1 augustus 2018 verlaagd naar bruto € 61,34 per maand. Met ingang van 1 juli 2020 heeft eiser geen recht meer op toeslag.
In het besluit van 22 juni 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Het UWV heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
Met (stilzwijgende) toestemming van partijen is een zitting achterwege gebleven. De rechtbank heeft het onderzoek gesloten.

Wat ging aan deze procedure vooraf

1. Eiser ontvangt sinds 12 april 2007 een Wajong-uitkering. Vanaf 13 juni 2013 ontvangt eiser een toeslag op zijn Wajong-uitkering.
2. Op 7 oktober 2020 heeft (de bewindvoerder van) eiser aan het UWV doorgegeven dat de leefsituatie van eiser is gewijzigd per 1 augustus 2018. Vanaf die datum is eiser alleenstaand. Vervolgens heeft het UWV informatie opgevraagd bij eiser en onderzoek verricht. Het UWV heeft geconstateerd dat vanaf 24 juni 2020 en 11 september 2020 medebewoners op het adres van eiser staan geregistreerd, waardoor eiser met ingang van 24 juni 2020 alleenstaande woningdeler is. Eiser heeft deze omstandigheden niet (tijdig) bij het UWV gemeld. Op grond daarvan heeft het UWV het primaire besluit genomen.
3. In bezwaar is het UWV bij het primaire besluit gebleven.

Wat vindt het UWV

4. Het UWV vindt dat eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden. Om die reden heeft het UWV de toeslag op de Wajong-uitkering herzien en beslist dat eiser over de periode 1 augustus 2018 tot en met 31 oktober 2020 te veel toeslag heeft ontvangen. Eiser moet dat bedrag daarom terugbetalen.

Wat vindt eiser

5. Eiser is het niet eens met het UWV. De gronden die hij in bezwaar heeft aangevoerd dienen in beroep als geheel herhaald en ingelast te worden beschouwd. Eiser vindt dat het UWV deze gronden niet correct heeft weersproken. Het UWV heeft geen acht geslagen op de ontstaansgeschiedenis van de vordering. Volgens eiser dient het UWV immers ook acht te slaan op de wijze waarop de vordering is ontstaan. Daarnaast is eiser het niet eens met de omvang van de vordering. De berekening die het UWV heeft gemaakt klopt naar alle waarschijnlijkheid niet. Bovendien is sprake van bijzondere feiten en omstandigheden die aan de terugvordering in de weg staan, in het bijzonder zijn persoonlijke feiten en omstandigheden. Dat rekening is gehouden met zijn financiële situatie is in dit verband onvoldoende.

Wat vindt de rechtbank

6. Partijen verschillen uitsluitend van mening over de vraag of het UWV terecht heeft beslist dat eiser een deel van de toeslag op zijn Wajong-uitkering moet terugbetalen. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiser daartegen in heeft gebracht.
7. De rechtbank vindt dat het UWV terecht heeft beslist dat eiser een deel van de toeslag moet terugbetalen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
8. Voor zover eiser in zijn beroepschrift verwijst naar wat hij in bezwaar heeft aangevoerd
,overweegt de rechtbank dat het aan eiser is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom hij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiser zal dus moeten aanvoeren waarom hij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
9. Tussen partijen is niet in geschil dat het UWV de toeslag van eiser op zijn Wajong-uitkering mocht herzien omdat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden.
Gelet op het bepaalde in artikel 20, eerste lid, van de TW moet het UWV de toeslag die onverschuldigd is betaald omdat de inlichtingenplicht is geschonden, terugvorderen. Alleen als daarvoor dringende redenen aanwezig zijn kan het UWV besluiten geheel of gedeeltelijk van terugvordering af te zien.
10. Eiser stelt dat het UWV onvoldoende rekening heeft gehouden met de ontstaansgeschiedenis van de terugvordering. De rechtbank is dat niet eens met eiser. Uit het dossier blijkt dat UWV verschillende keren informatie heeft opgevraagd bij eiser en dat het UWV gedegen onderzoek heeft verricht. Eiser (en ook zijn bewindvoerder) had kunnen en moeten begrijpen dat een wijziging in de leefsituatie van eiser gevolgen kon hebben voor de hoogte van zijn toeslag. Dat de bewindvoerder uiteindelijk in oktober 2020 de wijziging in de leefsituatie heeft doorgegeven maakt dit niet anders.
11. Daarnaast stelt eiser dat de berekening die het UWV heeft gemaakt naar alle waarschijnlijkheid niet klopt. Eiser heeft dit niet onderbouwd en het is de rechtbank ook niet gebleken.
12. Eiser heeft in de periode 1 augustus 2018 tot en met 31 oktober 2020 te veel toeslag ontvangen omdat hij geen melding heeft gemaakt van zijn gewijzigde leefsituatie. Zoals hiervoor al overwogen, was het UWV dus in beginsel verplicht de toeslag te herzien en de onverschuldigd betaalde toeslag terug te vorderen, tenzij sprake zou zijn van dringende redenen om daarvan af te zien. Volgens vaste rechtspraak van de Raad [1] kan een dringende reden slechts zijn gelegen in de onaanvaardbare sociale en financiële consequenties die terugvordering voor een verzekerde heeft. Daarbij moet dan sprake zijn van een incidenteel geval waarin iets bijzonders en uitzonderlijks aan de hand is, en welke een individuele afweging van alle relevante omstandigheden noodzakelijk maakt. Eiser heeft met de verwijzing naar “zijn persoonlijke feiten en omstandigheden” onvoldoende onderbouwd dat hier sprake van is. De rechtbank is ook niet gebleken – mede gelet op het feit dat eiser een betalingsregeling is overeengekomen met het UWV – van dringende redenen die het UWV hadden moeten doen besluiten om geheel of gedeeltelijk van de terugvordering af te zien.

Conclusie en gevolgen

13. Het UWV heeft terecht de over de periode 1 augustus 2018 tot en met 31 oktober 2020 teveel betaalde toeslag op de Wajong-uitkering van eiser teruggevorderd.
14. Het beroep van eiser is ongegrond. Dit betekent dat hij geen gelijk krijgt. Omdat eiser in beroep geen gelijk krijgt, wijst de rechtbank het verzoek om schadevergoeding af en worden de door hem gemaakte proceskosten en het betaalde griffierecht niet vergoed.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2023 door mr. M.A. Broekhuis, rechter, in aanwezigheid van mr. E.H. Maas, griffier.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 12 juni 2023.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de uitspraak van de Raad van 13 januari 2016, ECLI:NL:CRVB:2016:234.