In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Tajjiou, en de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV). De zaak betreft de herziening van een toeslag op de Wajong-uitkering van de eiser, die sinds 12 april 2007 een Wajong-uitkering ontvangt. Het UWV heeft op 4 januari 2021 besloten de toeslag te herzien over de periode van 1 augustus 2018 tot en met 31 oktober 2020, en heeft een bedrag van bruto € 12.548,10 teruggevorderd. Dit besluit volgde op de wijziging van de leefsituatie van de eiser, die per 1 augustus 2018 alleenstaand werd. Het UWV heeft vastgesteld dat de eiser zijn inlichtingenplicht heeft geschonden door deze wijziging niet tijdig te melden.
Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit, maar het UWV heeft dit bezwaar ongegrond verklaard in een besluit van 22 juni 2021. Eiser is het niet eens met deze beslissing en heeft beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat partijen het erover eens zijn dat het UWV de toeslag mocht herzien, maar eiser betwist de hoogte van de terugvordering en de wijze waarop deze is berekend. De rechtbank heeft geoordeeld dat het UWV voldoende onderzoek heeft gedaan en dat eiser onvoldoende onderbouwing heeft gegeven voor zijn stellingen.
De rechtbank concludeert dat het UWV terecht heeft besloten tot terugvordering van de onverschuldigd betaalde toeslag. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, en het verzoek om schadevergoeding is afgewezen. De uitspraak is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl en kan binnen zes weken worden aangevochten bij de Centrale Raad van Beroep.