ECLI:NL:RBLIM:2023:3448

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
8 juni 2023
Zaaknummer
ROE 23/985 en ROE 23/986
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Handhaving van bestuursdwang en het recht op betoging in het kader van een protestactie met caravans

In deze zaak gaat het om een beroep tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas, waarbij een last onder bestuursdwang is opgelegd aan eisers die caravans op een bosperceel hebben geplaatst. De voorzieningenrechter heeft eerder een verzoek om voorlopige voorziening toegewezen, omdat er sprake was van een betoging. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het primaire besluit herroepen en een last onder dwangsom opgelegd, omdat volgens hem geen sprake meer was van een betoging. Eisers hebben hiertegen beroep ingesteld en verzocht om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter oordeelt dat er ten tijde van het bestreden besluit nog steeds sprake was van een betoging, en dat handhaving onevenredig zou zijn in verhouding tot het recht op betoging. De voorzieningenrechter vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit, omdat het recht op betoging zwaarder weegt dan het belang van handhaving.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 23 / 985 en ROE 23 / 986
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 juni 2023 op het beroep en het verzoek om voorlopige voorziening in de zaken tussen

[naam 1] , uit [woonplaats 1] ,

[naam 2] ,uit [woonplaats 2] ,
[naam 3] ,uit [woonplaats 3] ,
[naam 4] ,uit [woonplaats 3] ,
[naam 5] ,uit [woonplaats 4]
,
hierna gezamenlijk: eisers,
(gemachtigde: mr. B.H.A. Augustin),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Peel en Maas

(gemachtigden: [namen gemachtigde] ).

Als derde-partij neemt aan de zaak deel: [naam belanghebbende] , uit [woonplaats 3] .

Procesverloop

Bij besluit van 18 oktober 2023 (het primaire besluit) heeft verweerder een last onder bestuursdwang aan eisers opgelegd. Eisers hebben daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 3 april 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder de bezwaren van eisers gegrond verklaard en het primaire besluit herroepen. Tevens heeft verweerder een nieuw (vervangend) besluit genomen en aan eisers een last onder dwangsom opgelegd.
Eisers hebben tegen het bestreden besluit beroep ingesteld (ROE 23 / 986) en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen (ROE 22 / 985).
De voorzieningenrechter heeft het verzoek om voorlopige voorziening op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eisers
(behalve [naam 3] ), de gemachtigde van eisers, de gemachtigden van verweerder en de derde-partij, vertegenwoordigd door [Naam gemachtigde] .
Na afloop van de zitting is de voorzieningenrechter tot de conclusie gekomen dat nader onderzoek niet kan bijdragen aan de beoordeling van de zaken. De voorzieningenrechter doet daarom op grond van artikel 8:86 van de Algemene wet bestuursrecht niet alleen uitspraak op het verzoek om voorlopige voorziening maar ook op het beroep.

Overwegingen

Inleiding
1. De voorzieningenrechter gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden. Eisers zijn gebruikers van het bosperceel gelegen aan de [adres] , plaatselijk bekend sectie C nummer 5482. Eisers zijn een actie begonnen op het perceel vanaf 27 september 2022 en hebben standplaatsen ingenomen met kampeermiddelen / caravans. Met deze actie wensen eisers - kort gezegd - aandacht te vragen voor het toewijzen van een aantal standplaatsen binnen de gemeente Peel en Maas.
2. Verweerder heeft bij het primaire besluit aan eisers een last onder bestuursdwang opgelegd wegens het in strijd handelen met voorschriften van het geldende bestemmingsplan ‘Buitengebied Peel en Maas’ (hierna: het bestemmingsplan) en de Algemene Plaatselijke Verordening (hierna: APV) door het kamperen en innemen van de standplaatsen met caravans en kampeermiddelen op het betreffende bosperceel. Verweerder heeft eisers daarbij gelast deze overtredingen te beëindigen door het gebruik van het perceel voor het kamperen te staken en gestaakt te houden en de kampeermiddelen met de daarbij behorende voorzieningen te verwijderen en verwijderd te houden.
3. Eisers hebben tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen. Bij uitspraak van
26 oktober 2022 heeft de voorzieningenrechter het verzoek toegewezen vanwege de strijdigheid van het handhavend optreden met het grondwettelijke recht van eisers op betoging. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat er op dat moment sprake was van een voortdurende demonstratie en dat dit een belemmering vormde voor handhavend optreden, waardoor verweerder van handhaving moest afzien. De voorzieningenrechter heeft daarbij van belang geacht dat verweerder ter zitting heeft erkend dat binnen de gemeente geen gelegenheid bestaat de demonstratie voort te zetten zonder in strijd te komen met het bestemmingsplan en de APV. De voorzieningenrechter heeft het primaire besluit geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar. [1]
Het bestreden besluit
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers gegrond verklaard onder verwijzing naar het advies van de commissie bezwaarschriften. Verweerder heeft daarbij het primaire besluit herroepen en in plaats daarvan een last onder dwangsom aan eisers opgelegd. Aan die last heeft verweerder onder meer ten grondslag gelegd dat geen sprake meer is van een betoging, omdat het perceel en het plaatsen van de caravans volgens verweerder niet langer wordt gebruikt voor gemeenschappelijke meningsuiting (betoging) maar voor nachtverblijf en verblijfsrecreatie. Verweerder heeft daarbij belang gehecht aan de omstandigheid dat eisers in de periode voorafgaande aan het bestreden besluit niet of nauwelijks op het perceel zijn aangetroffen ten opzichte van de periode daarvoor en dat het uitdragen van de gemeenschappelijke mening door eisers op de achtergrond is geraakt. Verweerder heeft dit gebaseerd op controles die zijn uitgevoerd in de periode van 13 januari 2023 tot en met 3 april 2023. Hij heeft de in de voormelde uitspraak van 26 oktober 2022 door de voorzieningenrechter aangenomen betoging daarom niet (langer) als een betoging aangemerkt en is daarom tot handhavend optreden overgegaan. Verweerder heeft eisers gelast om de strijdigheid met het bestemmingsplan binnen zes weken te beëindigen, door het gebruik van het perceel en het nachtverblijf op het perceel te beëindigen en beëindigd te houden en door de kampeermiddelen met daarbij behorende voorzieningen (caravans inclusief toebehoren zoals voortenten) en de opslag op het perceel (waaronder een caravan (wrak), afval en andere objecten) te verwijderen. Verweerder heeft daarbij een dwangsom opgelegd van € 2.500,- per constatering per week dat de overtreding van het bestemmingsplan voortduurt, met een maximum van € 25.000,-.
Noodverordening
5. Op 19 april 2023 heeft de burgemeester van Peel en Maas besloten tot het instellen van de ‘Noodverordening voorkomen brandgevaar en wanordelijkheden Heldense Bossen’ (hierna: de noodverordening). De noodverordening is van toepassing verklaard op het betreffende perceel naar aanleiding van een vermoeden van brandstichting op 18 april 2023, waarbij een caravan is afgebrand. De burgemeester heeft vanwege een verhoogd risico op brandstichting en ter voorkoming van brandgevaar en wanordelijkheden in de noodverordening bepaald dat het verboden is om in persoon of middels voertuig(en) het aangewezen gebied te betreden of zich daarin te bevinden. Dit gebiedsverbod is met de inwerkingtreding van de noodverordening ingegaan op 19 april 2023. Op 20 april 2023 hebben eisers verzocht het terrein waarvoor de noodverordening geldt te mogen betreden om de afgebrande caravan, eigendom van eiser [naam 1] , op te ruimen. Op 21 april 2023 is aan eisers (per mail) medegedeeld dat dit verzoek niet kan worden ingewilligd. Op
8 mei 2023 heeft de burgemeester de noodverordening ingetrokken, waardoor het perceel vanaf die datum weer vrij toegankelijk is.
Verzoeken om voorlopige voorziening
6. Eisers hebben de voorzieningenrechter op 28 april 2023 verzocht voorlopige voorzieningen te treffen. Op 4 mei 2023 heeft verweerder naar aanleiding hiervan de bij het bestreden besluit gestelde begunstigingstermijn verlengd tot en met 24 mei 2023. Eisers hebben de verzoeken om voorlopige voorziening tegen het mailbericht van 21 april 2023 en de noodverordening schriftelijk ingetrokken op 11 mei 2023. Ter zitting heeft verweerder ingestemd met het (eventueel) verlengen van de begunstigingstermijn tot 6 weken na de uitspraak op het beroep.
Beoordeling
7. De voorzieningenrechter zal hierna ingaan op de argumenten die eisers tegen het bestreden besluit hebben aangevoerd, de beroepsgronden. Ter zitting is bevestigd dat de beroepsgronden die zien op de mail en / of de noodverordening niet langer ter discussie staan. [2]
Bevoegdheid tot handhaving
8. Verweerder heeft ten tijde van het bestreden besluit geconstateerd dat het gebruik van het perceel in strijd is met het bestemmingsplan vanwege het gebruik voor nachtverblijf, de aanwezigheid van kampeermiddelen met daarbij behorende voorzieningen (caravans inclusief toebehoren zoals voortenten) en de aanwezige opslag op het perceel. Verweerder heeft deze situatie strijdig geacht met artikel 19.4.1 van het bestemmingsplan. Eisers hebben deze overtreding niet bestreden. Vanwege deze overtreding was verweerder volgens de voorzieningenrechter dus bevoegd om handhavend op te treden.
9. De voorzieningenrechter stelt voorop dat, gelet op het algemeen belang dat is gediend met handhaving, in geval van overtreding van een wettelijk voorschrift het bestuursorgaan dat bevoegd is om met bestuursdwang of een last onder dwangsom op te treden, in de regel van deze bevoegdheid gebruik moet maken. Slechts onder bijzondere omstandigheden mag van een bestuursorgaan worden gevergd dat niet te doen. Dit kan zich voordoen als concreet zicht op legalisatie bestaat. Voorts kan handhavend optreden zodanig onevenredig zijn in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat van handhavend optreden in die concrete situatie moet worden afgezien. [3]
10. De voorzieningenrechter ziet zich gesteld voor de vraag of handhavend optreden zodanig onevenredig is in verhouding tot de daarmee te dienen belangen dat hiervan in deze concrete situatie moet worden afgezien. Daarbij is van belang of er sprake is van een betoging in de zin van artikel 9 van de Grondwet (Gw), zoals door eisers gesteld, en of de bij het bestreden besluit opgelegde last onder dwangsom een beperking van de fundamentele rechten van eisers oplevert.
10.1.
Ter zitting hebben eisers gesteld dat voor de vraag of er sprake is van een (nieuwe) betoging ook gekeken dient te worden naar de periode na het bestreden besluit (ex nunc). Verweerder vindt dat het moment van het bestreden besluit (ex tunc) beslissend is voor de vraag of er sprake is van een betoging of niet.
10.2.
De voorzieningenrechter volgt het standpunt van verweerder dat de feiten en omstandigheden ten tijde van het bestreden besluit beslissend zijn en verwijst daarbij naar jurisprudentie van de Afdeling. [4]
Is er sprake van een betoging?
11. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit en stellen zich op het standpunt dat de opgelegde last onder dwangsom indruist tegen hun recht op grond van artikel 9 van de Gw om te mogen betogen en deze last niet opgelegd had mogen worden. Zij vinden dat het plaatsen en gebruiken van de caravans / kampeermiddelen onderdeel is van een demonstratie tegen het ontbreken van standplaatsen voor hen en het afwezig zijn van beleid van verweerder dat hierin voorziet. Eisers zijn vijf jaar geleden begonnen met het proberen te verkrijgen van standplaatsen maar zonder concrete resultaten / toezeggingen. Door het lange tijdsbestek en de onzekerheid zien zij dus reden om aandacht te blijven vragen voor hun belangen. Een toewijzing door de gemeenteraad in december 2022 van een krediet voor extra standplaatsen is onvoldoende concreet. In de tussentijd is niets meer gebeurd. Eisers vinden dit traject veel te lang duren en de uitkomst daarvan is te onzeker. Daarom zetten zij de demonstratie (na het bestreden besluit) voort. Volgens eisers ligt het ook aan het feit dat zij Sinti zijn, dat zij niet worden geholpen met het vinden van woonwagenstandplaatsen, waardoor de huidige (nieuwe) demonstratie tevens een discriminatie-element bevat.
11.1.
Verweerder is van mening dat er geen sprake is van een schending van het recht van eisers om te mogen betogen, omdat er geen sprake is van een betoging in de zin van artikel 9 van de Gw en artikel 2 van de Wet openbare manifestaties (Wom). Zoals reeds aangegeven onder 4 is volgens hem het karakter van de eerdere betoging er ten tijde van het bestreden besluit niet meer: het uiten van een gemeenschappelijke mening is op de achtergrond geraakt, omdat de caravans voornamelijk worden gebruikt voor nachtverblijf en verblijfsrecreatie. Ook wijst verweerder erop dat er geen kennisgeving is gedaan van een betoging op grond van de APV en dat het doel dat eisers wensen te bereiken inmiddels is bereikt, doordat het punt op de gemeentelijke agenda staat en de gemeenteraad heeft ingestemd met een financieringsvoorstel dat voorziet in het realiseren van vijf standplaatsen binnen de gemeente. Verweerder vindt daarom dat eisers hun standpunt voldoende kenbaar hebben gemaakt en dat de betoging, voor zover daarvan sprake zou zijn, op enig moment moet worden beëindigd.
Juridisch kader
12. Op grond van artikel 9, eerste lid, van de Gw wordt het recht tot vergadering en betoging erkend, behoudens ieders verantwoordelijkheid volgens de wet. Op grond van het tweede lid kan de wet regels stellen ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Op basis van artikel 9, tweede lid, van de Gw, is in artikel 2 van de Wom bepaald dat beperking van het recht tot vergadering en betoging, slechts wordt aangewend ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden.
12.1.
Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen [5] , volgt uit de tekst, considerans en totstandkomingsgeschiedenis van de Wom (Kamerstukken II 1987/88, 19 427, nr. 3, blz. 8), dat die wet onder meer strekt tot het stellen van regels als bedoeld in artikel 9, tweede lid, van de Gw. Voor de vraag wat moet worden verstaan onder een manifestatie als bedoeld in de Wom dient derhalve aansluiting te worden gezocht bij het begrip ‘betoging’. Bij een betoging gaat het volgens de (grond)wetgever om het uitdragen van gemeenschappelijk beleefde gedachten en wensen op politiek of maatschappelijk gebied. Het uitdragen van een gemeenschappelijke mening door de deelnemers is daarbij een bepalend element (Kamerstukken II 1975/76, 13 872, nr. 3, blz. 39 en Kamerstukken II 1976/77, 13 872, nr. 7, blz. 32-33; Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 15). Acties die niet, of niet primair, het karakter van gemeenschappelijke meningsuiting hebben, doch waarbij andere elementen, zoals bijvoorbeeld feitelijke dwang, overheersen, zijn geen betogingen in de hier bedoelde zin. Dat kan volgens de (grond)wetgever bijvoorbeeld het geval zijn bij blokkades van wegen en waterwegen, samenscholingen en volksoplopen (Kamerstukken II 1976/77, 13 872, nr. 7, blz. 33; Kamerstukken II 1985/86, 19 427, nr. 3, blz. 8). [6]
12.2.
Verder volgt uit de hiervoor genoemde rechtspraak van de Afdeling dat in beginsel ervan uit dient te worden gegaan dat een kampement dat is gericht op het uiten van een visie op politiek of maatschappelijk gebied een manifestatie is in de zin van de Wom. Het voor langere en potentieel onbeperkte duur bezetten van de publieke ruimte met een kampement, waarbij de hoedanigheid van een gemeenschappelijke meningsuiting op de achtergrond is geraakt, draagt echter niet langer het karakter van een betoging in de zin van artikel 9, eerste lid, van de Gw en van de Wom. Voorts heeft de Afdeling overwogen dat alleen tijdsverloop niet voldoende is voor het oordeel dat het kampement het karakter van een betoging heeft verloren, maar dat bepalend is in hoeverre er nog openbaar gedachten, gevoelens en overtuigingen worden geuit. [7]
13. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is het innemen van de standplaatsen en de wijze waarop dat is vormgegeven door eisers ten tijde van het bestreden besluit aan te merken als een (voortgezette) betoging in de zin van artikel 9 van de Gw. Duidelijk is immers dat eisers (nog steeds) een gemeenschappelijk standpunt hebben, namelijk het vragen om aandacht voor het gebrek aan standplaatsen en het ontbreken van concreet beleid van verweerder dat hierin (op korte termijn) voorziet. Dit benadrukken zij door het plaatsen van caravans en / of kampeermiddelen en het ophangen van spandoeken. Dat komt naar voren in de controles van verweerder in de periode van 13 januari 2023 tot en met 3 april 2023. [8]
13.1.
Meer dan in de eerste periode, namelijk van 28 september 2022 tot en met
18 oktober 2022, waarin verweerder heeft gecontroleerd, blijkt volgens de voorzieningenrechter uit de controles gedurende de tweede periode van 13 januari 2023 tot en met 3 april 2023, dat er vaker niemand aanwezig is maar geregeld wel (wisselende personen). Ook zijn er bijna altijd twee honden (in een caravan). Soms is er een andere opstelling van de (meestal vier) caravans. Soms staan er drie of vier aggregaten buiten. Uit de controle van 9 februari 23 blijkt dat er iemand vaker ’s nachts slaapt (want hij geeft aan wakker te worden van het verkeer). Soms ligt er afval en soms niet. De ene keer is er een persoon en een auto aanwezig, andere keren zijn meerdere personen en auto’s aangetroffen. Meestal betreft het (familie van) eisers. Bij voorbeeld zijn op 31 maart 2023 drie personen aanwezig en op 3 april 2023 zijn er drie personen en twee kinderen en drie honden ter plaatse. Een van de aanwezigen zegt dan ‘dat ze bleven staan tot ze nieuwe plekken kregen’.
13.2.
Wellicht kan gezegd worden dat er in de eerste periode meer bedrijvigheid ter plaatse was dan in de tweede periode maar daarbij moet volgens de voorzieningenrechter ook worden opgemerkt dat in de eerste periode meestal twee keer per dag werd gecontroleerd en ook in de avond, terwijl dat in de tweede periode maar een keer per dag was en meestal in de late ochtend of vroege middag en in de weekenden niet en soms ook op andere dagen niet. De voorzieningenrechter vindt dat evenwel niet wezenlijk om niet meer te spreken van een (voorzetting van de) betoging, omdat er nog steeds in het openbaar gedachten, gevoelens en overtuigingen worden geuit. Dat de caravans / kampeermiddelen voor nachtverblijf en verblijfsrecreatie gebruikt worden maakt dat niet anders. Vaststaat dat eisers er niet permanent wonen. [9]
13.3
Vooralsnog is er geen einddatum voorzien en in zoverre kan worden gesproken van een betoging met een voortdurend karakter. Verweerder is van mening dat eisers op een bepaald moment hun punt hebben gemaakt en dat dan de betoging eindigt. Dat standpunt acht de voorzieningenrechter op zichzelf niet onjuist, maar dit is pas het geval op het moment dat er geen daadwerkelijke handelingen meer worden verricht om het gemeenschappelijk standpunt uit te dragen. Daarvan is hier zoals geoordeeld onder 13. tot en met 13.2. geen sprake. De voorzieningenrechter volgt dus niet het standpunt van verweerder dat het uitdragen van de gemeenschappelijke mening op de achtergrond is geraakt en dat het kampement niet (langer) het karakter van een betoging zou hebben.
13.4.
Onder deze omstandigheden moet naar het oordeel van de voorzieningenrechter dus (nog steeds) worden uitgegaan van het uitgangspunt uit de hiervoor genoemde rechtspraak van de Afdeling, dat een kampement dat is gericht op het uiten van een visie op politiek of maatschappelijk gebied in beginsel een manifestatie is in de zin van de Wom. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat er in ieder geval ten tijde van het bestreden besluit (nog steeds) sprake was van een betoging in de zin van artikel 9 van de Gw.
Heeft verweerder van zijn handhavingsbevoegdheden gebruik mogen maken?
14. De voorzieningenrechter overweegt dat het feit dat er een grondrecht in geding kan zijn, nog niet betekent dat verweerder van zijn bevoegdheid handhavend op te treden geen gebruik mag maken. Daartoe is van belang dat de aan de orde zijnde regels uit het bestemmingsplan niet zijn gericht op regeling van het grondrecht of de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven. [10]
14.1
De voorzieningenrechter stelt voorop dat het bestreden besluit geen motivering bevat over het fundamentele recht van eisers om te mogen betogen. Uit 13. tot en met 13.4. volgt dat verweerder ten onrechte niet is in gegaan op de in artikel 2 van de Wom vermelde belangen.
14.2.
De voorzieningenrechter erkent dat het innemen van een openbaar toegankelijk bosperceel in strijd met het bestemmingsplan elementen van feitelijke dwang heeft, maar de voorzieningenrechter acht deze elementen niet overheersend. Daarbij is van belang - zie onder 11. - dat eisers hebben aangegeven dat zij het tijdsbestek waarop concrete maatregelen zijn te verwachten dermate lang en onzeker vinden, dat het voor hen belangrijk is om voortdurende aandacht te vragen voor het tekort aan standplaatsen in de gemeente Peel en Maas. Weliswaar hebben hun acties inmiddels geresulteerd in een toegezegd krediet voor het realiseren van vijf standplaatsen binnen de gemeente, maar de voorzieningenrechter is het eens met eisers dat zij (nog steeds) niet weten om welke locatie(s) het gaat / zou kunnen gaan, hoeveel standplaatsen zij zouden kunnen krijgen en onder welke voorwaarden en op welke termijn. Anders gezegd: er is in dat verband nog geen of onvoldoende uitsluitsel / geen begin van (concrete) besluitvorming. Onder deze omstandigheden volgt de voorzieningenrechter verweerder niet in zijn standpunt dat het doel van eisers inmiddels is bereikt. De enkele opvatting van verweerder dat eisers hun standpunt voldoende kenbaar hebben gemaakt en dat de betoging op enig moment moet worden beëindigd, maakt daarom niet dat het recht op betoging niet langer een belemmering kan opleveren voor handhavend optreden.
14.3.
Voorts is ter zitting door verweerder erkend dat binnen de gemeente Peel en Maas geen locaties bestaan waar deze betoging (voor enige tijd) voort kan worden gezet zonder in strijd te komen met het bestemmingsplan / de APV en dat de grondwettelijke vrijheid van vergadering en betoging een belemmering kan zijn voor het handhavend optreden door verweerder voor de gestelde overtreding van het bestemmingsplan.
14.4.
In het licht van het vorenstaande en nu niet gebleken is dat de belangen van derden onevenredig worden aangetast door niet te handhaven komt de voorzieningenrechter tot het oordeel dat de uitoefening van het recht op betoging voor eisers zwaarder weegt dan het algemeen belang van verweerder bij handhavend optreden. Wel handhavend optreden is volgens de voorzieningenrechter onevenredig en betekent dat er van het grondrecht om te betogen geen of te weinig gebruik van betekenis overblijft. Dit betekent dat het beroep van eisers slaagt.
Conclusie
15. De voorzieningenrechter is op grond van voorgaande overwegingen van oordeel dat verweerder bij het bestreden besluit geen last onder dwangsom mocht opleggen. Het beroep van eisers is gegrond en het bestreden besluit dient te worden vernietigd. Omdat er sprake is van een (voortgezette) betoging en mede in het licht van de eerder vermelde uitspraak van de voorzieningenrechter van 26 oktober 2022 zal de voorzieningenrechter ook het primaire besluit herroepen. Dit betekent dat een eventuele verdere opschorting van de begunstigingstermijn
tot 6 weken na deze uitspraak op het beroep, zoals besproken ter zitting, niet (meer) nodig is.
16. Gezien het voorgaande bestaat er geen reden een voorlopige voorziening te treffen. Het verzoek daartoe wordt daarom afgewezen.
17. De voorzieningenrechter stelt de op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 1.674,- (1 punt voor het indienen van het verzoek- / beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 837,- en wegingsfactor 1). Hierbij merkt de voorzieningenrechter op dat er voor de bezwaarfase al een vergoeding van proceskosten heeft plaatsgevonden door verweerder.
18. De voorzieningenrechter bepaalt dat verweerder aan eisers het door hen betaalde griffierecht van € 368,- (tweemaal € 184,-) vergoedt.
19. Ten overvloede merkt de voorzieningenrechter nog het volgende op. Naar aanleiding van hetgeen op de zitting uitgebreid is besproken vindt de voorzieningenrechter dat eisers en verweerder zo snel mogelijk in gesprek moeten gaan over het al dan niet (met voorschriften) voortzetten van de betoging op het onderhavige perceel. Mogelijk kan de derde-partij daarbij worden betrokken.
Beslissing
De voorzieningenrechter:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit; - herroept het primaire besluit;
- wijst het verzoek om voorlopige voorziening af;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1674,-;
- draagt verweerder op het door eisers betaalde griffierecht van € 368,- aan hen te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.J.G.H. Seerden, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. N.A.M. Bergmans, griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op
8 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 8 juni 2023.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak voor zover deze gaat over het beroep. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen. Tegen deze uitspraak voor zover deze gaat over de voorlopige voorziening staat geen hoger beroep open.

Voetnoten

2.Zie onder 5.
3.Zie onder meer de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2457.
4.Zie bij voorbeeld de uitspraken van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3174, onder 3.1, en
5.Zie de uitspraken van 27 augustus 2014, ECLI:NL:RVS:2014:3174, 25 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:899, en 9 november 2022, ECLI:NL:RVS|:2022:3223.
6.Zie de uitspraak van 9 november 2022, ECLI:NL:RVSL2022:3223.
7.Zie de uitspraak van 15 maart 2015, ECLI:NL:RVS:2015:923.
8.Op het spandoek bij de ingang van het pad naar het bosperceel staat de tekst: ‘Het uitsterfbeleid is verdwenen maar er zijn geen nieuwe staanplaatsen verschenen’. Bij de caravans hangen twee vlaggen met een afbeelding van een karrewiel. Op een ander spandoek (op een caravan) staat vermeld: ‘Wij laten ons niet verjagen! Want ook wij hebben recht op vak en wagen’. Er is een bord (op een paal) met de tekst ‘Raaijmakerstr’. Voorts is er nog een spandoek met de tekst: ‘Wij wachten al 4 jaar, maar de gemeente peel en maas doet niks en maakt loze belofte’.
9.Zie de uitspraak van de Afdeling van 9 november 2022, ECLI:NL:RVS:2022:3223, onder 18.2.
10.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD2084.