11.2.Verder volgt uit de uitspraak van de Afdeling van 25 maart 2015 (ECLI:NL:RVS:2015:923), onder verwijzing naar de hiervoor geciteerde uitspraak, dat in beginsel ervan uit dient te worden gegaan dat een kampement dat is gericht op het uiten van een visie op politiek of maatschappelijk gebied een manifestatie is in de zin van de Wom. Alleen tijdsverloop is niet voldoende voor het oordeel dat het kampement het karakter van een betoging heeft verloren. Bepalend is in hoeverre er nog openbaar gedachten, gevoelens en overtuigingen worden geuit. 12. Naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter is het innemen van standplaats in het bos op het betrokken perceelsgedeelte en de wijze waarop dat is vormgegeven door verzoekers aan te merken als een betoging in de zin van artikel 9 van de Grondwet. Hetgeen zij uitdragen is aan te merken als het uiten van gemeenschappelijk beleefde gedachten en wensen op politiek of maatschappelijk gebied ten behoeve van de huisvesting en leefwijze van de Sinti in de gemeente Peel en Maas. Verzoekers dragen die gedachten en wensen uit door te laten zien hoe zij zouden willen wonen/leven, met behulp van spandoeken en door met journalisten te spreken. Dat verzoekers bij het gesprek van 14 oktober 2022 hebben verteld dat zij het prettig vinden om met familie bij elkaar te zijn is naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter veeleer aan te merken als een onderstreping van de inhoud van hun demonstratie dan als een uiting van het beëindigd hebben daarvan. Het met familie bij elkaar wonen en de wijze waarop (in caravans of vergelijkbaar) is immers uitdrukkelijk deel van hun cultuur.
13. Ter zitting heeft verweerder ook betoogd dat het doel van de demonstratie met het gesprek van 14 oktober 2022 zou zijn bereikt: duidelijkheid, gehoord zijn (en worden) en de toezegging dat er een uitbreiding van het aantal standplaatsen aan de raad van de gemeente Peel en Maas zou worden voorgesteld. Verzoekers hebben ter zitting verklaard dat dit gesprek niet zou gaan over de demonstratie en dat het gesprek voor hen wel aanleiding is geweest te overwegen om de demonstratie te beëindigen. Zij hebben daartoe uitdrukkelijk niet besloten omdat de ‘toezegging’ te vaag en onbepaald is, rechtsonzeker en discutabel. Er is volgens verzoekers enkel sprake van een (te) beperkt aantal uitbreidingen en bovendien op een woonwagenpark waarvan jarenlang is gezegd dat huisvesting daar geen optie is vanwege ruzie en wrijving met de andere bewoners, terwijl die situatie nu niet anders is (geworden). Verzoekers voelen zich met de uitkomst van het gesprek op 14 oktober 2022 opnieuw aan het lijntje gehouden. Zij vrezen dat de gemeenteraad een financieringsvoorstel van het college voor extra standplaatsen zal afwijzen, waarmee zij terug bij af zijn. Daarom hebben ze besloten de demonstratie op het bosperceel voort te zetten.
14. Ook in het gesprek van 14 oktober 2022, voor zover de aard en inhoud daarvan ter zitting over het voetlicht is gebracht, ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding om er vanuit te gaan dat de demonstratie sindsdien moet worden geacht beëindigd te zijn. Verzoekers hebben de activiteiten in het kader van die demonstratie immers onveranderd voortgezet. De voorzieningenrechter volgt verweerder evenmin in de stelling dat het doel van de demonstratie zou zijn bereikt nu verweerder er daarbij ten onrechte vanuit gaat dat dat doel zich zou beperken tot duidelijkheid en gehoord worden in het verdere proces rond uitbreiding van de standplaatsen. Verzoekers hebben nog steeds en onverminderd legitieme redenen om hun gemeenschappelijke gedachten en wensen ten aanzien van de huisvesting en leefwijze van de Sinti uit te dragen zoals zij doen. Met verzoekers is de voorzieningenrechter ook van oordeel dat de ‘toezegging’ te vaag en onbepaald is en rechtsonzeker: mocht de raad een andere mening hebben dan staan zij weer met lege handen. Het doel van verzoekers, namelijk definitieve realisatie van voldoende standplaatsen op een locatie die niet reeds vanwege ruzie en wrijving met de andere bewoners ongeschikt is bevonden, is ook met het gesprek van 14 oktober 2022 niet bereikt.
15. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat uitgegaan moet worden van een voortdurende demonstratie in de zin van artikel 9 van de Grondwet, terwijl niet is gebleken dat de demonstratie een ander karakter van dwang of overheersing heeft (gekregen).
Mag verweerder gebruik maken van de handhavingsbevoegdheden?
16. Het feit dat er een grondrecht in geding is, betekent nog niet dat verweerder van zijn bevoegdheid handhavend op te treden geen gebruik mag maken. Daartoe is van belang dat de aan de orde zijnde regels uit het bestemmingsplan en de APV niet zijn gericht op regeling van het grondrecht of de wijze waarop daaraan invulling wordt gegeven (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 21 mei 2008, ECLI:NL:RVS:2008:BD2084). Ter zitting is door verweerder erkend dat binnen de gemeente geen gelegenheid bestaat deze demonstratie voort te zetten zonder in strijd te komen met bestemmingsplanbepalingen dan wel met bepalingen van de APV Peel en Maas. Dat betekent dat de grondwettelijke vrijheid van vergadering en betoging een belemmering kan zijn voor het handhavend optreden door verweerder voor de gestelde overtredingen.
17. Aan het grondwettelijk recht op vergadering en betoging kunnen beperkingen worden gesteld ter bescherming van de gezondheid, in het belang van het verkeer en ter bestrijding of voorkoming van wanordelijkheden. Blijkens de controlerapporten is van wanordelijkheden geen sprake nu er in bijna elk rapport is geconstateerd “geen onregelmatigheden”. Ter zitting heeft verweerder vermeld dat er (recent) één signaal is ontvangen over voorbij fietsende scholieren die zich bedreigd hebben gevoeld. Of dat leidt tot een melding en wat de inhoud van die melding zou zijn is echter niet bekend, zodat de voorzieningenrechter geen aanleiding ziet om aan te nemen dat er sprake is van wanordelijkheden. Het opstapelen van afval zou kunnen leiden tot wanordelijkheden maar verzoekers hebben inmiddels een werkwijze gevonden voor regelmatige afvoer. Het bosperceel ligt niet aan de verharde weg maar aan een bospad waar wandelaar en fietsers wel langskomen. Niet is gebleken van daaruit voortkomende beperkingen van het recht op vergadering en betoging. Voor zover verweerder zich op het standpunt heeft gesteld dat het innemen van standplaats in het bos de gezondheid van verzoekers, en die van anderen, in gevaar brengt, is de voorzieningenrechter voorlopig van oordeel dat dit standpunt een feitelijke grondslag ontbeert. Ter zitting is door verzoekers verklaard dat zij zijn voorzien van elektriciteit door middel van een aggregaat, dat zij water betrekken uit hun woonhuizen, dat zij sanitair aldaar legen en dat er in de caravans kachels aanwezig zijn. Kinderen verblijven niet alleen en voortdurend in de caravans maar (ook) in de woonhuizen. Verzoekers hebben hun eigen verantwoordelijkheid voor hun gezondheid en niet is in te zien dat verweerder die taak moet overnemen en voor hun dient te beslissen.
18. De voorzieningenrechter ziet in het voorgaande grond voor de voorlopige conclusie dat verweerder van het gebruik van zijn handhavende bevoegdheid dient af te zien nu dit in strijd komt met het grondwettelijke recht van verzoekers op vergadering en betoging. Dit betekent dat de last onder bestuursdwang niet in stand kan blijven en dat het bezwaar van verzoekers kans van slagen heeft.
In deze omstandigheden moet meer gewicht worden toegekend aan het belang van verzoekers dan aan het belang van verweerder. Verzoekers hebben er namelijk belang bij dat zij in afwachting van de beslissing op bezwaar niet met bestuursdwang worden bedreigd.
19. De voorzieningenrechter wijst daarom het verzoek om een voorlopige voorziening te treffen toe en verlengt de ordemaatregel door te bepalen dat de last onder bestuursdwang wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
20. Omdat het verzoek wordt toegewezen, bepaalt de voorzieningenrechter dat het college aan verzoekster het door haar betaalde griffierecht van € 184,- vergoedt.
De voorzieningenrechter veroordeelt verder verweerder in de proceskosten van verzoekers voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De voorzieningenrechter stelt dit bedrag vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).