ECLI:NL:RBLIM:2023:3430

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 juni 2023
Publicatiedatum
7 juni 2023
Zaaknummer
ROE 21/2949 en ROE 21/2950
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen omgevingsvergunning voor opbouw woning en privacy van achterburen

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 8 juni 2023 uitspraak gedaan in een geschil over een omgevingsvergunning voor de opbouw van een woning aan de [adres 1] in [woonplaats]. De vergunninghouder had op 17 november 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het bouwen van een zolderkamer met plat dak. De rechtbank heeft de beroepen van de achterburen, eisers in deze zaak, gegrond verklaard. De rechtbank oordeelde dat de gevolgen van de omgevingsvergunning voor de privacy van de achterburen onvoldoende gemotiveerd waren door het college van burgemeester en wethouders van Roermond. De rechtbank stelde vast dat de opbouw de woning van vergunninghouder hoger maakt dan de grootste feitelijke hoogte op de belendende percelen, wat in strijd is met het bestemmingsplan. De rechtbank oordeelde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de privacy van de eisers, die vrezen voor aanzienlijke inkijk in hun percelen door de opbouw. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg het college op een nieuw besluit te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werd het college veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eisers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/2949 en 21/2950
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 juni 2023 in de zaken tussen
[eiser 1],
[eiseres]en
[eiser 2], allen wonende te [woonplaats] , eisers
(gemachtigde: mr. M.J. Smaling),
en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, het college
(gemachtigde
:mr. N.M.N. Janssen).
Als derde-partij neemt aan de zaken deel:
[naam vergunninghouder], wonende te [woonplaats] , vergunninghouder.
Inleiding
In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de aan vergunninghouder verleende omgevingsvergunning voor het bouwen van een opbouw op de woning aan de [adres 1] te [woonplaats] .
De rechtbank heeft de beroepen op 7 april 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben als partij deelgenomen: eisers en hun gemachtigde, de gemachtigde van het college en de vergunninghouder.
Totstandkoming van de besluiten
1. Vergunninghouder heeft op 17 november 2020 een aanvraag ingediend voor een omgevingsvergunning voor het uitbreiden van zijn woning aan de [adres 1] in [woonplaats] met een opbouw (zolderkamer) met plat dak bovenop een deel van het platte dak van de reeds bestaande woning. De bebouwde (grond)oppervlakte wordt hierdoor niet vergroot. De inhoud van de woning wordt wel groter en de woning wordt – ter plaatse van de opbouw – hoger. Drie zijden van de opbouw bestaan voor een groot deel uit ramen.
2. Bij besluit van 2 maart 2021 (het primaire besluit) heeft het college de gevraagde omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “bouwen van een bouwwerk” en “handelen in strijd met het bestemmingsplan”
.Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan [1] , omdat op grond van artikel 14.2.2, onder d, van de regels van dat bestemmingsplan de goothoogte dan wel bouwhoogte maximaal gelijk dient te zijn aan de goothoogte respectievelijk bouwhoogte van het hoofdgebouw op één van beide belendende percelen, daar waar die goothoogte dan wel bouwhoogte het grootst is. Door de opbouw wordt de woning van vergunninghouder op dat gedeelte hoger dan de grootste feitelijke hoogte op (een van) de belendende percelen. Het college acht deze overschrijding (afwijking van het bestemmingsplan) toelaatbaar, omdat de woning in een straat met een wisselend straatbeeld ligt, in combinatie met het feit dat de woning nog altijd een meer bescheiden uitstraling heeft dan de naastgelegen woning aan de linkerzijde.
3. Eisers wonen aan [adres 2] respectievelijk [adres 3] , schuin achter respectievelijk direct achter het perceel van vergunninghouder. Zij hebben bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit.
4. Bij afzonderlijke besluiten van 28 september 2021 (de bestreden besluiten) heeft het college de bezwaren tegen het primaire besluit ongegrond verklaard en daarbij verwezen naar het advies van de commissie voor de bezwaarschriften van 21 september 2021.
5. Eisers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Verder hebben zij de voorzieningenrechter verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
6. Bij uitspraak van 19 augustus 2022 [2] heeft de voorzieningenrechter van deze rechtbank de verzoeken tot het treffen van een voorlopige voorziening afgewezen wegens het ontbreken van spoedeisend belang.
Beoordeling door de rechtbank
Juridisch kader
7. Het relevante juridisch kader is opgenomen in een bijlage. Die bijlage maakt deel uit van de uitspraak.
Is het bouwplan in overeenstemming met de redelijke eisen van welstand?
8. Eisers stellen dat het bouwplan niet voldoet aan de redelijke eisen van welstand en verwijzen in dit kader naar het rapport van deskundigenbureau [naam deskundigenbureau] van
8 december 2021, en dan met name op de volgende passage:

Tot slot delen wij de mening van de Commissie Ruimtelijke Kwaliteit niet. De huidige woning kenmerkt zich als twee gesloten, horizontale volumes. Het ene volume met de slaapkamers ligt iets verhoogd op ene souterrain, het andere volume met de woonkamer en keuken ligt iets lager op het niveau van de omliggende tuin. Beide volumes zijn redelijk gesloten met voornamelijk horizontale openingen. Uitzondering hierop is de westgevel van de woonkamer, die is voorzien van een gevel brede en hoge glazen pui, die vrij uitzicht biedt op het buitengebied. De voorgestelde opbouw manifesteert zich als een opengewerkte kubus, voorzien van verticaal gelede openingen naar drie zijden. De opbouw heeft, behoudens aan de westzijde geen relatie met de onderbouw. En juist doordat de westzijde deze relatie duidelijk wel heeft, is er ook geen sprake van een heldere, afwijkende architectuur of vormgeving. De opbouw neemt hierdoor geen stelling in en doet daarmee geen recht aan de architectuur van de onderliggende woning. Bij een heroverweging van de vormgeving zou de privacy kwestie meegenomen kunnen worden.

9.De rechtbank overweegt hierover als volgt.

9.1.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [3] volgt dat het college, hoewel het niet aan een welstandsadvies is gebonden en de verantwoordelijkheid voor welstandstoetsing bij hem berust, aan het advies in beginsel doorslaggevende betekenis mag toekennen. Tenzij het advies naar inhoud of wijze van totstandkoming zodanige gebreken vertoont dat het bevoegd gezag dit niet – of niet zonder meer – aan zijn oordeel omtrent de welstand ten grondslag heeft mogen leggen, behoeft het overnemen van een welstandsadvies in beginsel geen nadere toelichting. Dit is anders indien de aanvrager of een derde-belanghebbende een advies overlegt van een andere deskundig te achten persoon of instantie dan wel gemotiveerd aanvoert dat het welstandsadvies in strijd is met de volgens de welstandsnota geldende criteria.
9.2.
De Commissie Beeldkwaliteit (commissie) heeft bij haar advisering van belang geacht dat er recht wordt gedaan aan de architectuur van het huis dat bestaat uit twee volumes die in samenhang met elkaar zijn ontworpen. De opbouw moet ervoor zorgen dat deze krachtige architectuur van die twee volumes in stand wordt gehouden, aldus de commissie. In het welstandsadvies van 7 december 2020 is zij akkoord gegaan met het voorgestelde bouwplan.
In de door eisers overgelegde contra-expertise wordt betwist dat er sprake is van een samenhang tussen de bestaande volumes en de opbouw. De voorgestelde opbouw manifesteert zich als een opengewerkte kubus, voorzien van verticaal gelede openingen naar drie zijden. De opbouw heeft, behoudens aan de westzijde geen relatie met de onderbouw. En juist doordat de westzijde deze relatie duidelijk wel heeft, is er ook geen sprake van een heldere, afwijkende architectuur of vormgeving. De opbouw neemt hierdoor geen stelling in en doet daarmee geen recht aan de architectuur van de onderliggende woning, aldus de contra-expertise.
In reactie op deze contra-expertise heeft de commissie op 24 januari 2022 naar voren gebracht dat de opbouw ook kan worden aangemerkt als een horizontaal volume. De architectuur kenmerkt zich in open en gesloten vlakken en dat komt ook tot uiting in de opbouw. De raamverdeling is verder afgestemd op de bestaande bouw die bestaat uit een verticale geleding, aldus de commissie.
9.3.
De rechtbank stelt vast dat vergunninghouder het bouwplan in totaal zes keer heeft voorgelegd aan de commissie, waarna de commissie, na meerdere aanpassingen, uiteindelijk op 7 december 2020 akkoord is gegaan met het bouwplan. Van een onzorgvuldige voorbereiding is daarom naar het oordeel van de rechtbank geen sprake. Verder is de commissie in haar verslag van 24 januari 2022 voldoende ingegaan op de in de contraexpertise aangedragen punten en heeft zij deze punten voldoende weerlegd. Het advies van de commissie is maar het oordeel van de rechtbank concludent. De rechtbank heeft tot slot geen aanleiding voor het oordeel dat het welstandsadvies niet in lijn is met de nota Beeldkwaliteit van januari 2015. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat het college het welstandsadvies aan zijn besluitvorming ten grondslag heeft mogen leggen. Dat een andere deskundige een andere mening heeft over het uiterlijk aanzien van de woning met opbouw kan daaraan niet afdoen, gelet op de aard van de welstandsbeoordeling die voor een belangrijk deel een enigszins subjectief karakter heeft (waarbij wel objectieve maatstaven moeten worden aangelegd) of in ieder geval vanuit verschillende invalshoeken kan worden benaderd.
9.4.
Deze beroepsgrond slaagt niet.
Worden eisers door de verleende omgevingsvergunning onevenredig aangetast in hun recht op privacy?
10. Eisers stellen dat het college de omgevingsvergunning in redelijkheid niet had kunnen verlenen. Zij vrezen dat vergunninghouder de opbouw gaat gebruiken als atelier, omdat hij kunstschilder is, of als muziekstudio. Naar de mening van eisers is de inbreuk op hun recht op privacy zeer ingrijpend. Ter onderbouwing daarvan hebben zij een zichtstudie van bureau BRO van 16 december 2021 ingebracht. Hieruit blijkt volgens eisers dat de opbouw voor aanzienlijke inkijk op hun percelen zorgt. Eisers stellen dat indien de achtergevel van de opbouw gelijk komt te liggen met de daaronder gelegen gevel van de keuken, de privacy schending in behoorlijke mate zou afnemen. Ook het vervangen van de volledig glazen gevels aan de achter- en zijkant door minder raampartijen zou hieraan kunnen bijdragen.
11. Eisers stellen verder dat de afwijking van het bestemmingsplan precedentwerking kan hebben, waardoor ook andere woningen (naast de woning van vergunninghouder en achter hun eigen percelen) hoger kunnen worden en daarmee voor verdere aantasting van hun privacy kunnen zorgen.

12.De rechtbank overweegt hierover als volgt.

12.1.
Voor zover eisers vrezen dat vergunninghouder de opbouw gaat gebruiken als atelier of muziekstudio en aldus intensief gebruik zal maken van de opbouw, is de rechtbank van oordeel dat hiervoor onvoldoende aanknopingspunten zijn. Dit blijkt niet uit de vergunningaanvraag en ook ter zitting heeft vergunninghouder bevestigd dat sprake zal zijn van “normaal gebruik” voor woondoeleinden. De beroepsgrond slaagt daarom in zoverre niet.
12.2.
Ten aanzien van ongewenste precedentwerking als gevolg van de afwijking van het bestemmingsplan en het zicht vanuit de opbouw, overweegt de rechtbank als volgt.
12.3.
In artikel 14.2.2, onder d, van de planregels staat het volgende:
“De goothoogte respectievelijk bouwhoogte is maximaal gelijk aan de goothoogte respectievelijk bouwhoogte van het hoofdgebouw op één van beide belendende percelen, daar waar die goothoogte respectievelijk bouwhoogte het grootst is.”Hieruit volgt dat het bestemmingsplan de toegestane maximale hoogte op een perceel koppelt aan de actuele bestaande situatie – dus niet aan de situatie ten tijde van vaststelling van het bestemmingsplan (zoals bijvoorbeeld via het in de planregels gedefinieerde begrip “bestaande bebouwing” wel is gedaan) – op de naastgelegen percelen. Dat betekent dat als de bestaande situatie op een perceel verandert, de bouwrechten die het bestemmingsplan geeft voor de naastgelegen percelen, mee veranderen.
12.4.
Door onderhavige vergunning maakt het college het juridisch mogelijk dat de feitelijke goot- en bouwhoogte op dit perceel verhoogd worden ten opzichte van hetgeen het bestemmingsplan mogelijk maakt. Het gevolg daarvan is dat de bestaande situatie op dit perceel, die maatgevend is voor hetgeen op de naastgelegen percelen is toegestaan, verandert. Dit betekent eigenlijk dat de vergunning niet alleen op onderhavig perceel de maximale bouwhoogte juridisch verandert, maar ook op de naastgelegen percelen. En als op die naastgelegen percelen feitelijk gebruik zou worden gemaakt van de juridische vergroting van de maximale hoogte die hierdoor ontstaat, zou dit ook (als een soort sneeuwbaleffect) gevolgen kunnen hebben voor de juridisch maximaal toegestane hoogte op de percelen die daar weer naast liggen. Onderhavige vergunning verandert daarmee, in ieder geval voor enkele percelen, de maximale hoogte die bij recht ingevolge het door de raad vastgestelde bestemmingsplan is toegestaan. De vraag is of de raad dit bij vaststelling van het bestemmingsplan voor ogen had. De rechtbank wil niet zover gaan dat zij hiermee de betreffende bestemmingsplanregeling, die minder rechtszekerheid geeft dan een niet aan de actuele bestaande situatie gekoppelde hoogtebepaling, onverbindend acht, maar oordeelt wel dat het college hiermee in de motivering van de bestreden besluiten geen of in ieder geval onvoldoende rekening heeft gehouden. In dit verband constateert de rechtbank dat de bebouwing op de percelen achter eisers, zoals deze oorspronkelijk was, veelal uit één bouwlaag bestaat en daarmee niet voor aantasting van de privacy (in de vorm van inkijk) kan zorgen terwijl een tweede bouwlaag dat wel kan.
12.5.
De rechtbank stelt verder vast dat in het primaire besluit ten aanzien van het afwijken van (de maximaal toegestane hoogte ingevolge) het bestemmingsplan enkel een motivering is opgenomen in relatie tot het straatbeeld, zonder afweging over eventuele inbreuk op de privacy van omwonenden door het toestaan van een extra bouwlaag op relatief korte afstand van de tuinen (respectievelijk circa 6 en 8 meter) en de woningen
(circa 20 en 25 meter) van eisers. In de bestreden besluiten, waarin het advies van de bezwaarcommissie is overgenomen, wordt in eerste instantie naar aanleiding van de bezwaargrond over privacy ingegaan op het uitzicht. Verder wordt overwogen dat enige inkijk niet ongebruikelijk is, dat de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrenzen niet verandert en dat de afstand van het hoofdgebouw tot de zijdelingse perceelgrenzen drie meter bedraagt waardoor wordt voldaan aan het bepaalde in artikel 5:50 van het Burgerlijk Wetboek. Daarmee worden volgens het college de privacybelangen van eisers voldoende beschermd, waarbij nogmaals wordt genoemd dat er geen evidente privaatrechtelijke belemmeringen gebleken zijn.
12.6.
De rechtbank oordeelt als volgt over deze motivering. Uitzicht is iets anders is dan inkijk en de motivering die op uitzicht ziet (“geen recht op blijvend vrij uitzicht”) is dan ook onvoldoende in reactie op de gestelde privacyaantasting. Dat de afstand van het hoofdgebouw tot de perceelsgrenzen niet verandert, zegt op zichzelf ook niets nu dat hoofdgebouw oorspronkelijk uit een bouwlaag bestond en nu een tweede bouwlaag wordt vergund. Vanuit een tweede bouwlaag is in beginsel veel meer inkijk mogelijk dan vanuit een eerste bouwlaag. Dat voldaan wordt aan het in het Burgerlijk Wetboek neergelegde burenrecht en dat geen sprake is van een evidente privaatrechtelijke belemmering is een minimale voorwaarde bij afwijking van het bestemmingsplan en niet de toetsingsmaatstaf voor de daarbij te verrichten belangenafweging. De rechtbank is van oordeel dat deze motivering, mede gelet op hetgeen zij onder 12.4 heeft overwogen over de gevolgen van de afwijking van de hoogte in het bestemmingsplan, onvoldoende is ook omdat hierin niet of nauwelijks wordt ingegaan op de afwijking van de maximale hoogte en het mogelijk maken van een volledige tweede bouwlaag (in andere vorm dan een kap zoals op Roroweg 18, maar in de vorm van een gevel) die vrijwel volledig is uitgevoerd met raampartijen. De rechtbank betrekt hierbij het feit dat het college in het primaire besluit geen blijk heeft gegeven van enig onderzoek naar de gevolgen van de verleende omgevingsvergunning voor de achterburen en dat in de bestreden besluiten enkel wordt gesteld dat “enige inkijk niet ongebruikelijk is”, terwijl de rechtbank niet is gebleken dat het college heeft onderzocht hoe groot die inkijk is. Eisers hebben in dit verband een zichtstudie aangeleverd die ter zitting is besproken en waar van de zijde van het college wel een reactie op is gegeven, maar waarvan de bevindingen door het college niet zijn weersproken.
12.7.
Gelet op hetgeen onder 12.4 en 12.6 is overwogen, slagen de beroepsgronden van eisers over privacy en precedentwerking. Het college heeft bij de motivering van de bestreden besluiten onvoldoende aandacht besteed aan de gevolgen van de omgevingsvergunning voor de privacy van de achterburen en de mogelijke gevolgen van de vergroting van de hoogte van deze woning, in het licht van de bouwhoogteregeling in het bestemmingsplan, voor de bouwhoogtes in het bestemmingsvlak.
12.8.
Ter zitting is nog de oplossing besproken om de ramen aan de achterzijde en eventueel de zijkant ondoorzichtig te maken (te borgen door een aan de vergunning te verbinden voorschrift) maar partijen hebben daarover ter zitting geen overeenstemming bereikt. Terzijde merkt de rechtbank in dit verband op dat naar haar oordeel de overwegingen van de commissie Beeldkwaliteit over het uitvoeren van de achterzijde met ramen niet in de weg hoeft te staan aan de door het college verrichten belangenafweging, nu het college de bevoegdheid heeft af te wijken van dit advies en wat betreft de niet of nauwelijks vanuit openbaar gebied zichtbare achterzijde ook geen doorslaggevend gewicht hoeft toe te kennen aan het welstandsadvies.
Conclusie en gevolgen
13. De beroepen zijn, gelet op hetgeen onder 12.7 is geoordeeld, gegrond. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. Het college moet een nieuw besluit nemen met inachtneming van deze uitspraak.
14. De rechtbank draagt het college op het griffierecht aan eisers te vergoeden en veroordeelt het college tevens in de door eisers gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,- (1 punt voor het indienen van het – in beide zaken identieke – beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) en bepaalt het gewicht, gelet op de aard en inhoud van het geschil, op gemiddeld (wegingsfactor 1,0). Van andere ingevolge het Bpb voor vergoeding in aanmerking komende kosten is niet gebleken.
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart de beroepen gegrond;
  • vernietigt de bestreden besluiten;
  • draagt het college op een nieuw besluit te nemen op de bezwaren van eisers met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt het college op het betaalde griffierecht aan eisers te vergoeden;
  • veroordeelt het college in de door eisers gemaakte proceskosten van € 1.674,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A. Snijders, rechter, in aanwezigheid van mr. D.S.A.W. Raes, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 8 juni 2023.
de griffier is verhinderd
rechter
deze uitspraak te ondertekenen
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 8 juni 2023.
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
Bijlage
Wet algemene bepalingen omgevingsrecht
Artikel 2:1
1. Het is verboden zonder omgevingsvergunning een project uit te voeren, voor zover dat geheel of gedeeltelijk bestaat uit:
a. het bouwen van een bouwwerk,
(..)
c. het gebruiken van gronden of bouwwerken in strijd met een bestemmingsplan, een beheersverordening, een exploitatieplan, de regels gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening of een voorbereidingsbesluit voor zover toepassing is gegeven aan artikel 3.7, vierde lid, tweede volzin, van die wet.
Artikel 2:10
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder a, wordt de omgevingsvergunning geweigerd indien:
a. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het
oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 2 of 120 van de Woningwet;
b. de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden het naar het oordeel van het bevoegd gezag niet aannemelijk maken dat het bouwen van een bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, voldoet aan de voorschriften die zijn gesteld bij de bouwverordening of, zolang de bouwverordening daarmee nog niet in overeenstemming is gebracht, met de voorschriften die zijn gesteld bij een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 8, achtste lid, van de Woningwet dan wel bij of krachtens een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 120 van die wet;
c. de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan, de beheersverordening of het exploitatieplan, of de regels die zijn gesteld krachtens artikel 4.1, derde lid, of 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening, tenzij de activiteit niet in strijd is met een omgevingsvergunning die is verleend met toepassing van artikel 2.12;
d. het uiterlijk of de plaatsing van het bouwwerk waarop de aanvraag betrekking heeft, met uitzondering van een tijdelijk bouwwerk dat geen seizoensgebonden bouwwerk is, zowel op zichzelf beschouwd als in verband met de omgeving of de te verwachten ontwikkeling daarvan, in strijd is met redelijke eisen van welstand, beoordeeld naar de criteria, bedoeld in artikel 12a, eerste lid, onder a, van de Woningwet, tenzij het bevoegd gezag van oordeel is dat de omgevingsvergunning niettemin moet worden verleend;
e. de activiteit een wegtunnel als bedoeld in de Wet aanvullende regels veiligheid wegtunnels betreft en uit de aanvraag en de daarbij verstrekte gegevens en bescheiden blijkt dat niet wordt voldaan aan de in artikel 6, eerste lid, van die wet gestelde norm.
2 In gevallen als bedoeld in het eerste lid, onder c, wordt de aanvraag mede aangemerkt als een aanvraag om een vergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder c, en wordt de vergunning op de grond, bedoeld in het eerste lid, onder c, slechts geweigerd indien vergunningverlening met toepassing van artikel 2.12 niet mogelijk is.
Artikel 2.12
1. Voor zover de aanvraag betrekking heeft op een activiteit als bedoeld in artikel 2.1,
eerste lid, onder c, kan de omgevingsvergunning slechts worden verleend indien de activiteit niet in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en:
a. indien de activiteit in strijd is met het bestemmingsplan of de beheersverordening:
1°. met toepassing van de in het bestemmingsplan of de beheersverordening opgenomen regels inzake afwijking,
2°. in de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen gevallen, of
3°. in overige gevallen, indien de motivering van het besluit een goede ruimtelijke onderbouwing bevat;
Besluit omgevingsrecht
Als categorieën gevallen als bedoeld in artikel 2.12, eerste lid, onder a, onder 2°, van de wet worden aangewezen de categorieën gevallen in artikel 4 van bijlage II.
Bestemmingsplan Leeuwen
14.2.2
Gebouwen
(..)
d De goothoogte respectievelijk bouwhoogte is maximaal gelijk aan de goothoogte respectievelijk bouwhoogte van het hoofdgebouw op één van beide belendende percelen, daar waar die goothoogte respectievelijk bouwhoogte het grootst is;
(..)
Burgerlijk Wetboek
Artikel 5:50
1. Tenzij de eigenaar van het naburige erf daartoe toestemming heeft gegeven, is het niet geoorloofd binnen twee meter van de grenslijn van dit erf vensters of andere muuropeningen, dan wel balkons of soortgelijke werken te hebben, voor zover deze op dit erf uitzicht geven.
(…)

Voetnoten

1.Bestemmingsplan Leeuwen vastgesteld op 24 september 2009.
2.ECLI:NL:RBLIM:2022:6437; ROE 22/1622 en ROE 22/1623.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 16 oktober 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3466.