ECLI:NL:RBLIM:2022:6437

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
19 augustus 2022
Publicatiedatum
19 augustus 2022
Zaaknummer
ROE 22/1622 + 22/1623
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening wegens gebrek aan spoedeisend belang in bestuursrechtelijke zaak

Op 19 augustus 2022 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een verzoek om een voorlopige voorziening. Verzoekers, wonende in de nabijheid van een woning waarvoor een omgevingsvergunning was verleend, vroegen om schorsing van de vergunning op basis van een vermeend spoedeisend belang. De voorzieningenrechter oordeelde dat de op handen zijnde start van de bouwwerkzaamheden niet voldoende was om een spoedeisend belang aan te nemen. De voorzieningenrechter stelde vast dat er geen onomkeerbare situatie zou ontstaan, aangezien de opbouw altijd weer kan worden afgebroken. Bovendien woonden de verzoekers niet in de straat waar de werkzaamheden plaatsvonden, wat hun belangen in deze zaak verder verzwakte.

De voorzieningenrechter overwoog dat de belangen van de vergunninghouder om te mogen starten met de bouw zwaarder wogen dan de belangen van de verzoekers. De verzoekers hadden diverse redenen aangevoerd waarom de vergunning niet verleend had mogen worden, waaronder de inbreuk op hun privacy door de opbouw. Echter, de voorzieningenrechter vond deze argumenten niet overtuigend genoeg om een spoedeisend belang aan te nemen. De voorzieningenrechter wees het verzoek om voorlopige voorziening af als kennelijk ongegrond, en concludeerde dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en een afschrift werd op dezelfde dag aan de partijen verzonden.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 22/1622 en 22/1623

uitspraak van de voorzieningenrechter van 19 augustus 2022 in de zaak tussen

[naam 1] , [naam 2] en

[naam 3], allen uit [woonplaats] , verzoekers
(gemachtigde: mr. M.J. Smaling),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Roermond, verweerder

(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).
Als derde-partij neemt aan het geding deel
[naam vergunninghouder](vergunninghouder) te [woonplaats] .

Procesverloop

In het besluit van 2 maart 2021 (primaire besluit) heeft verweerder een omgevingsvergunning verleend voor de uitbreiding van een woning gelegen op het adres [adres] .
In het besluit van 28 september 2021 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van verzoekers tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
Verzoekers hebben op 3 november 2021 tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Op 28 juli 2022 hebben zij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
Verweerder heeft de op de zaak betrekking hebben stukken ingediend, alsmede een verweerschrift.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Awb kan de voorzieningenrechter zonder zitting uitspraak doen op een verzoek om een voorlopige voorziening, indien het verzoek (onder meer) kennelijk ongegrond is. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is dat hier aan de orde. Zij overweegt daartoe het volgende.
2. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als "onverwijlde spoed" dat vereist. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is daarvan geen sprake en wel om de volgende redenen.
3. Uit het dossier blijkt dat vergunninghouder op 17 november 2020 een aanvraag heeft ingediend voor een omgevingsvergunning voor de uitbreiding van zijn woning. De uitbreiding bestaat uit het bouwen van een opbouw met plat dak, bovenop een deel van het platte dak van de reeds bestaande woning. Het bebouwd oppervlakte wordt hierdoor niet vergroot. De inhoud van de woning wordt wel groter en de woning wordt – ter plaatste van de opbouw – hoger. De muren van de opbouw lijken grotendeels te bestaan uit ramen.
4. Verweerder heeft de omgevingsvergunning verleend voor de activiteit “bouwen van een bouwwerk”, alsmede “handeling in strijd met het bestemmingsplan”. Het bouwplan is in strijd met het bestemmingsplan (het bestemmingsplan Leeuwen) omdat op grond van artikel 14.2.2., lid d, van het bestemmingsplan de goot- en bouwhoogte van een hoofdgebouw maximaal gelijk is aan de goot- en bouwhoogte van een van de beide belendende percelen, daar waar die hoogte het grootst is. Door de opbouw wordt de woning van vergunninghouder op dat gedeelte hoger dan de maximale hoogte van (een van) de belendende percelen. Verweerder acht deze overschrijding (afwijking van het bestemmingsplan) toelaatbaar, omdat de woning in een straat met een wisselend straatbeeld ligt, in combinatie met het feit dat de woning nog altijd een bescheidenere uitstraling heeft dan de naastgelegen woning aan de linkerzijde.
5. Verzoekers wonen niet in de [naam straat 1] , maar in de daarachter gelegen straat [naam straat 2] , op de nummers [nummer 1] en [nummer 2] . De achtertuinen van de drie woningen raken elkaar.
6. Verzoekers hebben in hun beroepschrift diverse redenen aangevoerd waarom de beslissing op bezwaar geen stand kan houden en waarom de gevraagde vergunning niet verleend had kunnen/mogen worden. Als voornaamste redenen voeren zij aan dat het bouwplan in strijd is met een goede ruimtelijke ordening en dat geen/onvoldoende rekening is gehouden met hun belangen. Door de opbouw (en de vele ramen) heeft vergunninghouder volgens verzoekers vrij zicht op hun woningen en op (ieder hoekje van) hun tuinen. De “inkijk” ervaren zij als een onaanvaardbare inbreuk op hun privacy.
7. Als reden voor hun verzoek om een spoedvoorziening hebben zij aangevoerd dat er aanwijzingen zijn dat de bouw van start zal gaan. Er is een grote steiger geplaatst, er zijn isolatieplaten aangeleverd en er is een grote bouwcontainer op de oprit geplaatst.
8. In het verweerschrift heeft verweerder zich op het standpunt gesteld dat geen sprake is van een spoedeisend belang. Verweerder heeft erop gewezen dat de opbouw weer kan worden verwijderd en dat het bouwen hiervan dus geen onomkeerbare situatie oplevert. Bovendien bestaan er volgens verweerder geen sterke twijfels over de rechtmatigheid van het besluit. Wat de inkijk in de tuinen van verzoekers betreft stelt verweerder dat deze minimaal is.
9. De voorzieningenrechter overweegt allereerst dat een op handen zijnde start van bouwwerkzaamheden niet zonder meer reden is een spoedvoorziening te treffen. Dat is alleen het geval indien de werkzaamheden zelf onomkeerbare gevolgen hebben, of tot onomkeerbare gevolgen zullen leiden en deze gevolgen of de belangen van de verzoekende partij dusdanig zijn, dat de uitspraak in de bodemprocedure niet kan worden afgewacht.
10. De voorzieningenrechter is niet gebleken dat de werkzaamheden zelf overlast veroorzaken of gaan veroorzaken voor verzoekers. In de eerste plaats hebben zij dit niet aangevoerd en in de tweede plaats vinden de werkzaamheden niet plaats in hun straat. Dat verzoekers vanuit hun woningen/tuinen wel zicht zullen hebben op de bouwwerkzaamheden en gedurende de bouw misschien (extra) geluid hoorbaar zal zijn, acht de voorzieningenrechter geen dusdanige onomkeerbare overlast dat vergunninghouder de start van de bouw enkel hierom zou moeten opschorten.
11. De voorzieningenrechter is het tevens met verweerder eens dat er ook na uitvoering van de werkzaamheden geen sprake is van een onomkeerbare situatie. De opbouw kan immers altijd weer worden afgebroken. Dit zal (aanzienlijke) kosten voor vergunninghouder met zich meebrengen, maar dat is het risico dat vergunninghouder loopt door met de bouw te beginnen voordat de vergunning onherroepelijk is. Als vergunninghouder de opbouw moet afbreken en dit niet doet, kunnen verzoekers bovendien om handhaving vragen.
12. Tot slot overweegt de voorzieningenrechter dat deze zaak zich, vanwege de aard van de voornaamste beroepsgronden, niet leent voor een voorlopige rechtmatigheidsbeoordeling. Zowel ten aanzien van de vraag of de opbouw in strijd is met de goede ruimtelijke ordening, als ten aanzien van de vraag of sprake is van een onevenredige aantasting van de privacy van verzoekers, heeft verweerder immers beoordelingsvrijheid en kan de rechter de uitkomst hiervan slechts marginale toetsten. De voorzieningenrechter de voorzieningenrechter acht het niet opportuun hierover eerst een voorlopig oordeel te geven. Zal deze toets daarom aan de bodemrechter overlaten en zich in deze spoedprocedure beperken tot de onderstaande belangenafweging.
13. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de belangenafweging in het nadeel van verzoekers uitvalt. De voorzieningenrechter acht de gestelde strijd met een goede ruimtelijke ordening in dit geval onvoldoende zwaarwegend om een spoedeisend belang aan te nemen, omdat het gaat om het straatbeeld in/van [naam straat 1] . Verzoekers wonen zoals gezegd echter niet in deze straat, maar in een andere straat. Wat de gestelde aantasting van de privacy betreft overweegt de voorzieningenrechter dat – indien deze inderdaad onrechtmatig blijkt te zijn – verzoekers achteraf bezien gedurende enige tijd onrechtmatige aantasting van deze privacy in de vorm van inkijk hebben moeten ervaren. Ondanks dat de voorzieningenrechter begrijpt dat dit als zeer vervelend kan worden ervaren, ziet de voorzieningenrechter ook hierin geen grond de omgevingsvergunning nu te schorsen.
14. Gelet op het bovenstaande is naar het oordeel van de voorzieningenrechter geen sprake van een spoedeisend belang. Het verzoek zal daarom worden afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af als zijnde kennelijk ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Kessels, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. A. Kloos, griffier.
De griffier is niet in de gelegenheid de uitspraak mede te ondertekenen.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 19 augustus 2022
griffier
Voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 19 augustus 2022

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.