8.2.De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen dan hebben verzoekers gedurende zes maanden geen toegang tot hun woning.
9. Dit brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet zich daarbij voor de vragen gesteld of verweerder bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan én of hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
10. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier van belang – in woningen een middel als bedoeld op lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Amfetamine en MDMA zijn middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet, terwijl hennep en hasjiesj middelen zijn vermeld op lijst II van deze wet.
11. Ter uitvoering van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid Echt-Susteren 2020 (Damoclesbeleid) vastgesteld. In artikel 3, eerste lid van dit beleid is bepaald dat indien sprake is van voorbereidingshandelingen ten
behoeve van de handel in softdrugs en/of het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs de woning zonder voorafgaande waarschuwing wordt gesloten voor de duur van 3 maanden. Artikel 3, vierde lid van het beleid bepaalt dat indien sprake is van voorbereidingsbandelingen ten behoeve van de handel in harddrugs en/of het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs wordt de woning zonder waarschuwing gesloten voor de duur van 6 maanden.
12. Verweerder is in beginsel bevoegd om de woning te sluiten als er een handels-hoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij softdrugs is er in principe sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 5 gram wordt aangetroffen. Bij harddrugs is dat 0,5 gram. Bij een geringe overschrijding van die grens kan er nog sprake zijn van eigen gebruik. Verzoekers zullen dat dan aannemelijk moeten maken.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de woning 56 gram amfetamine en 241,5 gram hennep is aangetroffen. Dat is aanzienlijk meer dan wat nog als een gebruikershoeveelheid kan worden aangemerkt. Verweerder spreekt daarom terecht van een handelshoeveelheid. Vaste rechtspraak is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol speelt in het drugscircuit.Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen hennep en amfetamine enkel voor eigen gebruik in de woning aanwezig waren en dat het daarbij slechts ging om hennepafval om visvoer van te maken en om een voorraad amfetamine voor eigen gebruik. Hiertoe is onder meer van belang dat door de wijkagent is toegelicht dat visvoer hennepzaad bevat en niet, zoals verzoeker aangeeft, hennep. In de woning is, blijkens de bestuurlijke rapportage, enkel hennep aangetroffen en geen hennepzaad. De amfetamine betreft 112 keer de gebruikershoeveelheid. Dat is zoveel meer dan een gebruikershoeveelheid dat niet aannemelijk is dat het een voorraad voor eigen gebruik betreft. Voorts had de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen een waarde van € 3.000,-, hetgeen een aanzienlijk bedrag is uitgaande van de omstandigheid dat verzoekers een bijstandsuitkering hebben en, zoals zij zelf naar voren brengen, € 90,- per week leefgeld ontvangen. Ook dit gegeven maakt het niet aannemelijk dat de verdovende middelen voor eigen gebruik bestemd waren. Het voorgaande betekent dat verweerder in beginsel bevoegd is om de woning te sluiten.
Noodzaak en evenredigheid
14. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsruimte. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter de uitoefening van die bevoegdheid door verweerder met enige terughoudendheid moet toetsen.
15. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder overeenkomstig de beleidsregels heeft gehandeld door bij het bestreden besluit over te gaan tot sluiting voor de duur van zes maanden. Verweerder heeft daarbij aansluiting gezocht bij de sluitingsduur indien voor de eerste keer harddrugs worden aangetroffen.
15. Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019.Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of verweerder met een minder ingrijpend middel had kunnen volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de uitspraken van 6 juli 2022heeft de Afdeling aanleiding gezien een aantal verduidelijkingen in de jurisprudentie aan te brengen.
17. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal verweerder – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt verweerder hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
18. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verweerder de noodzaak tot de sluiting van de woning onvoldoende heeft onderbouwd. Alhoewel in de woning een handelshoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen, heeft verweerder niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de woning bekend stond als drugspand dan wel dat er sprake was van een ‘loop’ naar de woning. In de bestuurlijke rapportage wordt geen melding gemaakt van de aanwezigheid van een weegschaal en gripzakjes in de woning op 22 december 2022. Bij de door verweerder kort voor de zitting overgelegde foto’s van de weegschaal en de gripzakjes ontbreekt een door de politie opgemaakt proces-verbaal, waaruit blijkt hoe en waar deze goederen in de woning zijn aangetroffen. Verzoekers hebben hierover ter zitting verklaard dat de weegschaal en de gripzakjes door de politie op die manier zijn neergelegd waarna de foto’s zijn genomen. Voorts hebben verzoekers naar voren gebracht de weegschaal en de gripzakjes te gebruiken voor postzegels. De voorzieningenrechter acht het relevant voor de beoordeling van de noodzaak van de woningsluiting dat duidelijkheid wordt verschaft over waar in de woning de weegschaal en de gripzakjes zijn aangetroffen en onder welke omstandigheden. In de bestuurlijke rapportage wordt melding gemaakt van een melding van 26 juli 2022 dat er gedeald zou worden “vanaf genoemd adres”. Ter zitting is door verzoekster naar voren gebracht dat het om de centrale toegangsdeur gaat en dat er heel veel mensen in het complex wonen. De voorzieningenrechter acht het relevant voor de beoordeling van de noodzaak van de woningsluiting dat duidelijkheid wordt verschaft over de melding. Met name of met genoemd adres de woning van verzoekers is bedoeld (dus huisnummer [huisnummer] ). Dat blijkt ook niet uit de e-mail van 2 maart 2023 die zich in het dossier bevindt. Daarin wordt door de wijkagent weergegeven dat door de melder zou zijn aangegeven dat er gedeald zou worden, het een komen en gaan is op “dat adres” en dat het een bekend adres zou zijn.
19. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder vooralsnog niet voldoende heeft gemotiveerd dat er vanuit de woning drugs werden verhandeld en er daarom een noodzaak bestaat de woning te sluiten. Dat betekent dat de voorzieningenrechter er voorlopig vanuit gaat dat niet zeker is dat het besluit tot sluiting van de woning stand zal houden, reeds vanwege een mogelijk gebrek aan noodzaak. De voorzieningenrechter zal reeds daarom - de belangen van beide partijen bij het wel/niet nu sluiten van de woning afwegend - een voorlopige voorziening treffen en het primaire besluit schorsen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
20. Als verweerder de noodzaak van de sluiting aannemelijk weet te maken, dan is het volgende van belang. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 februari 2022moeten bij het gebruik van de bevoegdheid tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet, ook de gevolgen daarvan voor de betrokken bewoners worden betrokken.
21. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich vooralsnog niet ten onrechte op het standpunt stelt dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een bijzondere binding met de woning of van een medisch beletsel om te verhuizen. De door verzoekers overgelegde medische gegevens dateren van 2016 en daaruit blijkt wél dat eiser een ernstige vorm van longfibrose heeft, maar níet dat hij niet kan verhuizen (of dat hij aangewezen is op een bad). Het is aan verzoekers om dat (in de bezwaarprocedure) nader te onderbouwen, met recente medische informatie.
22. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de noodzaak nader zal dienen te onderbouwen. Verzoekers zullen de gevolgen van de sluiting nader dienen te onderbouwen. Het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
23. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt € 837,00 en een wegingsfactor 1).