ECLI:NL:RBLIM:2023:3356

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 juni 2023
Publicatiedatum
2 juni 2023
Zaaknummer
ROE 23/976
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een besluit tot woningsluiting op basis van de Opiumwet

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 2 juni 2023, wordt een verzoek om een voorlopige voorziening behandeld. Verzoekers, die in een woning in Roermond wonen, hebben bezwaar gemaakt tegen een besluit van verweerder om hun woning te sluiten voor de duur van zes maanden vanwege de aanwezigheid van een handelshoeveelheid drugs. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat de noodzaak tot sluiting door verweerder onvoldoende is gemotiveerd. Tijdens een politieonderzoek op 22 december 2022 werden in de woning 56 gram amfetamine en 241,5 gram hennep aangetroffen. Verweerder concludeerde hieruit dat er sprake was van een handelshoeveelheid drugs en legde een last onder bestuursdwang op. Verzoekers hebben echter aangevoerd dat de aangetroffen middelen voor eigen gebruik waren en dat er geen bewijs was van drugshandel vanuit de woning.

De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de sluiting van de woning een ingrijpende maatregel is en dat verweerder niet voldoende heeft aangetoond dat de woning bekend stond als drugspand of dat er daadwerkelijk vanuit de woning drugs werden verhandeld. De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en het besluit tot sluiting geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens is verweerder veroordeeld tot betaling van het griffierecht en de proceskosten aan verzoekers. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak voor verweerder om de noodzaak van sluiting adequaat te onderbouwen, vooral gezien de persoonlijke omstandigheden van verzoekers.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/976

uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 juni 2023 in de zaak tussen

[verzoekster], verzoekster en
[verzoeker], verzoeker, uit [plaats] , tezamen verzoekers
(gemachtigde: mr. R. Engwegen),
en

[verweerder]

(gemachtigden: mr. R.M.M. Engelen en mr. S. Monnens).

Inleiding

1. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekers tegen het besluit van verweerder van 20 april 2023, verzonden 24 april 2023 (het primaire besluit), waarbij aan verzoekers een last onder bestuursdwang wordt opgelegd in de vorm van sluiting van de woning, gelegen aan de [straatnaam] [huisnummer] te [plaats] (de woning), voor de duur van zes maanden met ingang van 4 mei 2023 tot en met 4 november 2023.
1.1.
Verzoekers hebben hiertegen bezwaar gemaakt. Verzoekers hebben de voorzieningenrechter tevens verzocht een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
Bij uitspraak van 3 mei 2023 heeft de voorzieningenrechter een ordemaatregel getroffen. Daarbij is het primaire besluit geschorst in afwachting van de behandeling van het verzoek om een voorlopige voorziening op zitting.
1.3.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 23 mei 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekers, de gemachtigde van verzoekers en de gemachtigden van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
2.1.
De voorzieningenrechter beoordeelt bij de vraag of zij een voorlopige voorziening zal treffen of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het primaire besluit te schorsen. Om dit te beoordelen beantwoordt zij aan de hand van de gronden van verzoekers, of verweerder aan verzoekers een last onder bestuursdwang mocht opleggen in de vorm van sluiting van de woning.
Waar gaat deze zaak over?
3. Verzoekers huren de woning. Tijdens een onderzoek van de politie op
22 december 2022 werd in deze woning 56 gram amfetamine en 241,5 gram hennep aangetroffen, zo blijkt uit de bestuurlijk rapportage van 25 januari 2023.
4. Op grond van deze bevindingen heeft verweerder geconcludeerd dat een handelshoeveelheid softdrugs en harddrugs in de woning aanwezig was. Verweerder heeft op 1 februari 2023 – verzonden op 2 februari 2023 – verzoekers laten weten dat hij het voornemen heeft om de woning te sluiten voor de duur van zes maanden. Verzoekers hebben hun zienswijze kenbaar gemaakt tegen dit voornemen.
5. Verweerder heeft daarop met het primaire besluit gelast [1] de woning met ingang van 4 mei 2023 voor de duur van zes maanden te sluiten en gesloten te houden.
6. Verzoekers zijn het daar niet mee eens. Zij brengen daartoe het volgende naar voren. Dat er sprake zou zijn van handel vanuit de woning blijkt nergens uit. Door verzoekers wordt ter zake gesteld dat de aangetroffen verdovende middelen voor eigen gebruik zijn. De aangetroffen hennep werd gebruikt om visvoer mee te maken. Overigens ontbreken foto’s bij de bestuurlijk rapportage. Hieruit zou namelijk opgemaakt kunnen worden dat de hennep overgebleven restafval betrof en niet geschikt was voor eigen gebruik. Dat er geen sprake was van handel blijkt ook uit de omstandigheid dat er geen gripzakjes, weegschaal en andere benodigdheden zijn aangetroffen. Ook de aangetroffen harddrugs waren voor eigen gebruik. Dit betrof een voorraad die aangebroken werd op het moment dat daar behoefte aan bestond. De woning stond dan ook niet bekend als drugspand. Verweerder is dan ook niet bevoegd om op grond van artikel 13b van de Opiumwet tot sluiting over te gaan. Voor zover die bevoegdheid wel zou bestaan, voeren verzoekers aan dat er sprake is van een bijzondere situatie waardoor de sluiting van de woning van verzoekers zeer onevenredig is. Verzoekers wijzen hiertoe op de medische situatie van verzoeker. Hij is gediagnosticeerd met longfibrose. Als gevolg hiervan heeft verzoeker geen afweermechanisme en is hij zeer kwetsbaar. Voor verzoeker kan een simpele griep al fataal zijn. Verzoeker heeft ter verzorging en verlichting van zijn, vaak ondraaglijke, pijn enige tijd geleden een bad in de huurwoning laten plaatsen. Het is voor verzoeker noodzakelijk de beschikking te hebben over een bad. Van de zijde van verweerder is aan hen medegedeeld dat vanwege de medische situatie de woning niet gesloten zou worden. Uit het voorgaande blijkt dat verzoekers een groot belang hebben bij hun woning en dat sluiting van de woning zeer grote gevolgen zal hebben voor verzoeker. Dat, zoals verweerder in het bestreden besluit stelt, verzoekers ergens anders terecht kunnen is eveneens niet juist. Dat verzoekers in een vakantiepark terecht zouden kunnen is financieel niet haalbaar. Verzoekers hebben een gezamenlijke bijstandsuitkering en zijn voorts onder bewind gesteld. Zij ontvangen per week € 90,00 leefgeld. Om de huurlasten van de woning te blijven voldoen én de lasten van de vakantiewoning is derhalve financieel onmogelijk. Verzoekers wijzen er tevens op dat, alhoewel de sluitingsduur van de woning tijdelijk is, een mogelijke terugkeer naar hun woning onzeker is. De woningbouwvereniging heeft aangegeven voornemens te zijn de huurovereenkomst te beëindigen als de woning wordt gesloten. Daarnaast zullen verzoekers naar alle waarschijnlijkheid op een ‘zwarte lijst’ worden geplaatst. Verzoekers wijzen er tenslotte op dat er geen signalen zijn geweest en ook geen overlastmeldingen zijn gedaan na
22 december 2022. Verweerder had derhalve moeten volstaan met het geven van een waarschuwing.
7. Verweerder heeft op 15 mei 2023 aanvullende stukken overgelegd. Deze stukken betreffen foto’s van gripzakjes en een weegschaal, welke zouden zijn aangetroffen in de woning op 22 december 2022. Verzoekers hebben op 22 mei 2023 het vonnis van de rechtbank van 1 mei 2018 overgelegd waarbij is bepaald dat de toepassing van de schuldsaneringsregeling ten aanzien van verzoeker wordt beëindigd met een schone lei. Voorts zijn medische stukken van verzoeker overgelegd.
De beoordeling door de voorzieningenrechter
8. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
8.1.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de twee in artikel 8:81 van de Awb neergelegde formele vereisten is voldaan, nu namens verzoekers een bezwaarschrift is ingediend tegen het besluit waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
8.2.
De voorzieningenrechter is verder van oordeel dat spoedeisend belang voldoende aannemelijk is. Als er geen voorlopige voorziening wordt getroffen dan hebben verzoekers gedurende zes maanden geen toegang tot hun woning.
9. Dit brengt met zich mee dat de voorzieningenrechter overgaat tot het geven van een voorlopig rechtmatigheidsoordeel over het bestreden besluit. De voorzieningenrechter ziet zich daarbij voor de vragen gesteld of verweerder bevoegd was om tot sluiting van de woning over te gaan én of hij in redelijkheid gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
Juridisch kader
10. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier van belang – in woningen een middel als bedoeld op lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Amfetamine en MDMA zijn middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet, terwijl hennep en hasjiesj middelen zijn vermeld op lijst II van deze wet.
11. Ter uitvoering van artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder het Damoclesbeleid Echt-Susteren 2020 (Damoclesbeleid) vastgesteld. In artikel 3, eerste lid van dit beleid is bepaald dat indien sprake is van voorbereidingshandelingen ten
behoeve van de handel in softdrugs en/of het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs de woning zonder voorafgaande waarschuwing wordt gesloten voor de duur van 3 maanden. Artikel 3, vierde lid van het beleid bepaalt dat indien sprake is van voorbereidingsbandelingen ten behoeve van de handel in harddrugs en/of het verkopen, afleveren of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van harddrugs wordt de woning zonder waarschuwing gesloten voor de duur van 6 maanden.
Bevoegdheid tot sluiting
12. Verweerder is in beginsel bevoegd om de woning te sluiten als er een handels-hoeveelheid drugs in een woning wordt aangetroffen. Bij softdrugs is er in principe sprake van een handelshoeveelheid als er meer dan 5 gram wordt aangetroffen. Bij harddrugs is dat 0,5 gram. Bij een geringe overschrijding van die grens kan er nog sprake zijn van eigen gebruik. Verzoekers zullen dat dan aannemelijk moeten maken.
13. De voorzieningenrechter stelt vast dat in de woning 56 gram amfetamine en 241,5 gram hennep is aangetroffen. Dat is aanzienlijk meer dan wat nog als een gebruikershoeveelheid kan worden aangemerkt. Verweerder spreekt daarom terecht van een handelshoeveelheid. Vaste rechtspraak is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat de woning een rol speelt in het drugscircuit. [2] Verzoekers hebben niet aannemelijk gemaakt dat de aangetroffen hennep en amfetamine enkel voor eigen gebruik in de woning aanwezig waren en dat het daarbij slechts ging om hennepafval om visvoer van te maken en om een voorraad amfetamine voor eigen gebruik. Hiertoe is onder meer van belang dat door de wijkagent is toegelicht dat visvoer hennepzaad bevat en niet, zoals verzoeker aangeeft, hennep. In de woning is, blijkens de bestuurlijke rapportage, enkel hennep aangetroffen en geen hennepzaad. De amfetamine betreft 112 keer de gebruikershoeveelheid. Dat is zoveel meer dan een gebruikershoeveelheid dat niet aannemelijk is dat het een voorraad voor eigen gebruik betreft. Voorts had de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen een waarde van € 3.000,-, hetgeen een aanzienlijk bedrag is uitgaande van de omstandigheid dat verzoekers een bijstandsuitkering hebben en, zoals zij zelf naar voren brengen, € 90,- per week leefgeld ontvangen. Ook dit gegeven maakt het niet aannemelijk dat de verdovende middelen voor eigen gebruik bestemd waren. Het voorgaande betekent dat verweerder in beginsel bevoegd is om de woning te sluiten.
Noodzaak en evenredigheid
14. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsruimte. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter de uitoefening van die bevoegdheid door verweerder met enige terughoudendheid moet toetsen.
15. De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder overeenkomstig de beleidsregels heeft gehandeld door bij het bestreden besluit over te gaan tot sluiting voor de duur van zes maanden. Verweerder heeft daarbij aansluiting gezocht bij de sluitingsduur indien voor de eerste keer harddrugs worden aangetroffen.
15. Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019. [3] Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [4] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of verweerder met een minder ingrijpend middel had kunnen volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de uitspraken van 6 juli 2022 [5] heeft de Afdeling aanleiding gezien een aantal verduidelijkingen in de jurisprudentie aan te brengen.
17. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal verweerder – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt verweerder hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
18. De voorzieningenrechter is vooralsnog van oordeel dat verweerder de noodzaak tot de sluiting van de woning onvoldoende heeft onderbouwd. Alhoewel in de woning een handelshoeveelheid soft- en harddrugs is aangetroffen, heeft verweerder niet voldoende aannemelijk gemaakt dat de woning bekend stond als drugspand dan wel dat er sprake was van een ‘loop’ naar de woning. In de bestuurlijke rapportage wordt geen melding gemaakt van de aanwezigheid van een weegschaal en gripzakjes in de woning op 22 december 2022. Bij de door verweerder kort voor de zitting overgelegde foto’s van de weegschaal en de gripzakjes ontbreekt een door de politie opgemaakt proces-verbaal, waaruit blijkt hoe en waar deze goederen in de woning zijn aangetroffen. Verzoekers hebben hierover ter zitting verklaard dat de weegschaal en de gripzakjes door de politie op die manier zijn neergelegd waarna de foto’s zijn genomen. Voorts hebben verzoekers naar voren gebracht de weegschaal en de gripzakjes te gebruiken voor postzegels. De voorzieningenrechter acht het relevant voor de beoordeling van de noodzaak van de woningsluiting dat duidelijkheid wordt verschaft over waar in de woning de weegschaal en de gripzakjes zijn aangetroffen en onder welke omstandigheden. In de bestuurlijke rapportage wordt melding gemaakt van een melding van 26 juli 2022 dat er gedeald zou worden “vanaf genoemd adres”. Ter zitting is door verzoekster naar voren gebracht dat het om de centrale toegangsdeur gaat en dat er heel veel mensen in het complex wonen. De voorzieningenrechter acht het relevant voor de beoordeling van de noodzaak van de woningsluiting dat duidelijkheid wordt verschaft over de melding. Met name of met genoemd adres de woning van verzoekers is bedoeld (dus huisnummer [huisnummer] ). Dat blijkt ook niet uit de e-mail van 2 maart 2023 die zich in het dossier bevindt. Daarin wordt door de wijkagent weergegeven dat door de melder zou zijn aangegeven dat er gedeald zou worden, het een komen en gaan is op “dat adres” en dat het een bekend adres zou zijn.
19. Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder vooralsnog niet voldoende heeft gemotiveerd dat er vanuit de woning drugs werden verhandeld en er daarom een noodzaak bestaat de woning te sluiten. Dat betekent dat de voorzieningenrechter er voorlopig vanuit gaat dat niet zeker is dat het besluit tot sluiting van de woning stand zal houden, reeds vanwege een mogelijk gebrek aan noodzaak. De voorzieningenrechter zal reeds daarom - de belangen van beide partijen bij het wel/niet nu sluiten van de woning afwegend - een voorlopige voorziening treffen en het primaire besluit schorsen tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Gevolgen van de sluiting
20. Als verweerder de noodzaak van de sluiting aannemelijk weet te maken, dan is het volgende van belang. Zoals de Afdeling heeft overwogen in de uitspraak van 23 februari 2022 [6] moeten bij het gebruik van de bevoegdheid tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet, ook de gevolgen daarvan voor de betrokken bewoners worden betrokken.
21. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich vooralsnog niet ten onrechte op het standpunt stelt dat verzoekers niet aannemelijk hebben gemaakt dat er sprake is van een bijzondere binding met de woning of van een medisch beletsel om te verhuizen. De door verzoekers overgelegde medische gegevens dateren van 2016 en daaruit blijkt wél dat eiser een ernstige vorm van longfibrose heeft, maar níet dat hij niet kan verhuizen (of dat hij aangewezen is op een bad). Het is aan verzoekers om dat (in de bezwaarprocedure) nader te onderbouwen, met recente medische informatie.
Wat is de conclusie?
22. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder de noodzaak nader zal dienen te onderbouwen. Verzoekers zullen de gevolgen van de sluiting nader dienen te onderbouwen. Het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
23. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst moet verweerder het griffierecht aan verzoekers vergoeden. Ook veroordeelt de voorzieningenrechter verweerder in de door verzoekers gemaakte proceskosten. Die kosten stelt de voorzieningenrechter op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.674,00 (1 punt voor het verzoekschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting met een waarde per punt € 837,00 en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- wijst het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening toe en schorst het
primaire besluit van 20 april 2023 tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op bezwaar;
- bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 184,00 aan verzoekers moet vergoeden;
- veroordeelt verweerder tot betaling van de proceskosten ad € 1.674,00 aan verzoekers.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.L. Goofers, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. Y.M.H. Simonis, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 2 juni 2023.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 2 juni 2023.

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Conform het Damocles-beleid Echt-Susteren 2020, vastgesteld op 14 januari 2020.
2.Uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 3 juni 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1333.