ECLI:NL:RBLIM:2023:3308

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 mei 2023
Publicatiedatum
31 mei 2023
Zaaknummer
9597231 CV 21-6487
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Verbintenissenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schending van de informatieverplichting door de advocaat en matiging van declaraties

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, heeft de kantonrechter op 31 mei 2023 uitspraak gedaan in een civiele procedure tussen de maatschap [advocatenkantoor] en [gedaagde]. De eisende partij, vertegenwoordigd door mr. R.A. Stoks, vorderde betaling van declaraties, terwijl de gedaagde partij, vertegenwoordigd door mr. R. van Vliet, een beroep deed op matiging van deze declaraties. De procedure volgde op een eerdere uitspraak van 8 juni 2022 en betrof de vraag of de advocaat zijn informatieverplichting jegens de cliënt had geschonden. De gedaagde stelde dat hij niet adequaat was geïnformeerd over de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand en de kosten die daarmee gepaard gingen. De kantonrechter oordeelde dat de advocaat onvoldoende zorgvuldigheid had betracht in de informatievoorziening aan de gedaagde, die als particulier zonder juridische ervaring niet in staat was om de financiële gevolgen van zijn keuze goed in te schatten. De kantonrechter concludeerde dat de gedaagde niet voldoende was geïnformeerd over de te verwachten kosten en dat de advocaat had moeten onderzoeken of de gedaagde nog steeds achter zijn beslissing stond om afstand te doen van gefinancierde rechtsbijstand. De vorderingen van de eisende partij werden afgewezen en de advocaat werd veroordeeld in de proceskosten van de gedaagde, die op € 1.405,00 werden vastgesteld. De uitspraak benadrukt de zorgplicht van de advocaat om cliënten goed te informeren over hun rechten en de financiële gevolgen van hun keuzes.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Kantonrechter
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 9597231 \ CV EXPL 21-6487
Vonnis van 31 mei 2023
in de zaak van
de maatschap [advocatenkantoor],
te Weert,
eisende partij,
hierna te noemen: [advocatenkantoor] ,
gemachtigde: mr. R.A. Stoks,
tegen
[gedaagde],
te [woonplaats] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R. van Vliet.

1.De procedure

1.1.
Het verdere verloop van de procedure blijkt uit:
- het tussenvonnis van 8 juni 2022
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 12 oktober 2022
- het proces-verbaal van getuigenverhoor van 5 januari 2023
- de conclusie na getuigenverhoor van [gedaagde]
- de antwoordconclusie van [advocatenkantoor] .
1.2.
Vervolgens is wederom vonnis bepaald.

2.De verdere beoordeling

De bewijsopdracht
2.1.
Aan [gedaagde] is opgedragen bewijs te leveren van diens stelling dat hij tijdens het gesprek op 5 juli 2017 a) niet gewezen is op de mogelijkheid dat hij in aanmerking komt voor gefinancierde rechtsbijstand en/of b) dat hij geen inschatting heeft gekregen van de kosten die mogelijk verbonden konden zijn aan de te verlenen rechtsbijstand.
Ad a)
2.2.
De getuigen [X] - [familielid] van gedaagde - en [Y] - [partner] van gedaagde - hebben beiden verklaard dat mr. [advocaat] tijdens het betreffende gesprek niet gewezen heeft op de mogelijkheid van gefinancierde rechtsbijstand. Mr. [advocaat] heeft verklaard dat hij dat wel heeft gedaan, dat hij de opdrachtbevestiging - met daarin de bepaling dat gedaagde geen beroep zal doen op gefinancierde rechtsbijstand - met gedaagde heeft doorgenomen, en dat gedaagde daarmee heeft ingestemd.
2.3.
Hoewel de drie getuigen formeel geen procespartij zijn, zijn zij wel nauw verbonden aan de partijen. Dat maakt dat de kantonrechter behoedzaam met deze verklaringen zal omspringen. Het feit dat er een getekende opdracht is waarin staat dat [gedaagde] afstand doet van een beroep op gefinancierde rechtsbijstand betekent niet dat deze bepaling expliciet is besproken met [gedaagde] . Feitelijk blijven dan alleen de getuigenverklaringen over.
[gedaagde] heeft de bewijsopdracht en draagt dus ook het bewijsrisico. Op grond van deze verklaringen kan de kantonrechter niet met voldoende zekerheid vaststellen dat het aspect van de gefinancierde rechtsbijstand niet met [gedaagde] is besproken. Dat maakt dat [gedaagde] op dit onderdeel van de bewijsopdracht niet is geslaagd in het leveren van het bewijs.
Ad b)
2.4.
Met betrekking tot het verstrekken van informatie over de gevolgen van het afstand doen van gefinancierde rechtsbijstand, en dan met name de hoogte van de kosten, hebben [X] en [Y] verklaard dat mr. [advocaat] geen inzicht heeft gegeven in de te verwachten kosten. Mr. [advocaat] heeft verklaard dat hij heeft aangegeven dat daarmee “meerdere duizenden euro’s gemoeid konden zijn”.
Gelet op het navolgende kan in het midden blijven wie over dit aspect naar waarheid heeft verklaard.
Nogmaals het toetsingskader.
2.5.
De kantonrechter verwijst naar het vonnis van 8 juni 2022 in deze zaak, waarbij wordt volhard. Voor de leesbaarheid staat de kantonrechter nog eens stil bij het in dat vonnis beschreven toetsingskader, en dan met name bij het arrest van de Hoge Raad van 2 februari 2007 (ECLI:NL:HR:2007:AZ4564) met in het bijzonder de passage:
“.. Het tekort schieten in de nakoming van deze informatieverplichting roept het risico in het leven dat de client toestemming geeft die hij niet zou hebben gegeven indien hij goed geïnformeerd was,..”
en,
de beslissing van de Raad van Discipline Amsterdam van 1 september 2009 (ECLI:NL:TADRAMS:2009:YA0100) met in het bijzonder de passage:
“.. Derhalve heeft de advocaat de plicht na te gaan of de cliënt ook daadwerkelijk afstand wenst te doen van zijn recht op gefinancierde rechtshulp en dat hij de consequenties daarvan overziet en kan dragen…..”.
Deze laatste norm is een tuchtrechtelijke norm maar de gedragsrechtelijke normen van de advocaat kleuren de civielrechtelijke zorgvuldigheidsnormen in - ze bepalen mede hoe hoog de lat mag worden gelegd - en spelen dus (ook) een rol bij de vraag of de advocaat voldoende zorgvuldig en volledig is geweest bij het informeren van zijn client.
Toepassing van het toetsingskader in deze zaak
2.6.
Daarnaast acht de kantonrechter bij het beoordelen van de informatieplicht van de advocaat in dit concrete geval nog het navolgende van belang.
  • [gedaagde] is een particulier, werkzaam als productiemedewerker. Hij heeft geen ervaring met juridische procedures bij een rechtbank. Er is geen sprake van omstandigheden die er op wijzen dat [gedaagde] op de hoogte is van de volledige kosten die gepaard kunnen gaan met het voeren van een gerechtelijke procedure. Evenmin blijkt dat de advocaat naar wetenschap hierover bij [gedaagde] heeft geïnformeerd;
  • [gedaagde] is ontslagen op staande voet en beschikt dus niet over inkomsten, niet uit dienstbetrekking en ook niet bij wege van een uitkering;
  • op grond van het inkomen waarover [gedaagde] vóór het ontslag beschikte bestaat er een zeer reële kans dat hij voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt;
  • bij aanvang van de werkzaamheden heeft [advocatenkantoor] een voorschotnota verstuurd van € 1.140,- exclusief btw. [gedaagde] heeft verzocht om dit bedrag in vier maandelijkse termijnen te mogen betalen.
Het staat [advocatenkantoor] vrij geen zaken te behandelen op basis van gefinancierde rechtsbijstand. Als zich een potentiële cliënt aandient die mogelijk voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt staat het haar dus vrij de cliënt te berichten dat zij zijn zaak alleen zal behandelen als hij daarvan zelf (of via een derde) de kosten draagt.
2.7.
De hiervoor genoemde concrete omstandigheden van dit geval maken echter dat de kantonrechter van oordeel is dat het advocatenkantoor daarbij de cliënt zo volledig mogelijk moet informeren met betrekking tot de gevolgen van de keuze om afstand te doen van de mogelijkheid van gefinancierde rechtshulp en dan met name met betrekking tot de kosten van de procedure. Dat brengt met zich mee dat de advocaat zo concreet mogelijk benoemd wat die kosten kunnen zijn.
2.8.
De kantonrechter is zich er van bewust dat zich gedurende een procedure allerlei omstandigheden kunnen voordoen die bij aanvang niet bekend waren, en die bepalend kunnen zijn voor de uiteindelijke kosten. Dus is een concrete opgave van de te verwachten kosten in de praktijk doorgaans niet te geven, tenzij de advocaat een vaste prijs afspreekt met zijn cliënt. Maar ondanks de zekerheid, dat niets zeker is, valt er wel een bandbreedte te benoemen waarbinnen de kosten van een gemiddelde procedure van de betreffende soort bij verschillende situaties zullen liggen. Dat geldt zeker voor een specialist in het betreffende rechtsgebied, zoals mr. [advocaat] van [advocatenkantoor] , waarvan de kantonrechter aanneemt dat hij al een ruim aantal scenario’s de revue heeft zien passeren.
2.9.
Tenslotte gaat het er naar het oordeel van de kantonrechter om dat de advocaat zijn cliënt zo volledig mogelijk informeert
bij aanvang van de opdracht.Dan moet immers de keuze gemaakt worden of gebruik gemaakt wordt van kosteloze rechtsbijstand (en men dus op zoek moet naar een andere advocaat) of niet (en men bij dit advocatenkantoor kan blijven). Het later - tijdens de loop van de procedure - verschaffen van inzichten in bestede tijd en kosten kunnen die keuze daar en dan niet meer beïnvloeden.
2.10.
De mededeling van mr. [advocaat] , dat met een procedure “meerdere duizenden euro’s gemoeid konden zijn” is in de ogen van de kantonrechter bij een cliënt als [gedaagde] een onvoldoende concrete inschatting van de mogelijke kosten. Voor [gedaagde] , onkundig bij het doen van beroep op rechtsbijstand, is het enige referentiekader dat hij heeft bij het concretiseren van de door mr [advocaat] gegeven inschatting van de kosten de voorschotnota van € 1.140,- exclusief btw. “Meerdere duizenden euro’s” leidt dan wellicht tot een inschatting van de kosten van € 3.000, à € 4.000,- maar bijna € 20.000,- hoeft men dan niet te verwachten.
2.11.
[advocatenkantoor] heeft nog betoogd dat het hier een inschatting betrof van de kosten indien de zaak snel zou kunnen worden geregeld en er niet geprocedeerd hoefde te worden. Dat voorbehoud blijkt echter niet uit de verklaring van mr. [advocaat] .
2.12.
[advocatenkantoor] wijst er ook op dat zij in het verloop van de procedure meermaals hebben gewezen op de oplopende kosten. [gedaagde] ontkent dat en stelt bovendien dat steeds een goede afloop in het vooruitzicht werd gesteld, waarmee de kosten dan gedekt zouden kunnen worden.
2.13.
Op grond van de overgelegde e-mails is de kantonrechter er van overtuigd dat in het verloop van de procedure meerdere keren op de toenemende kosten is gewezen. Ook blijkt dat niet zo’n positieve inschatting van de proceskansen is gegeven als [gedaagde] nu doet voorkomen. Maar naar het oordeel van de kantonrechter doet dat niet ter zake. Het betreft immers informatie die later, tijdens de procedure, werd verschaft en niet bij aanvang ervan, toen gekozen moest worden om gebruik te maken van de diensten van [advocatenkantoor] - en daarvoor te betalen - of een andere advocaat in te schakelen.
2.14.
In het verlengde daarvan nog het volgende. Zoals uit het vorenstaande blijkt is de kantonrechter van oordeel dat de informatieverplichting van de advocaat meebrengt dat als hij op betalende basis diensten wil verrichten voor een cliënt die mogelijk voor gefinancierde rechtsbijstand in aanmerking komt, hij die cliënt zo concreet mogelijk informeert met betrekking tot de te verwachten kosten. “Meerdere duizenden euro’s” is dan niet voldoende. Daarbij horen meerdere scenario’s met een bepaalde bandbreedte en concrete bedragen. Het is belangrijk dat die informatie aan het begin van de procedure wordt verstrekt omdat daarmee de vraag samenhangt of de cliënt van deze advocaat gebruik kan maken, of niet. Het is immers onwenselijk als een cliënt door de ontwikkeling van de kosten gedurende de loop van de procedure gedwongen wordt een andere advocaat in te schakelen.
2.15.
Zou deze uitleg van de informatieplicht van de advocaat geen stand houden - of zou er toch van worden uitgegaan dat de door [advocatenkantoor] verstrekte informatie met betrekking tot de te verwachten kosten alleen zag op de pre-procedurele fase (zie r.o. 2.11) - dan speelt nog het volgende. De zorgvuldigheid die de advocaat moet betrachten naar zijn cliënt heeft ook betrekking op de ontwikkeling van de kosten. Bij een client die mogelijk voor toevoeging in aanmerking komt, maar waarmee is afgesproken dat hij daarvan afziet, brengt die zorgvuldigheid naar het oordeel van de kantonrechter met zich mee dat de advocaat, als hij constateert dat de kosten in relatie tot de draagkracht van de cliënt, enorm oplopen uit zich zelf het aspect van gefinancierde rechtsbijstand opnieuw aan de orde stelt. De advocaat behoort dan te onderzoeken of de cliënt nog steeds achter zijn beslissing staat of dat hij, inmiddels met meer inzicht in de daadwerkelijke kosten, alsnog aanspraak wil maken op gefinancierde rechtsbijstand, ook als hij dan een andere advocaat moet zoeken.
Van een dergelijk onderzoek is in deze zaak evenmin gebleken.
2.16.
De conclusie is dat [advocatenkantoor] tegenover [gedaagde] de vereiste zorgvuldigheid niet in acht heeft genomen. [gedaagde] heeft verzuimd partiële ontbinding en/of vernietiging van de overeenkomst van opdracht te vorderen (Gerechtshof ‘s-Hertogenbosch 8 maart 2016 ECLI:NL:GHSHE:2016:867) maar heeft wel een beroep op matiging van de declaraties gedaan. De kantonrechter zal de hiervoor aangehaalde overwegingen betrekken bij het verzoek tot matiging en daar gevolg aan geven in die zin dat het niet betaalde gedeelte van de declaraties wordt gematigd tot nihil. De slotsom is dat de vorderingen van [advocatenkantoor] worden afgewezen en dat zij zal worden veroordeeld in de kosten van deze procedure
2.17.
[advocatenkantoor] is de partij die ongelijk krijgt en zij zal daarom in de proceskosten worden veroordeeld. Tot aan dit vonnis worden de proceskosten aan de zijde van [gedaagde] als volgt vastgesteld:
- kosten getuigen
19,00
- kosten deskundigen
0,00
- overige kosten
0,00
- salaris gemachtigde
1.386,00
(3,50 punten × € 396,00)
Totaal
1.405,00

3.De beslissing

De kantonrechter
3.1.
wijst de vorderingen van [advocatenkantoor] af,
3.2.
veroordeelt [advocatenkantoor] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot dit vonnis vastgesteld op € 1.386,00, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na betekening van deze uitspraak tot de dag van volledige betaling,
3.3.
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2023.
em