ECLI:NL:RBLIM:2023:3160

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 mei 2023
Publicatiedatum
23 mei 2023
Zaaknummer
C/03/303893 / BZ RK 22/675
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf na cassatie

Op 2 mei 2023 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een beschikking gegeven inzake een verzoek tot het verlenen van een rechterlijke machtiging tot opname en verblijf van een betrokkene, geboren in 1932. Dit verzoek was ingediend door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) en betreft een machtiging voor de duur van zes maanden, zoals bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd). Het verzoekschrift was eerder op 8 april 2022 ontvangen, en de rechtbank heeft diverse bijlagen en documenten in overweging genomen, waaronder eerdere beschikkingen en medische verklaringen.

De mondelinge behandeling vond plaats na een terugverwijzing door de Hoge Raad, die op 23 december 2022 de eerdere beschikking van de rechtbank had vernietigd. De rechtbank moest nu beoordelen of er op het moment van de vernietigde beschikking voldoende grond was voor het verlenen van de machtiging, wat een beoordeling 'ex tunc' met zich meebracht. De rechtbank concludeerde dat de Wzd-medewerker die het verzoek had ingediend, bevoegd was om dit te doen, en dat de machtiging voor opname en verblijf kon worden verleend. De rechtbank heeft de machtiging vastgesteld voor een periode van zes maanden, tot en met 20 oktober 2022.

Deze beschikking is openbaar uitgesproken door rechter W.F.J. Aalderink, bijgestaan door griffier M.T. Wolters, en is op 4 mei 2023 schriftelijk uitgewerkt. Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Zaaknummer: C/03/303893 / BZ RK 22/675
Rechterlijke machtiging tot opname en verblijf
Beschikking van
2 mei 2023van de rechtbank Limburg naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd),
ten aanzien van
[betrokkene] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1932,
wonend te [woonplaats] ,
verblijvende te [naam] ,
hierna te noemen betrokkene,
advocaat: mr. R. Besemer.

1.Procesverloop

1.1.
Het verzoekschrift is ontvangen ter griffie van deze rechtbank op 8 april 2022.
Bij het verzoekschrift zijn de volgende bijlagen gevoegd:
  • een afschrift van de beschikking rechterlijke machtiging tot opname en verblijf d.d. 17 november 2021;
  • een intramuraal plan d.d. 8 februari 2022;
  • het zorgplan d.d. 8 februari 2022;
  • de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam specialist] , specialist ouderengeneeskunde, d.d. 18 maart 2022;
  • de aanvraag d.d. 22 maart 2022;
  • het indicatiebesluit d.d. 26 mei 2022.
Vervolgens heeft de rechtbank de volgende stukken ontvangen:
  • het arrest van de Hoge Raad van 23 december 2022;
  • een machtiging van het CIZ van 29 november 2021.
1.2.
De mondelinge behandeling van het verzoek na terugverwijzing door de Hoge Raad heeft plaatsgevonden op 2 mei 2023 in het gebouw van de rechtbank.
Daarbij is gehoord:
- mr. R. Besemer, advocaat van betrokkene.

2.Beoordeling

2.1.
Het CIZ heeft bij verzoekschrift, oorspronkelijk op 8 april 2022 op de griffie ontvangen, verzocht een rechterlijke machtiging te verlenen voor de duur van zes maanden. Bij de beoordeling van dit verzoek moet acht worden geslagen op de stukken die bij het verzoekschrift zijn gevoegd en op de standpunten zoals die blijkens het proces-verbaal van de zitting van 20 april 2022 zijn aangevoerd, waaruit volgt dat uit het dossier niet blijkt dat de persoon genoemd in het “verzoekschrift rechterlijke machtiging ex artikel 26 Wzd” zoals ingediend door het CIZ, te weten de Wzd-medewerker [naam Wzd-medewerker] , bevoegd is tot het indienen van een dergelijk verzoek.
2.2.
De Hoge Raad heeft bij uitspraak van 23 december 2022 de beschikking van de rechtbank van 20 april 2022 vernietigd en terugverwezen naar de rechtbank.
2.3.
De rechtbank stelt vast dat de Wzd, net als de Wvggz, geen bepalingen bevat over het geding na cassatie en verwijzing. De rechtbank zal hiervoor daarom aansluiten bij het bepaalde van de uitspraak van de Hoge Raad van 18 november 2022
(
ECLI:NL:HR:2022:1701) inzake de Wvggz. In deze uitspraak oordeelt de Hoge Raad als volgt.
“Uit de rechtspraak van de Hoge Raad onder de Wet Bopz (oud) volgt dat ingeval na cassatie en verwijzing opnieuw moet worden beslist over de verlening van een machtiging op een tijdstip dat binnen de geldigheidsduur van de (opnieuw) te verlenen machtiging valt, de rechtbank haar beslissing dient te nemen op basis van de feiten en omstandigheden die zich ten tijde van die beslissing voordoen (beoordeling ‘ex nunc’). Indien echter ten tijde van de beoordeling na cassatie en terugwijzing de bij de vernietigde beslissing gegeven machtiging inmiddels is vervallen, moet de rechtbank beoordelen of op het tijdstip dat de vernietigde beslissing werd gegeven voldoende grond bestond voor het verlenen van de verzochte machtiging (beoordeling ‘ex tunc’). Deze rechtspraak geldt ook onder de Wvggz”.
In het onderhavige geval is de rechterlijke machtiging van 20 april 2022 op grond van artikel 26 van de Wzd inmiddels verlopen en is het verblijf van betrokkene op basis van artikel 21 van de Wzd vrijwillig voortgezet. Dat betekent dat de rechtbank na cassatie en terugverwijzing thans enkel nog moet beoordelen of op het tijdstip van de vernietigde beschikking voldoende grond bestond voor het verlenen van de verzochte machtiging (een beoordeling ‘ex tunc’). Deze ‘ex tunc’-beoordeling dient ertoe onvrijwillige opname en verblijf in de voorafgaande periode al dan niet te voorzien van een geldige titel (het inleidende verzoek kan alsnog worden toegewezen of afgewezen voor een periode die al is verstreken).
De rechtbank heeft naar aanleiding van de uitspraak van de Hoge Raad van 23 december 2022 de bevoegdheid van Wzd-medewerker [naam Wzd-medewerker] onderzocht. Uit het door het CIZ toegezonden mandaatbesluit blijkt dat de betreffende medewerker op 29 november 2021 werd gemandateerd om verzoeken om een rechterlijke machtiging in te dienen bij de rechter. Dat betekent dat het inleidende verzoek bevoegd bij de rechter is ingediend.
Voor het overige overweegt en concludeert de rechtbank, wat zij eerder heeft overwogen en geconcludeerd in haar (vernietigde) beschikking van 20 april 2022, dat hier als herhaald en ingelast dient te worden beschouwd.

3.Beslissing

De rechtbank:
3.1.
verleent een machtiging tot opname en verblijf ten aanzien van [betrokkene] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1932;
3.2.
bepaalt dat deze machtiging geldt voor de duur van zes maanden tot en met uiterlijk 20 oktober 2022.
Deze beschikking is gegeven door mr. W.F.J. Aalderink, rechter, en in het openbaar uitgesproken bijgestaan door M.T. Wolters, griffier, en op 4 mei 2023 schriftelijk uitgewerkt en ondertekend.
Tegen deze beschikking staat het rechtsmiddel van cassatie open.