Uitspraak
RECHTBANK LIMBURG
2 mei 2023van de rechtbank Limburg naar aanleiding van het door het Centrum Indicatiestelling Zorg (CIZ) ingediende verzoek tot het verlenen van een machtiging voor de duur van zes maanden als bedoeld in artikel 24 e.v. van de Wet zorg en dwang (Wzd),
1.Procesverloop
- een afschrift van de beschikking rechterlijke machtiging tot opname en verblijf d.d. 17 november 2021;
- een intramuraal plan d.d. 8 februari 2022;
- het zorgplan d.d. 8 februari 2022;
- de medische verklaring, opgesteld en ondertekend door [naam specialist] , specialist ouderengeneeskunde, d.d. 18 maart 2022;
- de aanvraag d.d. 22 maart 2022;
- het indicatiebesluit d.d. 26 mei 2022.
- het arrest van de Hoge Raad van 23 december 2022;
- een machtiging van het CIZ van 29 november 2021.
2.Beoordeling
ECLI:NL:HR:2022:1701) inzake de Wvggz. In deze uitspraak oordeelt de Hoge Raad als volgt.
“Uit de rechtspraak van de Hoge Raad onder de Wet Bopz (oud) volgt dat ingeval na cassatie en verwijzing opnieuw moet worden beslist over de verlening van een machtiging op een tijdstip dat binnen de geldigheidsduur van de (opnieuw) te verlenen machtiging valt, de rechtbank haar beslissing dient te nemen op basis van de feiten en omstandigheden die zich ten tijde van die beslissing voordoen (beoordeling ‘ex nunc’). Indien echter ten tijde van de beoordeling na cassatie en terugwijzing de bij de vernietigde beslissing gegeven machtiging inmiddels is vervallen, moet de rechtbank beoordelen of op het tijdstip dat de vernietigde beslissing werd gegeven voldoende grond bestond voor het verlenen van de verzochte machtiging (beoordeling ‘ex tunc’). Deze rechtspraak geldt ook onder de Wvggz”.