ECLI:NL:RBLIM:2023:3038

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 mei 2023
Publicatiedatum
11 mei 2023
Zaaknummer
ROE 20/2135
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Persoonlijke betalingsregeling voor teruggevorderde zorgtoeslag en de wettelijke bepalingen omtrent betalingscapaciteit

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 mei 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiser, die een persoonlijke betalingsregeling voor teruggevorderde zorgtoeslag verzocht, en de Belastingdienst Toeslagen als verweerder. Eiser had teveel zorgtoeslag ontvangen over de jaren 2017, 2018 en 2019 en verzocht om een regeling waarbij hij en zijn partner € 35 per maand zouden afbetalen. Verweerder stelde echter dat eiser de toeslagschulden in 24 maandelijkse termijnen van € 95 moest terugbetalen, wat eiser betwistte. Na bezwaar heeft verweerder de betalingscapaciteit van eiser opnieuw berekend en een nieuwe regeling vastgesteld waarbij eiser € 63 per maand moest betalen. Eiser was het niet eens met deze regeling, omdat hij vond dat er onvoldoende rekening was gehouden met zijn andere schulden.

De rechtbank overwoog dat de wettelijke bepalingen bepalen welke uitgaven in aanmerking worden genomen bij de berekening van de betalingscapaciteit. Eiser had geen bijzondere omstandigheden aangedragen die rechtvaardigden dat een lager bedrag dan € 63 per maand vastgesteld zou moeten worden. De rechtbank concludeerde dat de toepassing van de wettelijke bepalingen door verweerder juist was en dat er geen onevenredig nadelige gevolgen voor eiser waren. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard, en er werd geen proceskostenvergoeding toegekend. De uitspraak werd openbaar uitgesproken en partijen werden op de hoogte gesteld van de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20 / 2135

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 12 mei 2023

in de zaak tussen

[eiser] te [woonplaats] , eiser

en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder

(gemachtigden: D. Massoed en L. Slomp).

Procesverloop

Bij besluit van 26 september 2019 (het primaire besluit) heeft verweerder een regeling vastgesteld voor de terugbetaling van de zorgtoeslag die eiser over de jaren 2017, 2018 en 2019 teveel heeft ontvangen. Eiser heeft daartegen bezwaar gemaakt.
Bij besluit van 7 juli 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard en tevens een nieuwe betalingsregeling vastgesteld
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 28 maart 2023. Eiser is niet verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigden. Het beroep is ter zitting gelijktijdig behandeld met het beroep ROE 20/2556. In de beroepen wordt apart uitspraak gedaan.

Overwegingen

1. Op 6 september 2019 heeft eiser door middel van een formulier Verzoek Persoonlijke betalingsregeling aan verweerder verzocht om een persoonlijke betalingsregeling voor de openstaande schulden wegens teveel ontvangen zorgtoeslag over de jaren 2017, 2018 en 2019 voor in totaal € 2.257. Eiser heeft daarin verzocht tevens rekening te houden met de (toeslag)schulden van zijn partner. Eiser heeft verzocht om een betalingsregeling inhoudende dat hij en zijn partner € 35 per maand op de toeslagschulden afbetalen.
2. Bij het primaire besluit heeft verweerder bepaald dat eiser de toeslagschulden in 24 achtereenvolgende maandelijkse termijnen van € 95 moet terugbetalen. De laatste termijn moet uiterlijk op 30 september 2021 betaald zijn.
3. Eiser heeft tegen het primaire besluit bezwaar gemaakt en zijn bezwaren door middel van een e-mail van 29 juni 2020 nader toegelicht. Tevens heeft hij in bezwaar nadere (financiële) gegevens aan verweerder toegezonden.
4. Verweerder heeft het bezwaar ongegrond verklaard. De vastgestelde maandtermijn van € 95 was volgens verweerder juist. In het bestreden besluit heeft verweerder echter mede op grond van de in bezwaar van eiser ontvangen nadere gegevens de betalingscapaciteit van eiser opnieuw berekend en een nieuwe betalingsregeling vastgesteld. Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat eiser, rekening houdend met de door verweerder in aanmerking genomen uitvoeringstolerantie van 20%, een (opeisbare) betalingscapaciteit heeft van € 343 per maand en dat dit voldoende is om de ten tijde van het bestreden besluit nog resterende toeslagschuld van € 2.034 (dit betreft nog de schulden wegens zorgtoeslag over 2018 en 2019) binnen 24 maanden te voldoen. Daarbij is ook rekening gehouden met de betalingsregelingen van zijn partner. Eiser dient volgens het bestreden besluit 24 maanden lang € 63 per maand te betalen. De laatste termijn moet voor 30 juni 2022 betaald zijn.
5. In het verweerschrift heeft verweerder aangegeven dat het bestreden besluit niet geheel juist is. Het in aanmerking genomen netto loon van eiser bedroeg niet € 2.289 maar € 2.280 per maand waardoor de betalingscapaciteit niet € 343 per maand was, maar € 335 per maand. Ook die betalingscapaciteit is echter voldoende om de resterende zorgtoeslagschulden over 2018 en 2019 te kunnen terugbetalen en verweerder vindt de in het bestreden besluit getroffen betalingsregeling daarom juist.
6. Eiser kan zich niet verenigen met het bestreden besluit. Hij betwist niet dat de berekening van de betalingscapaciteit volgens de wettelijke regels, waarbij rekening wordt gehouden met aflossingsverplichtingen met betrekking tot toeslagschulden van de partner, een betalingscapaciteit van € 335 per maand oplevert. Eiser vindt die berekening echter niet van deze tijd omdat deze niet aansluit bij de werkelijkheid van het bestaan. Er wordt daarbij namelijk geen rekening gehouden met andere schulden, zoals schulden aan de zorgverzekeraar, het energiebedrijf, BsGW en DUO. De problemen bij terugbetaling van deze andere schulden zullen hierdoor toenemen.
7. De rechtbank overweegt dat in de wettelijke bepalingen over terugbetaling van een toeslagschuld is opgesomd welke uitgaven verweerder meeneemt bij het vaststellen van de maandelijkse betalingscapaciteit van degene bij wie de toeslag wordt teruggevorderd. Dit betekent dat verweerder bij de berekening van de betalingscapaciteit niet met alle feitelijke uitgaven van eiser rekening kan houden, maar alleen met de uitgaven die in die wettelijke bepalingen zijn opgesomd. Verweerder heeft die wettelijke bepalingen juist toegepast.
7.1.
Op grond van artikel 3:4, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht mogen de nadelige gevolgen van strikte toepassing van een wettelijke bepaling niet onevenredig zijn in verhouding tot het met het besluit te dienen doel. De rechtbank is van oordeel dat eiser geen bijzondere omstandigheden heeft aangedragen op grond waarvan verweerder, ondanks dat ten tijde van het bestreden besluit de berekende betalingscapaciteit veel hoger was dan € 63 per maand (namelijk € 335), een lager maandelijks aflossingsbedrag had moeten vaststellen.
Eiser kan, wanneer zijn financiële situatie verandert, een nieuw verzoek om een persoonlijke betalingsregeling indienen.
8. Gelet op het voorgaande is het beroep ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr. A.G.P.M. Zweipfenning, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2023
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 12 mei 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening.