5.2.De rechtbank is van oordeel dat er op het terrein aan de [adres] te [vestigingsplaats] , waar enkel opslag is vergund, geen sprake is van oprichting (of wijziging of uitbreiding) van een installatie voor verwijdering van afval. De ruime uitleg die het Hof van Justitie in het Massafra-arrest heeft gegeven aan het begrip afvalverwijdering, en die door de rechtbank Gelderland is gevolgd in de door eiser genoemde uitspraak van 5 april 2019, leidt de rechtbank in het onderhavige geval niet tot een andere conclusie omdat behalve opslag op het terrein in [vestigingsplaats] geen andere handelingen plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Procedure geluidonderzoek
6. In overeenstemming met de geldende indieningsvereisten uit de Regeling Omgevingsrecht is bij de aanvraag een geluidrapport van 3 september 2020 van Kragten overgelegd dat in opdracht van vergunninghoudster is opgesteld. Dat vergunninghoudster zelf voor dit rapport heeft betaald betekent niet dat daarmee vaststaat dat het rapport niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet of dat de door vergunninghoudster ingeschakelde deskundige zich niet aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving heeft moeten houden en heeft gehouden. De deskundige heeft weliswaar onderzoek gedaan naar wat door vergunninghoudster (akoestisch) wenselijk is geacht, maar dat betekent niet dat (de uitkomsten van) het onderzoek en rapport zijn geleid door de wensen van vergunninghoudster. De deskundige heeft onderzocht of hetgeen vergunninghoudster met de aanvraag beoogt haalbaar en vergunbaar is op grond van geldende wet- en regelgeving. Op verweerder rust vervolgens op grond van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de plicht zich te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Indien en voor zover daarbij sprake zou kunnen zijn van de schijn van partijdigheid, is het de verantwoordelijkheid van verweerder om zich te vergewissen van de zorgvuldigheid en deugdelijkheid van het onderzoek en aldus die schijn weg te nemen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder in algemene zin niet aan die vergewisplicht heeft voldaan en bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden onvoldoende kritisch is geweest. De stelling van eiser dat het methodologisch niet juist is om het geluidonderzoek in opdracht van vergunninghoudster te laten plaatsvinden, volgt de rechtbank dan ook niet.
7. In het bij de aanvraag overgelegde geluidrapport is voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de
representatievesituatie ten hoogste 41 dB(A) berekend, en in de
maximaal representatievebedrijfssituatie 42 dB(A) voor enkele dagen per maand. Voor de piekbelasting is ten hoogste 70 dB(A) berekend. Voor de woning van eiser is een planologische toetswaarde bepaald voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 44 dB(A). Niet gesteld of gebleken is dat met deze belastingen er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De berekende geluidniveaus voor de representatieve en maximaal representatieve bedrijfssituatie respecteren de geldende richtwaarden van 50 dB(A) voor ‘gemengd gebied’ op basis van de Handreiking bedrijven en milieuzonering. Voor de piekbelasting wordt de streefwaarde van 65 dB(A) in een aantal punten overschreden, ondanks organisatorische en fysieke maatregelen. In dit kader overweegt de rechtbank echter dat verweerder gemotiveerd van deze streefwaarde kan afwijken tot 70 dB(A). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de afwijking afdoende gemotiveerd. Verweerder heeft hierbij belang mogen hechten aan de voorheen vergunde situatie, waarin voor het bedrijf op dit perceel ook een maximale piekbelasting van 70 dB(A) was vergund. Verweerder heeft verder in aanmerking genomen dat, anders dan in de voorheen vergunde situatie, alleen sprake is van activiteiten in de dagperiode. De door eiser gestelde overschrijding van geluidnormen ziet de rechtbank niet terug in het geluidrapport, terwijl er ook geen tegenrapport is overgelegd op grond waarvan tot een andere conclusie kan worden gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
8. Ten aanzien van de wens van eiser om de betonnen muur te verplaatsen en te verlagen overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Indien een project op zichzelf voor het bevoegd gezag aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren. Het door eiser voorgestelde opschuiven van de betonnen muur leidt niet tot een gelijkwaardig resultaat reeds omdat daardoor het bedrijfsterrein zodanig wordt verkleind dat van vergunninghoudster redelijkerwijs niet kan worden gevergd hieraan mee te werken. Bovendien heeft eiser het opschuiven van de betonnen muur geplaatst in het kader van beperking van geluidhinder, terwijl hiervoor al is vastgesteld dat er geen sprake is van onaanvaardbare geluidhinder. De beroepsgrond slaagt niet.