ECLI:NL:RBLIM:2023:300

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 januari 2023
Publicatiedatum
13 januari 2023
Zaaknummer
ROE 20/2889
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Omgevingsvergunning voor op- en overslag van keramisch materiaal en aanverwante stoffen; geen mer-plicht

Op 13 januari 2023 heeft de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, betreffende een omgevingsvergunning voor het veranderen van een inrichting voor op- en overslag van diverse reststoffen van keramisch materiaal. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake is van een mer-plicht of mer-beoordelingsplicht, omdat enkel opslag is vergund en de vergunning niet ziet op de oprichting of wijziging van een installatie voor de verwijdering van afval. De rechtbank verwierp de stelling van eiser dat het geluidonderzoek methodologisch niet juist was, en concludeerde dat het rapport voldeed aan de eisen van de wet- en regelgeving. De rechtbank stelde vast dat de door eiser gestelde overschrijding van geluidnormen niet terug te vinden was in het geluidrapport, en dat er geen tegenrapport was overgelegd. De rechtbank oordeelde verder dat het voorstel van eiser om de betonnen muur te verplaatsen niet tot een gelijkwaardig resultaat zou leiden, en dat de muur noodzakelijk was om aan de geluidnormen te voldoen. De rechtbank verklaarde het beroep ongegrond en er was geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK limburg

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/2889

uitspraak van de meervoudige kamer van 13 januari 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo, verweerder.

Als derde-partij heeft aan het geding deelgenomen:
[derde-partij], te [vestigingsplaats] ,
(gemachtigde: ing. B.H.P. Deckers-Simon).

Procesverloop

Bij besluit van 22 september 2020 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan [derde-partij] , verder vergunninghoudster, een omgevingsvergunning verleend voor het veranderen van een inrichting voor (in hoofdzaak) op- en overslag van diverse reststoffen van keramisch materiaal en aanverwante stoffen uit de keramische sector.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 20 oktober 2022. Eiser is verschenen met zijn zoon [naam 1] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] . Voor vergunninghoudster is [naam 5] verschenen, bijgestaan door [naam 6] .

Overwegingen

Inleiding
1. Eiser is mede-eigenaar van een perceel met woning tegenover het perceel van vergunninghoudster aan de [adres] in [vestigingsplaats] . Vergunninghoudster heeft dat perceel aangekocht om haar elders gevestigde bedrijf uit te breiden. Op 13 februari 2019 heeft vergunninghoudster een aanvraag ingediend bij verweerder voor (in hoofdzaak) op- en overslag van diverse reststoffen van keramisch materiaal en aanverwante stoffen uit de keramische sector. Verweerder heeft het ontwerp voor die vergunning ter inzage gelegd en eiser heeft een zienswijze daarop ingediend omdat hij overlast vreest van de activiteiten van vergunninghoudster.
2. Op 22 september 2020 heeft verweerder de gevraagde vergunning verleend voor de volgende activiteiten:
  • het bouwen van een muur/geluidwerende voorziening (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder a, van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht; verder Wabo)
  • afwijking van het geldende bestemmingsplan voor de hoogte van de geluidwerende voorziening en voor de vestiging van een bedrijf van categorie 3.2 (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder c, van de Wabo)
  • oprichten van een inrichting voor op- en overslag van diverse reststoffen van keramisch materiaal en aanverwante stoffen uit de keramische sector (artikel 2.1, eerste lid, aanhef en onder e, van de Wabo).
3. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het methodologisch niet correct is om de aanvrager zijn eigen (geluid)rapport te laten opstellen. Verder heeft eiser aangevoerd dat geluidnormen worden overschreden. Eiser wenst dat de betonnen muur wordt opgeschoven om geluidoverlast te verminderen (en de landschappelijke aantasting te verkleinen) als ook dat de muur minder hoog wordt.
Aanvullend heeft eiser nog aangevoerd dat de bedrijvigheid waarvoor vergunninghoudster vergunning heeft gevraagd valt onder de categorie D 18.1 (verwijdering van afval) van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Dit staat volgens eiser ook in de aanvraag. Dat betekent dat de aangevraagde activiteiten mer-plichtig en/of mer-beoordelingsplichtig zijn. Ter zitting heeft eiser nog een beroep gedaan op de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 5 april 2019 (ECLI:NL:RBGEL:2019:1491) waarin de rechtbank oordeelt dat de handelingen van het bedrijf (in dat geding) zijn aan te merken als handelingen die leiden tot verwijdering van afvalstoffen en, omdat ook voor het overige voldaan wordt aan de voorwaarden van categorie D18.1, er een m.e.r-beoordelingsplicht bestond.
4. De verleende omgevingsvergunning behelst ook een beplantingsplan langs de vergunde muur en in verband met de uitvoering van dat plan heeft eiser een verzoek ingediend om in zoverre een voorlopige voorziening te treffen (ROE 21/3255). Onder het maken van afspraken daarover is het verzoek ter zitting van de voorzieningenrechter ingetrokken en zijn ook de beroepsgronden met betrekking tot het inpassingsplan en de daarmee samenhangende natuurwaarden naast de inrichting langs de muur ingetrokken.
Het oordeel van de rechtbank
Mer-plicht of mer-beoordelingsplicht?
5. In de oorspronkelijke aanvraag is aangekruist dat de aangevraagde activiteit vermeld staat in kolom 1 van onderdeel D van de bijlage bij het Besluit milieueffectrapportage. Die aangifte is gecorrigeerd omdat binnen de inrichting uitsluitend afval/reststof wordt opgeslagen en er geen bewerking van afval/reststoffen plaatsvindt. Omdat er geen activiteiten met afval plaatsvinden heeft verweerder uitdrukkelijk alleen opslag vergund en geen grond gezien om de aanvraag op grond van artikel 7:28 van de Wet milieubeheer en de afwezigheid van een mer-beoordelingsbesluit buiten behandeling te laten.
5.1.
Categorie D 18.1 ziet op de oprichting, wijziging of uitbreiding van een installatie voor de verwijdering van afval, anders dan bedoeld onder D 18.3, D 18.6 of D 18.7.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat er op het terrein aan de [adres] te [vestigingsplaats] , waar enkel opslag is vergund, geen sprake is van oprichting (of wijziging of uitbreiding) van een installatie voor verwijdering van afval. De ruime uitleg die het Hof van Justitie in het Massafra-arrest heeft gegeven aan het begrip afvalverwijdering, en die door de rechtbank Gelderland is gevolgd in de door eiser genoemde uitspraak van 5 april 2019, leidt de rechtbank in het onderhavige geval niet tot een andere conclusie omdat behalve opslag op het terrein in [vestigingsplaats] geen andere handelingen plaatsvinden. De beroepsgrond slaagt niet.
Procedure geluidonderzoek
6. In overeenstemming met de geldende indieningsvereisten uit de Regeling Omgevingsrecht is bij de aanvraag een geluidrapport van 3 september 2020 van Kragten overgelegd dat in opdracht van vergunninghoudster is opgesteld. Dat vergunninghoudster zelf voor dit rapport heeft betaald betekent niet dat daarmee vaststaat dat het rapport niet aan de daaraan te stellen eisen voldoet of dat de door vergunninghoudster ingeschakelde deskundige zich niet aan de daarvoor geldende wet- en regelgeving heeft moeten houden en heeft gehouden. De deskundige heeft weliswaar onderzoek gedaan naar wat door vergunninghoudster (akoestisch) wenselijk is geacht, maar dat betekent niet dat (de uitkomsten van) het onderzoek en rapport zijn geleid door de wensen van vergunninghoudster. De deskundige heeft onderzocht of hetgeen vergunninghoudster met de aanvraag beoogt haalbaar en vergunbaar is op grond van geldende wet- en regelgeving. Op verweerder rust vervolgens op grond van artikel 3:9 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de plicht zich te vergewissen dat dit onderzoek op zorgvuldige wijze heeft plaatsgevonden. Indien en voor zover daarbij sprake zou kunnen zijn van de schijn van partijdigheid, is het de verantwoordelijkheid van verweerder om zich te vergewissen van de zorgvuldigheid en deugdelijkheid van het onderzoek en aldus die schijn weg te nemen. De rechtbank ziet geen grond voor het oordeel dat verweerder in algemene zin niet aan die vergewisplicht heeft voldaan en bij de beoordeling van de feiten en omstandigheden onvoldoende kritisch is geweest. De stelling van eiser dat het methodologisch niet juist is om het geluidonderzoek in opdracht van vergunninghoudster te laten plaatsvinden, volgt de rechtbank dan ook niet.
Geluid(normen)
7. In het bij de aanvraag overgelegde geluidrapport is voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau in de
representatievesituatie ten hoogste 41 dB(A) berekend, en in de
maximaal representatievebedrijfssituatie 42 dB(A) voor enkele dagen per maand. Voor de piekbelasting is ten hoogste 70 dB(A) berekend. Voor de woning van eiser is een planologische toetswaarde bepaald voor het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau van 44 dB(A). Niet gesteld of gebleken is dat met deze belastingen er geen sprake is van een aanvaardbaar woon- en leefklimaat. De berekende geluidniveaus voor de representatieve en maximaal representatieve bedrijfssituatie respecteren de geldende richtwaarden van 50 dB(A) voor ‘gemengd gebied’ op basis van de Handreiking bedrijven en milieuzonering. Voor de piekbelasting wordt de streefwaarde van 65 dB(A) in een aantal punten overschreden, ondanks organisatorische en fysieke maatregelen. In dit kader overweegt de rechtbank echter dat verweerder gemotiveerd van deze streefwaarde kan afwijken tot 70 dB(A). Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder de afwijking afdoende gemotiveerd. Verweerder heeft hierbij belang mogen hechten aan de voorheen vergunde situatie, waarin voor het bedrijf op dit perceel ook een maximale piekbelasting van 70 dB(A) was vergund. Verweerder heeft verder in aanmerking genomen dat, anders dan in de voorheen vergunde situatie, alleen sprake is van activiteiten in de dagperiode. De door eiser gestelde overschrijding van geluidnormen ziet de rechtbank niet terug in het geluidrapport, terwijl er ook geen tegenrapport is overgelegd op grond waarvan tot een andere conclusie kan worden gekomen. De beroepsgrond slaagt niet.
Betonnen muur
8. Ten aanzien van de wens van eiser om de betonnen muur te verplaatsen en te verlagen overweegt de rechtbank het volgende. Verweerder moet beslissen op de aanvraag zoals die is ingediend. Indien een project op zichzelf voor het bevoegd gezag aanvaardbaar is, kan het bestaan van alternatieven slechts dan tot het onthouden van medewerking nopen, indien op voorhand duidelijk is dat door verwezenlijking van de alternatieven een gelijkwaardig resultaat kan worden bereikt met aanmerkelijk minder bezwaren [1] . Het door eiser voorgestelde opschuiven van de betonnen muur leidt niet tot een gelijkwaardig resultaat reeds omdat daardoor het bedrijfsterrein zodanig wordt verkleind dat van vergunninghoudster redelijkerwijs niet kan worden gevergd hieraan mee te werken. Bovendien heeft eiser het opschuiven van de betonnen muur geplaatst in het kader van beperking van geluidhinder, terwijl hiervoor al is vastgesteld dat er geen sprake is van onaanvaardbare geluidhinder. De beroepsgrond slaagt niet.
8.1.
De hoogte van de betonnen muur van 7,2 meter is vergund met een binnenplanse afwijkingsmogelijkheid van het geldende bestemmingsplan ‘Kern Belfeld’. Volgens artikel 34 van de regels van het bestemmingsplan kan bij omgevingsvergunning worden afgeweken van de hoogte van 3 meter van bouwwerken, geen gebouw zijnde, en worden toegestaan dat de hoogte daarvan wordt vergroot tot niet meer dan 10 meter mits geen onevenredige afbreuk wordt gedaan aan de gebruiksmogelijkheden, het woon- en leefklimaat, de stedenbouwkundige kwaliteit, de beeldkwaliteit, de verkeersveiligheid, de brandveiligheid en rampenbestrijding van aangrenzende gronden. De betonnen muur aan de zuidwestzijde van het terrein is noodzakelijk om aan de normstelling voor geluid te kunnen voldoen en verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat met het ophogen tot 7,2 meter aan de overige aspecten van artikel 34 geen afbreuk wordt gedaan. Om de muur aan het zicht te onttrekken is landschappelijke inpassing voorgeschreven, die nu niet meer in geding is. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt welk in artikel 34 genoemd aspect met de verleende omgevingsvergunning zou zijn geschonden. De wens van een lagere muur verdraagt zich niet met het doel ervan: geluidhinder beperken. Die beperking dient juist ter bescherming van het woon- en leefklimaat in de omgeving. In eisers wens om geen zicht te hebben op een muur van 7,2 meter heeft verweerder, op basis van een weging van de verschillende belangen, geen aanleiding hoeven zien om de vergunning te weigeren. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie
9. Nu geen van de beroepsgronden slaagt is het beroep ongegrond. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.J.E. Hamers-Aerts, voorzitter, en mr. R.J.G.H. Seerden en mr. A. Snijders, leden, in aanwezigheid van J.N. Buddeke, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 13 januari 2023.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op: 13 januari 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 maart 2019, ECLI:NL:RVS:2019:787, onder 7.2