13.3.Op grond van de handreiking kunnen voor de nachtperiode maximale geluidsniveaus tot 65 dB(A) worden vergund, bijvoorbeeld indien:
- er sprake is van een feitelijk bestaande, reeds vergunde en noodzakelijke activiteit en
- alle redelijkerwijs mogelijke technische en organisatorische maatregelen zijn getroffen (ALARA voorwaarde) en
- de bedrijfssituatie waarin de maximale geluidsniveaus (Lmax) tot 65 dB(A) voorkomen in de vergunning zijn beschreven en
- aan alle omwonenden moet (zo nodig) een pakket van geluidwerende voorzieningen zijn aangeboden (en door de omwonenden zijn geaccepteerd), gericht op het beperken van de maximale geluidsniveaus (Lmax) binnen de in die periode relevante geluidgevoelige ruimten van woningen tot 45 dB(A) voor de nachtperiode, en
- op het moment van vergunningverlening duidelijk is dat het maximale geluidsniveau (Lmax) aan de ontheffingswaarde kan voldoen.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder gelet op de omstandigheid dat sprake is van een gering aantal – reeds eerder vergunde – verkeersbewegingen en de omstandigheid dat de woning van eisers een bedrijfswoning op een bedrijventerrein betreft, in redelijkheid heeft kunnen afwijken tot een grenswaarde van 65 dB(A).
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voorts in redelijkheid uit mogen gaan van een gevelwering van 20 dB(A) en daarmee van een binnenwaarde van 45 dB(A) voor de bedrijfswoning van eisers. Gelet op deze binnenwaarde is het aanbieden van geluidwerende voorzieningen niet aan de orde.
De beroepsgrond slaagt niet.
14. Met betrekking tot het betoog van eisers dat hinder door verkeersbewegingen en trillingshinder onvoldoende is onderzocht, overweegt de rechtbank dat in de omgevingsvergunning op p. 29 en 30 is ingegaan op verkeershinder, en op p. 30 op trillingshinder. Deze uitkomsten zijn door eisers niet gemotiveerd betwist.
Met betrekking tot stofhinder en ongedierteoverlast overweegt de rechtbank dat niet is gebleken dat door de uitbreiding van de bedrijfsactiviteiten sprake zal zijn van zodanige hinder dat verweerder op deze punten aanvullend onderzoek had moeten verrichten.
15. Het beroep is gegrond, gelet op hetgeen de rechtbank onder 6.2, 8.3 en 10.2 heeft overwogen. Het bestreden besluit dient te worden vernietigd.
16. De rechtbank ziet geen mogelijkheden voor finale geschilbeslechting.
Verweerder dient voordat een nieuw besluit kan worden genomen, eerst een m.e.r-beoordeling te verrichten. Dit is – anders dan in de door de derde-partij aangehaalde uitspraak van de Afdeling van 26 september 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:3131) – geen gebrek dat met toepassing van artikel 6:22 van de Awb kan worden gepasseerd. In de voorliggende zaak is immers – anders dan in de Afdelingsuitspraak – nog geen sprake van een m.e.r-beoordelingsbesluit. Verweerder zal daarnaast met betrekking tot het aspect “geur” de opslagduur van afval met voorschriften moeten beperken, dan wel nader moeten motiveren dat ook bij een langere opslagduur sprake is van een aanvaardbaar geurhinderniveau.
17. Omdat het beroep van eisers gegrond is, veroordeelt de rechtbank verweerder in de gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.024 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 512 en een wegingsfactor 1).
Voor wat betreft de deskundigenkosten van Buro Bouwfysica overweegt de rechtbank dat deze kosten betrekking hebben op een contra-expertise op het geluidonderzoek van Abovo Acoustics. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de beroepsgronden tegen dit geluidonderzoek niet slagen. Omdat de beroepsgronden niet slagen, bestaat geen aanleiding om deze deskundigenkosten te vergoeden. Zie ter vergelijking overweging 27 in de uitspraak van de Afdeling van 25 juli 2018 (ECLI:NL:RVS:2018:2505). 18. Voorts bepaalt de rechtbank dat verweerder het door eisers betaalde griffierecht vergoedt.