ECLI:NL:RBLIM:2023:2952

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 mei 2023
Publicatiedatum
8 mei 2023
Zaaknummer
ROE 22 / 2311
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen verrekeningsbesluit van de Sociale Verzekeringsbank en de ontvankelijkheid van de gemachtigde

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 8 mei 2023 uitspraak gedaan in een beroep tegen een verrekeningsbesluit van de Sociale Verzekeringsbank. De gemachtigde van eiser heeft beroep ingesteld tegen het besluit waarbij de proceskostenvergoeding werd verrekend met een openstaande vordering op de cliënt. De rechtbank oordeelt dat de gemachtigde geen belanghebbende is, omdat zijn belang afgeleid is van de afspraken met zijn cliënt. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiser tegen het verrekeningsbesluit van 14 april 2022 terecht niet-ontvankelijk is verklaard door de Sociale Verzekeringsbank. Eiser heeft op 20 april 2022 bezwaar gemaakt, maar de rechtbank concludeert dat hij geen zelfstandig eigen belang heeft bij de beslissing, wat hem onderscheidt van anderen. De rechtbank verwijst naar eerdere uitspraken waarin is vastgesteld dat eiser slechts een afgeleid belang heeft. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en ziet geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van de beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK Limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummer: ROE 22 / 2311

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 8 mei 2023 in de zaak tussen

[eiser] , te [woonplaats 1] , eiser

en

de Raad van bestuur van de Sociale Verzekeringsbank, verweerder.

Inleiding

1. Deze zaak gaat over de vraag of verweerder het bezwaar van eiser tegen het verrekeningsbesluit van 14 april 2022 terecht niet-ontvankelijk heeft verklaard.
2. De rechtbank beantwoordt deze vraag in deze uitspraak en doet die uitspraak op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) zonder zitting.

Beoordeling door de rechtbank

Wat ging aan deze zaak vooraf?
3. De rechtbank Oost-Brabant heeft in haar uitspraak van 30 maart 2022 (ECLI:NL:RBOR:2022:1145) verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van €759,00 en opgedragen het griffierecht van € 48,00 aan [naam] te [woonplaats 2] te vergoeden.
4. Bij beslissing van 14 april 2022 heeft verweerder aan [naam] te [woonplaats 2] bericht dat deze vergoeding zal worden verrekend met de openstaande vordering en dus niet zal worden uitbetaald.
5. Eiser heeft bij brief van 20 april 2022 bezwaar gemaakt tegen verweerders beslissing van 14 april 2022.
6. Bij beslissing op bezwaar van 30 augustus 2022 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser kennelijk niet-ontvankelijk verklaard omdat eiser volgens verweerder geen belanghebbende is bij de beslissing van 14 april 2022.
7. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit en heeft op 29 september 2022 daartegen beroep ingesteld.
Het oordeel van de rechtbank
8. De rechtbank komt tot het oordeel dat verweerder het bezwaar van eiser terecht nietontvankelijk heeft verklaard. Het beroep van eiser is daarom ongegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel is gekomen en welke gevolgen dit oordeel heeft.
9. De rechtbank stelt voorop dat de beslissing waartegen het beroep van eiser is gericht, een besluit is als bedoeld in artikel 1:3, eerste lid, van de Awb. Een besluit op bezwaar als bedoeld in de Awb behelst immers als zodanig een publiekrechtelijke rechtshandeling en is dus zonder meer aan te merken als een besluit in de zin van artikel 1:3, eerste lid, van die wet. De rechtbank acht zich daarom bevoegd om in deze procedure een uitspraak te doen. Het bestreden besluit is gericht aan eiser en hij is dan ook belanghebbende bij zijn beroep tegen dit besluit. Het beroep is daarom ontvankelijk.
10. In deze zaak ligt de vraag voor of eiser als belanghebbende in de zin van artikel 1:2, eerste lid, van de Awb kan worden aangemerkt bij de beslissing van 14 april 2022.
11. Volgens vaste jurisprudentie moet een persoon om als belanghebbende te kunnen worden aangemerkt een voldoende objectief en actueel, eigen en persoonlijk belang bij het besluit hebben dat hem in voldoende mate onderscheidt van anderen en dat rechtstreeks wordt geraakt door het besluit.
12. De rechtbank heeft eerder in een soortgelijk beroep van eiser tegen twee verrekeningsbesluiten geoordeeld dat eiser slechts een afgeleid belang heeft (uitspraak van 14 januari 2021, ECLI:NL:RBLIM:2021:305). Los van de contractuele relatie met zijn cliënt heeft eiser geen zelfstandig eigen belang, zo heeft de rechtbank destijds geoordeeld. De Centrale Raad van Beroep (CRvB) heeft dit oordeel bevestigd (uitspraak van 17 januari 2023. ECLI:NL:CRVB:2023:82).
13. In de huidige procedure voert eiser opnieuw aan dat hij los van de contractuele relatie ook een zelfstandig eigen belang heeft. Onder verwijzing naar de uitspraak van de CRvB van 5 maart 2019 (ECLI:NL:CRVB:2019:669) voert hij aan dat hij door het besluit in zijn vermogenspositie wordt geraakt. Hij betoogt dat door de verrekening hem een beloning wordt ontnomen die hem in staat stelt adequate rechtshulp te verstrekken. Dit klemt volgens eiser te meer nu hij deze beloning enkel krijgt als hij met succes de procedure afrondt. Wat eiser aanvoert, leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Wat eiser stelt over zijn beloning vloeit immers nog steeds voort uit de afspraken die eiser met zijn cliënt heeft gemaakt. Dat maakt dat eiser alleen een afgeleid belang heeft en dus is hij geen belanghebbende bij het verrekeningsbesluit.

Conclusie en gevolgen

14. Verweerder heeft gelet op het voorgaande terecht het bezwaar niet-ontvankelijk verklaard. Het beroep is daarom kennelijk ongegrond.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.B.L. van der Weele, rechter, in aanwezigheid van J.B.J.C.L. Caelers-Sijbers, griffier
.
De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 mei 2023
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 mei 2023
AC

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de dag van verzending daarvan verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.