ECLI:NL:RBLIM:2023:2918

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
4 mei 2023
Publicatiedatum
3 mei 2023
Zaaknummer
ROE 23/128, ROE 23/129, ROE 23/130 en ROE 23/131
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bezwaarschrift tegen definitieve vaststelling kinderopvangtoeslag en beroep wegens niet tijdig beslissen

In deze zaak heeft eiseres bezwaar gemaakt tegen de definitieve vaststelling van de kinderopvangtoeslag over meerdere jaren. De Belastingdienst Toeslagen, verweerder, heeft het bezwaar opgesplitst in vier afzonderlijke zaken. Eiseres heeft vervolgens beroep ingesteld bij de rechtbank wegens het niet tijdig beslissen in deze zaken. De rechtbank heeft geoordeeld dat er sprake is van samenhangende zaken, waardoor er met redelijke toepassing van de wet slechts één dwangsom kan worden verbeurd op grond van artikel 8:55c van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank heeft vastgesteld dat de extra dwangsom pas stopt met lopen wanneer verweerder volledig op alle zaken heeft beslist.

De rechtbank heeft op 4 mei 2023 uitspraak gedaan in deze enkelvoudige zaak, waarbij de rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder de beslistermijnen heeft overschreden. Eiseres had beroep ingesteld na het ontvangen van een ingebrekestelling, en de rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank heeft de verbeurde dwangsom vastgesteld op het maximumbedrag van € 1.442,00, en verweerder is verplicht om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken. Daarnaast is verweerder een dwangsom van € 100,00 verschuldigd voor elke dag dat de termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00.

De rechtbank heeft ook de proceskosten van eiseres vastgesteld op € 627,75 en heeft bepaald dat verweerder het betaalde griffierecht van € 50,00 aan eiseres moet vergoeden. De uitspraak is openbaar uitgesproken en kan door belanghebbenden en het bestuursorgaan binnen zes weken na verzending worden aangevochten.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummers: ROE 23/128, ROE 23/129, ROE 23/130 en ROE 23/131

Uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 mei 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K.J.C. van Bekkum),
en

de Belastingdienst Toeslagen, verweerder.

Procesverloop

Eiseres heeft beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van beslissingen op haar bezwaar van 1 juni 2022 tegen de besluiten met kenmerken UHT-OB BZW UHT-DHR, UHT-OB BZW UHT-DC1, UHT-OB BZW UHT-DC-1A en UHT-OB BZW UHT-DH A van 7 maart 2022.
De rechtbank heeft verweerder op 12 januari 2023 verzocht de op de zaken betrekking hebbende stukken en een verweerschrift in te dienen. Verweerder heeft geen stukken en ook geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank heeft voor elk besluit een eigen zaaknummer aangelegd, te weten ROE 23/128 voor het besluit met kenmerk UHT-OB BZW UHT-DHR, ROE 23/129 voor het besluit met kenmerk UHT-OB BZW UHT-DC 1, ROE 23/130 voor het besluit met kenmerk UHT-OB BZW UHT-DC-1A en ROE 23/131 voor het besluit met kenmerk UHT-OB BZW UHT-DH A.
2. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
3. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
4. Nu verweerder in dit dossier geen stukken en/of verweerschrift heeft overgelegd zal de rechtbank uitgaan van de door eiseres verstrekte informatie.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder de beslistermijnen heeft overschreden, dat verweerder een ingebrekestelling heeft ontvangen en dat sindsdien (meer dan) twee weken zijn verstreken voordat eiseres beroep heeft ingesteld. Het beroep is kennelijk gegrond.
6. In artikel 4:17 van de Awb is bepaald dat als een beschikking niet op tijd wordt genomen, het bestuursorgaan een dwangsom verschuldigd is voor elke dag dat het in gebreke is voor ten hoogste 42 dagen. De dwangsom bedraagt de eerste veertien dagen
€ 23,00 per dag, de daaropvolgende veertien dagen € 35,00 per dag en de overige dagen
€ 45,00 per dag. Het bestuursorgaan stelt de dwangsom vast binnen twee weken na de laatste dag waarover de dwangsom verschuldigd was (artikel 4:18 van de Awb).
7. Eiseres heeft de rechtbank gevraagd in elke afzonderlijke zaak de hoogte van dwangsom vast te stellen. Uit de stukken blijkt niet eenduidig dat verweerder de hoogte hiervan al heeft vastgesteld. Daarom zal de rechtbank dit met toepassing van artikel 8:55c van de Awb alsnog doen. De rechtbank overweegt daarbij allereerst dat het bezwaarschrift is gericht tegen vier beschikkingen van dezelfde datum, namelijk 7 maart 2022, die voortvloeien uit één aanvraag om herbeoordeling van de kinderopvangtoeslag over verschillende jaren. De rechtbank is daarom van mening dat de zaken 23/128, 23/129, 23/130 en 23/131 zodanig met elkaar samenhangen dat een redelijke toepassing van artikel 4:17 van de Awb met zich meebrengt dat verweerder slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren. Nu meer dan 42 dagen zijn verstreken na de in artikel 4:17, derde lid, van de Awb genoemde termijn, zal de rechtbank de verbeurde dwangsom vaststellen op het maximumbedrag van € 1.442,00.
8. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb bepaalt de bestuursrechter, als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen kan de bestuursrechter op grond van het derde lid een andere termijn stellen. Nu verweerder geen stukken en geen verweerschrift heeft ingediend, heeft verweerder in dit geval ook geen bijzondere omstandigheden genoemd die tot een andere termijn zouden moeten leiden. De rechtbank ziet in dit geval dan ook geen aanleiding om een andere termijn te stellen. Verweerder zal daarom uiterlijk binnen twee weken na de dag van deze uitspraak een besluit dienen te nemen.
9. De rechtbank bepaalt met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb en in overeenstemming met het landelijke beleid (gepubliceerd op www.rechtspraak.nl) dat verweerder een dwangsom van € 100,00 verschuldigd is voor elke dag waarmee de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,00. De rechtbank
overweegt daarbij dat een redelijke toepassing van artikel 8:55, tweede lid, van de Awb ook met zich meebrengt dat verweerder slechts één rechterlijke dwangsom kan verbeuren vanwege de samenhang van de zaken. Daarbij geldt wel dat de dwangsom pas stopt met lopen als volledig op alle bezwaren van eiseres is beslist.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht (het Bpb) voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 627,75 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift [1] , met een waarde per punt van € 837,00, met een wegingsfactor van 0,75 (wegingsfactor 0,5 vanwege het licht gewicht van de zaak, omdat de zaak alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden, vermenigvuldigd met wegingsfactor van 1,5 vanwege de vier samenhangende zaken)).
11. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat verweerder aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met besluiten gelijk te stellen, niet tijdig nemen van besluiten;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de datum van deze uitspraak alsnog de beslissingen op bezwaar bekend te maken;
  • stelt de door verweerder te betalen dwangsom vast op € 1.442,00;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,00 verbeurt voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van
€ 15.000,00;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 627,75;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 50,00 aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van B.A.E.I. van Hooff, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 4 mei 2023.
griffier
rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 4 mei 2023

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan door een belanghebbende en het bestuursorgaan binnen zes weken na de dag van verzending verzet worden ingesteld bij deze rechtbank. De indiener van het verzetschrift kan daarbij vragen in de gelegenheid te worden gesteld over het verzet te worden gehoord.

Voetnoten

1.Op grond van artikel 3, eerste lid, van het Bpb worden samenhangende zaken voor de toekenning van een forfaitaire vergoeding voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand beschouwd als één zaak.