ECLI:NL:RBLIM:2023:290

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
12 januari 2023
Publicatiedatum
12 januari 2023
Zaaknummer
C/03/311673 / KG ZA 22-437
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verbod tot executie van een ontruimingsvonnis in afwachting van uitspraak hoger beroep

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 12 januari 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen een gezin dat in een woonwagenkamp woont en de gemeente Sittard-Geleen. De eisers, bestaande uit zes leden van het gezin, vorderden een verbod op de executie van een ontruimingsvonnis dat hen verplichtte hun woonplaats te verlaten. Dit vonnis was eerder uitgesproken op 26 januari 2022. De gemeente had aangekondigd de ontruiming op 19 januari 2023 te willen uitvoeren, maar de eisers stelden dat de gemeente in een brief had toegezegd dat de beëindiging van de illegale situatie kon worden afgewacht tot de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak had gedaan in een hoger beroep over het bestemmingsplan. De voorzieningenrechter oordeelde dat de gemeente zich aan deze toezegging diende te houden en dat de executie van het vonnis moest worden opgeschort totdat de Afdeling uitspraak had gedaan. De rechter benadrukte dat de gemeente misbruik van haar bevoegdheid zou maken als zij de ontruiming zou doorzetten, gezien de toezegging die was gedaan. De vordering van de eisers werd toegewezen, en de proceskosten werden gecompenseerd, waarbij elke partij zijn eigen kosten droeg.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/311673 / KG ZA 22-437
Vonnis in kort geding van 12 januari 2023
in de zaak van

1.[eiser 1] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
2.
[eiseres 1],
wonende te [woonplaats 2] ,
3.
[eiser 2],
wonende te [woonplaats 3] ,
4.
[eiser 3],
wonende te [woonplaats 4] ,
5.
[eiser 4],
wonende te [woonplaats 5] ,
6.
[eiseres 2],
wonende te [woonplaats 6] ,
eisers,
advocaat mr. B.H.A. Augustin,
tegen
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SITTARD-GELEEN,
zetelend te Sittard,
gedaagde,
advocaat mr. G. Vansant.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 december 2022 met vijf (nagezonden) producties;
  • de producties 1 tot en met 5 van de gemeente;
  • drie aanvullende producties van eisers;
  • de akte van de gemeente met vijf producties;
  • de mondelinge behandeling;
  • de pleitnota van eisers;
  • de pleitnota van de gemeente.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Eisers onder 1, 2, 3 en 6, verder samen te noemen: het gezin [eisers] , wonen al vele jaren in een woonwagenkamp aan de [adres 1] te [woonplaats 7] . In 2020 is de gemeente gebleken dat ook de eisers onder 4 en 5, [naam 1] en [naam 2] , verder te noemen: de kleinkinderen [eisers] , zelfstandig gebruik maken van de [adres 1] . Zij hebben zich op 7 augustus 2019 op dit adres ingeschreven; op 28 januari 2020 heeft ook [naam 3] zich aldaar ingeschreven, maar deze treedt in dit kort geding niet als partij op.
2.2.
Aan gezin [eisers] zijn twee standplaatsen aangeboden die zijn gerealiseerd aan de overzijde van de weg aan de [adres 2] . Gezin [eisers] wil alleen naar deze locatie verhuizen als zeker is dat de kleinkinderen [eisers] ook een standplaats op die locatie krijgen. Daarvan is (nog) geen sprake.
2.3.
Bij vonnis van 26 januari 2022 (zaaknummer: C/03/290018/HA ZA 21-155) van deze rechtbank is het gezin [eisers] veroordeeld om
“het perceel gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats 7] binnen veertien dagen na betekening van dit vonnis, met al de zijne en de zijnen en al de personen te ontruimen en ontruimd te houden, (…).”
2.4.
De kleinkinderen [eisers] zijn eveneens bij (een ander) vonnis van deze rechtbank, eveneens gewezen op 26 januari 2022, veroordeeld tot ontruiming van het perceel aan de [adres 1] .
2.5.
Het hiervoor onder rov. 2.3 genoemde vonnis is op 10 mei 2022 aan het gezin [eisers] betekend. Hiertegen heeft het gezin [eisers] hoger beroep ingesteld.
2.6.
Tevens loopt een hoger beroepsprocedure bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) met betrekking tot het vastgestelde bestemmingsplan ‘Bie de Roo Baek 2021.’ Dit bestemmingsplan vervangt het oude bestemmingsplan van 30 januari 2001, waarin in totaal maximaal 22 woonwagenstandplaatsen waren toegestaan, omdat in het kader van de herontwikkeling sprake is van 24 woonwagenstandplaatsen binnen het plangebied.
2.7.
Partijen hebben overleg gevoerd om tot een oplossing te komen. Dat heeft tot op heden niet tot resultaat geleid.
2.8.
De gemeente heeft de ontruiming bij exploten aangezegd en de ontruimingstermijn gesteld op 19 januari 2023.

3.Het geschil

3.1.
Eisers vorderen:
primair de gemeente te gebieden zich te onthouden van iedere handeling ter executie van het vonnis daterende van 26 januari 2022, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat de gemeente hieraan niet voldoet met een maximum van
€ 30.000,00,
subsidiair dat de tenuitvoerlegging wordt geschorst tot dat het gerechtshof in hoger beroep uitspraak heeft gedaan in de bodemzaak, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat de gemeente hieraan niet voldoet met een maximum van
€ 30.000,00;
meer subsidiair dat de tenuitvoerlegging wordt geschorst tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de beroepsprocedure ter zake de bestemmingsplanwijziging, zulks op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat de gemeente hieraan niet voldoet met een maximum van € 30.000,00;
meest subsidiair dat de tenuitvoerlegging wordt geschorst tot het moment dat partijen daadwerkelijk uitonderhandeld zijn ter zake de uitbreiding van de tegenovergelegen woonwagenlocatie, nu deze onderhandelingen reeds met wederzijds respect liepen en naar mening van eisers daadwerkelijk tot een concrete oplossing gaan leiden die voor beide partijen beter is dan een ontruiming, dan wel afwachten wat de bodemprocedures brengen,
een en ander met veroordeling van de gemeente in de kosten van het geding.
3.2.
De gemeente voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Als uitgangspunt geldt de rechtsgeldigheid van de bodemuitspraak van het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van 26 januari 2022, waarbij onverschillig is of tegen de uitspraak nog een rechtsmiddel openstaat. De rechter in het executiegeschil, waarvan hier sprake is, is aan die bodemuitspraak gebonden. Hij moet die uitspraak eerbiedigen en mag daarvan geen staking van de tenuitvoerlegging bevelen omdat hij een andere mening over de zaak heeft en daar anders over zou oordelen.
4.2.
De executierechter kan blijkens het standaardarrest HR 22 april 1983, ECLI:NL:HR:1983:AG4575 ( [partijen] ) slechts staking bevelen, indien hij van oordeel is dat de executant misbruik van zijn executiebevoegdheid maakt. Dat zal, aldus de Hoge Raad, het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de executie op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor onverwijlde executie niet kan worden aanvaard en daarmee de bevoegdheid van de executant tot tenuitvoerlegging van die uitspraak.
4.3.
Misbruik van bevoegdheid is echter niet tot alleen de bovengenoemde gevallen beperkt, daarin gaat het immers slechts om voorbeelden waarin de executant naar redelijkheid niet tot de gewraakte uitoefening van de executiebevoegdheid kon komen, in aanmerking nemende de onevenredigheid tussen het belang bij de uitoefening van de bevoegdheid en het belang dat daardoor wordt geschaad. Er kunnen zich, aldus de Hoge Raad in het arrest van 20 december 2019, ECLI:NL:HR:2019:2026 ( [partij] ) immers ook andere situaties voordoen waarin in verband met na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten sprake is van misbruik van bevoegdheid.
4.4.
Vaststaat dat er volgens het uitvoerbaar bij voorraad verklaarde vonnis van de bodemrechter van 26 januari 2022 moet worden ontruimd. Het beroep op verjaring en de belangenafweging zijn uitgebreid aan de orde gekomen en beoordeeld in de bodemprocedure, en de executierechter is aan het daarin gegeven oordeel hierover gebonden. Eisers hebben geen (nieuwe) feiten of omstandigheden aan hun vordering ten grondslag gelegd die misbruik van bevoegdheid zouden kunnen opleveren als bedoeld in de hiervoor onder rechtsoverweging 4.2. besproken zin.
4.5.
Dat is echter anders waar het gaat om het volgende.
4.5.1.
Eisers hebben een brief van 8 december 2022 overgelegd van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen aan, zo hebben eisers onbetwist ter zitting gesteld, eiser sub 3 waarin staat:
“(…)
Bij deze stuur ik u de samenvatting van ons telefoongesprek op 29 november 2022.
Samenvatting
Op 15 mei 2020 hebben wij de bouwwerkzaamheden die plaatsvonden op het perceel aan de [adres 1] in […] stilgelegd. Ook is op die datum een last onder dwangsom opgelegd aan uw cliënt. Dit in verband met een illegaal geplaatste woonwagen. Ten aanzien van die last onder dwangsom is momenteel een beroepszaak aanhangig bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: Afdeling).
De dwangsom ten aanzien van de bouwstop is op 25 maart 2022 verbeurd. Echter, vanwege het tijdsverloop tussen het stilleggen van de bouwwerkzaamheden en de feitelijke constatering van de overtreding zien wij af van het invorderen van de verbeurde dwangsom.
Wij hebben benadrukt dat nog steeds sprake is van een illegale situatie ten aanzien van de illegaal geplaatste woonwagen. Deze illegale situatie moet alsnog worden beëindigd. Echter, na afweging van de betrokken belangen concluderen wij dat de daadwerkelijke beëindiging kan worden afgewacht tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoger beroepszaak.
(…)”
4.5.2.
In deze brief doet de gemeente de toezegging dat zij de illegale situatie niet zal beëindigen totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de beroepszaak. Deze brief dateert van na de uitspraak in de bodemprocedure van 26 januari 2022. Over deze brief heeft de gemeente gezegd dat deze alleen betrekking heeft op het bestuursrechtelijk geschil dat bij de Afdeling voorligt en de in dat kader opgelegde dwangsommen. De brief ziet volgens haar niet op de civielrechtelijke ontruiming. De bedoeling van de gemeente was alleen dat de dwangsommen niet worden geïnd. De civielrechtelijke ontruiming blijft gehandhaafd. De gemeente erkent dat dit intern en extern niet juist is gecommuniceerd.
4.5.3.
Naar het oordeel van de voorzieningenrechter levert de in voornoemde brief gedane toezegging een eenzijdige rechtshandeling op, die zelfstandig verbintenissen kan scheppen en de gemeente dan ook in beginsel dient na te komen. Verder zijn hier op de voet van art. 3:14 BW ook de algemene beginselen van behoorlijk bestuur van belang, meer in het bijzonder het vertrouwensbeginsel. Het gaat er dan om dat op basis van het vertrouwensbeginsel kan worden verlangd dat de gemeente – kort gezegd – gedane toezeggingen nakomt en aan gewekte verwachtingen voldoet. In de brief van het college van burgemeester en wethouders staat duidelijk dat het college na een belangenafweging heeft besloten dat de daadwerkelijke beëindiging van de illegale situatie kan worden afgewacht tot de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de hoger beroepszaak. Eiser sub 3 heeft hierop mogen vertrouwen en kan de gemeente dan ook aan deze toezegging houden. Dat deze passage is opgenomen door een communicatiefout binnen de gemeente kan, zo al juist, hem niet worden tegengeworpen en komt dan ook voor risico van de gemeente. Ook de stelling dat de brief enkel zag op de bestuursrechtelijke procedure, is niet goed te verdedigen, nu dit erop zou neerkomen dat het gezin [eisers] civielrechtelijk moet ontruimen, maar bestuursrechtelijk mag blijven, hetgeen niet met elkaar is te verenigen. Deze brief kwalificeert dan ook als een na de uitspraak in de bodemprocedure voorgevallen feit dat van dien aard is dat de gemeente misbruik van haar bevoegdheid zou maken als zij in weerwil van haar toezegging de executie van het vonnis op dit moment zou doorzetten. De gemeente dient de executie dan ook, zoals zij heeft toegezegd, te staken totdat de Afdeling uitspraak heeft gedaan in de bestuursrechtelijke zaak. Alsdan zal de gemeente pas mogen ontruimen. De voorzieningenrechter beslist dienovereenkomstig.
4.6.
De voorzieningenrechter merkt nog op dat eisers’ vordering slechts ziet op het vonnis van 26 januari 2022, met zaaknummer C/03/290018/HA ZA 21-155, betrekking hebbend op het gezin [eisers] . Alleen dat vonnis is genoemd in zowel het lichaam (randnummer 1.1, dgv) als het petitum van de dagvaarding (“het vonnis”), en alleen dat vonnis is als productie 1 bij dagvaarding in het geding gebracht; ook is alleen het ontruimingsexploot dat op voormeld vonnis betrekking heeft genoemd (randnr. 1.3 dgv) en als productie 2 bij dagvaarding overgelegd. Gelet hierop zal de vordering ten aanzien van de kleinkinderen [eisers] die bij het andere vonnis van 26 januari 2022 van deze rechtbank zijn veroordeeld, worden afgewezen. Dat zowel het gezin [eisers] als de kleinkinderen [eisers] de vorderingen in het onderhavige kort geding hebben ingesteld, maakt dat niet anders.
4.7.
Nu beide partijen in het gelijk en het ongelijk zijn gesteld zullen de proceskosten tussen hen worden gecompenseerd in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
gebiedt de gemeente Sittard-Geleen zich te onthouden van iedere handeling ter executie van het vonnis van 26 januari 2022 (zaaknummer: C/03/290018/HA ZA 21-155) ten opzichte van het gezin [eisers] , totdat de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State uitspraak heeft gedaan ter zake de bestemmingsplanwijziging, op straffe van een dwangsom van € 1.000,00 per dag of gedeelde daarvan dat de gemeente hieraan niet voldoet met een maximum van € 30.000,00;
5.2.
compenseert de proceskosten tussen partijen in die zin dat elk van hen de eigen kosten draagt;
5.3.
wijst het meer of anders gevorderde af;
5.4.
verklaart deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op 12 januari 2023. [1]

Voetnoten

1.type: TN