ECLI:NL:RBLIM:2023:2883

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
5 april 2023
Publicatiedatum
2 mei 2023
Zaaknummer
C/03/310815 / HA ZA 22-477
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Incidentele vordering legitimaris tot afgifte bescheiden en inlichtingen in erfrechtelijke procedure

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 5 april 2023 uitspraak gedaan in een incidentele vordering van een legitimaris tot afgifte van bescheiden en inlichtingen op grond van artikel 4:78 BW en artikel 843a Rv. De eiser, die in de hoofdzaak en het incident optreedt, is een legitimaris die vorderingen heeft ingesteld tegen de executeurs van de nalatenschap van de erflaatster. De eiser stelt dat het saldo van de nalatenschap hoger is dan door de executeurs is berekend en vordert onder andere de vaststelling van het saldo van de nalatenschap, de hoogte van zijn legaat en legitieme portie, alsook betaling van zijn legaat en aanvullende legitieme portie. De rechtbank heeft in het incident geoordeeld dat de eiser recht heeft op inzage in bepaalde bescheiden die nodig zijn voor de berekening van zijn legitieme portie. De rechtbank heeft de verweersters, die als executeurs optreden, veroordeeld om binnen vier weken afschriften van de gevraagde bescheiden te verstrekken, waaronder de afrekening van de notaris en de aangiften en aanslagen inkomstenbelasting van de erflaatster. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat de verweersters meer duidelijkheid moeten verschaffen over de inboedelgoederen die niet zijn afgevoerd, inclusief hun waarde. De proceskosten in het incident zijn gecompenseerd, waarbij iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/310815 / HA ZA 22-477
Vonnis in incident van 5 april 2023
in de zaak van
[eiser in de hoofdzaak en in het incident],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser in de hoofdzaak en in het incident,
advocaat mr. A.J.L.J. Pfeil te Maastricht-Airport,
tegen
1.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 1], in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
verschenen in persoon bij de kantonrechter, daarna geen advocaat gesteld,
2.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2], in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van [erflaatster] ,
wonende te [woonplaats 3] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. V.C.C. Luijten te Heerlen,

3 [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] , in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van

[erflaatster] ,
wonende te [woonplaats 4] ,
gedaagde in de hoofdzaak,
verweerster in het incident,
advocaat mr. V.C.C. Luijten te Heerlen,
Partijen zullen hierna 'eiser' of ' [eiser in de hoofdzaak en in het incident] ' en 'verweersters' of ' [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 1] , [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] ' genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het tussenvonnis in het incident van 25 januari 2023;
  • de akte uitlaten in incident tevens overleggen nieuwe versie productie 17 in de hoofdzaak van eiser;
  • de akte uitlating in incident tevens overleggen producties van gedaagden.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald in het incident.

2.De feiten

2.1.
Voor de vaststaande feiten verwijst de rechtbank naar rechtsoverweging 2.1 tot en met 2.5 van het tussenvonnis in incident van 25 januari 2023. Daarnaast is het volgende gebleken:
2.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 1] , [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] hebben de nalatenschap zuiver aanvaard en ook de benoeming als executeur aanvaard.

3.De hoofdzaak in het kort

3.1.
Eiser stelt zich op het standpunt dat het saldo van de nalatenschap, althans de legitimaire massa – en daarmee zijn legaat en legitieme portie – hoger is dan hetgeen volgt uit de berekening van zijn zussen. Hij vordert daarom in de hoofdzaak vaststelling van het saldo van de nalatenschap, respectievelijk de hoogte van zijn legaat, alsmede de hoogte van de legitimaire massa, respectievelijk zijn aanvullende legitieme portie. Daarnaast vordert hij betaling van zijn legaat, alsmede zijn aanvullende legitieme portie, onder aftrek van het reeds betaalde bedrag van € 20.405,-, te vermeerderen met de wettelijke rente en vergoeding van zijn advocaatkosten.
3.2.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] hebben verweer gevoerd en geconcludeerd tot toewijzing van de vorderingen sub 1 en 2 (betreffende – kort samengevat – de vaststelling en betaling van het legaat en de legitieme portie van eiser) en afwijzing van de vordering sub 3 (vergoeding van de advocaatkosten).
3.3.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 1] is bij de kantonrechter in persoon verschenen, maar heeft na verwijzing geen advocaat gesteld.

4.Het geschil in incident

4.1.
Voorafgaand merkt de rechtbank het volgende op. Uit de na tussenvonnis in dit incident door beide partijen overgelegde aktes is gebleken dat eiser heeft bedoeld verweersters op te roepen in hun hoedanigheid van executeurs in de nalatenschap, en dat verweersters dit ook als zodanig hebben opgevat. Gelet daarop heeft de rechtbank deze hoedanigheid toegevoegd bij de weergave van de partijen in de aanhef van dit vonnis.
4.2.
Eiser vordert in dit incident – op de voet van artikel 843a Rv, alsmede artikel 4:78 lid 1 BW) dat gedaagden worden veroordeeld tot overlegging van de volgende bescheiden (dagvaarding, punt 2.6-2.7; onderstaande nummering toegevoegd door de rechtbank):
a. bankafschriften van de ING-rekening, eindigend op - [rekeningnummer 1] , over 2015 tot en met 2020;
b. bankafschriften van de Oranje Spaarrekening bij ING (eindigend op - [rekeningnummer 2] ) over 2017 tot en met 2020;
c. de afrekening van de notaris in verband met de verkoop van de woning van moeder
[de rechtbank begrijpt dat hiermee erflaatster is bedoeld];
d. de aangiften en aanslagen van de Belastingdienst van, respectievelijk aan moeder betreffende 2015 en de volgende jaren;
e. de aangifte en aanslag erfbelasting.
Daarnaast vordert eiser antwoord op onderstaande vragen, al dan niet ondersteund door schriftelijke bewijzen:
f. zijn er in de periode van vijf jaar vóór het overlijden van moeder giften aan u – of derden (voor zover u bekend) – gedaan en, zo ja, wanneer, aan wie en in welke omvang?
g. zijn er naast de bankrekeningen waarvan afschriften zijn overgelegd nog andere bankrekeningen (geweest), in laatstgenoemd geval (“geweest”) in de laatste vijf jaar óór overlijden van moeder en, zo ja, waar en welke?
h. informatie over de (aard van de) polis bij Aegon uit hoofde waarvan blijkens overgelegde bankafschriften uitkeringen zijn gedaan (respectievelijk door moeder zijn ontvangen);
i. informatie over de (aard van de) polis bij Delta Lloyd uit hoofde waarvan (blijkens bankafschriften) uitkeringen zijn gedaan c.q. ontvangen door moeder;
j. informatie (voor zover deze niet blijkt uit de benoemde bankafschriften) betreffende na het overlijden van moeder ontvangen restituties (bijvoorbeeld GWL, CAK, belastingen, etc.);
k. informatie over de samenstelling van de inboedel en hetgeen daar verder mee gedaan is;
l. informatie over mogelijk nog andere vermogensbestanddelen dan de hierboven genoemde.
4.3.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] hebben verweer gevoerd.
4.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

5.De beoordeling in het incident

5.1.
Eiser grondt zijn vorderingen zowel op artikel 843a Rv als op 4:78 BW. Nu laatstgenoemde bepaling specifiek betrekking heeft op het recht op inlichtingen voor de legitimaris en bovendien een ruimer toetsingskader biedt, zal de rechtbank de vorderingen in de eerste plaats toetsen aan artikel 4:78 BW, indien nodig gevolgd door toetsing aan artikel 843a Rv.
5.2.
Het recht van een legitimaris op afgifte van bescheiden moet beoordeeld worden aan de hand van artikel 4:78 lid 1 BW. Dit artikellid bepaalt:
“Een legitimaris die niet erfgenaam is, kan tegenover de erfgenamen en met het beheer der nalatenschap belaste executeurs aanspraak maken op inzage en een afschrift van alle bescheiden die hij voor de berekening van zijn legitieme portie behoeft; zij verstrekken hem desverlangd alle daartoe strekkende inlichtingen.”
Uit de bewoordingen ‘
alle daartoe strekkende inlichtingen’ volgt dat dit begrip zo ruim als mogelijk moet worden uitgelegd, maar dat het wel beperkt is tot de gegevens die nodig zijn voor de berekening van de legitieme portie (vgl. o.a. gerechtshof Den Haag, 1 september 2020, ECLI:NL:GHDHA:2020:2329).
5.3.
Bij de beoordeling is verder van belang artikel 4:65 BW, dat bepaalt dat de legitieme portie wordt berekend over de waarde van de goederen der nalatenschap, welke waarde wordt vermeerderd met de bij deze berekening in aanmerking te nemen giften en verminderd met de schulden vermeld in artikel 7 lid 1 onder a tot en met c en f (van boek 4 BW).
5.4.
De rechtbank zal de gevraagde stukken en informatie beoordelen aan de hand van de opsomming onder r.o. 4.1, met dien verstande dat de vorderingen onder f, g en l gezamenlijk worden behandeld.
Bankafschriften
5.5.
Eiser vordert overlegging van de bankafschriften van de ING-rekening (eindigend op - [rekeningnummer 1] ) van erflaatster, over de jaren 2015 tot en met 2020, waarbij hij stelt dat van het jaar 2016 alleen het afschrift van 31 december 2016 is overgelegd. Daarnaast vordert hij overlegging van de bankafschriften van de Oranje Spaarrekening bij ING (eindigend op - [rekeningnummer 2] ) van erflaatster over de jaren 2017 tot en met 2020.
Eiser stelt dat hij deze stukken nodig heeft voor de berekening van de hoogte van zijn legaat en/of aanvullende legitieme portie. Daarbij wijst hij (in de hoofdzaak) op een bedrag van tenminste € 36.740,- dat van de bankrekening van erflaatster zou zijn overgemaakt naar één of meer van verweersters, of door hen van de rekening zou zijn opgenomen.
5.6.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] stellen dat zij de gevraagde bankafschriften reeds op 27 oktober 2020 en op 3 februari 2022 via WeTransfer aan de advocaat van eiser hebben toegezonden.
5.7.
De rechtbank stelt vast dat de gevorderde bankafschriften zich al bij de door eiser in het geding gebrachte processtukken bevinden, en wel in productie 7 en 10 bij dagvaarding. Productie 10 bij dagvaarding bevat van beide rekeningen bankafschriften van 19 februari 2015 tot en met 30 november 2016. Productie 7 bij dagvaarding bevat vervolgens van de bankrekening eindigend op - [rekeningnummer 1] bankafschriften van 14 november 2016 tot en met 20 februari 2020 en van de Oranje Spaarrekening (eindigend op - [rekeningnummer 2] ) bankafschriften van 14 november 2016 tot en met 20 oktober 2020.
Gelet hierop zijn de bankafschriften reeds in het bezit van eiser, zodat de incidentele vorderingen onder a en b bij gebrek aan belang worden afgewezen.
Afrekening notaris
5.8.
Eiser vordert overlegging van de afrekening van de notaris in verband met de verkoop van de woning van erflaatster. Eiser stelt dat hij deze stukken nodig heeft voor de berekening van de hoogte van zijn legaat en/of aanvullende legitieme portie. Daarbij stelt hij (in de hoofdzaak) dat de verweersters bij de berekening van het saldo van de nalatenschap zijn uitgegaan van een te lage woningwaarde. Door verweersters is de WOZ-waarde per 2020 tot uitgangspunt genomen (de rechtbank begrijpt uit productie 19 bij dagvaarding dat die WOZ-waarde € 294.000,- bedroeg). Uit de eigendomsinformatie van het kadaster leidt eiser echter af dat de woning omstreeks april 2021 door verweersters is geleverd voor € 330.000,-. Daarnaast stelt eiser dat de woning in 2020 voor € 369.000 in de markt is gezet. De waarde van de woning zou daarom op € 369.000,-, althans ten minste € 330.000,- moeten worden gesteld, aldus eiser.
5.9.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] stellen zich op het standpunt dat deze afrekening niet van belang is voor de berekening van de legitimaire massa, die wordt berekend op basis van de situatie op de datum van overlijden. Daarnaast stellen zij dat deze afrekening reeds op 21 november 2021 via mr. Romeijn aan eiser is verstrekt.
5.10.
De rechtbank stelt voorop dat op grond van artikel 4:6 BW de peildatum voor de waardebepaling van de woning is gelegen op het tijdstip onmiddellijk na overlijden van erflaatster (artikel 4:6 BW). In zoverre is de notariële afrekening van de levering van de woning van erflaatster – welke levering, zo begrijpt de rechtbank uit het procesdossier, op of rond 1 april 2021 heeft plaatsgevonden – niet rechtstreeks van belang. De koopsom in 2021 kan echter wel aanknopingspunten bieden voor een inschatting van de waarde van de woning op de datum van overlijden. Daarmee heeft eiser naar het oordeel van de rechtbank voldoende belang bij deze vordering.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] stellen dat zij de afrekening al aan eiser hebben verstrekt. De afrekening maakt echter geen deel uit van het procesdossier, terwijl evenmin op andere wijze blijkt dat de afrekening aan eiser is verstrekt. De rechtbank zal daarom de vordering tot overlegging van (een afschrift van) de afrekening van de notaris toewijzen.
Aangiften en aanslagen Belastingdienst 2015-2020
5.11.
Eiser vordert de aangiften en aanslagen van de Belastingdienst met betrekking tot erflaatster over de periode van 2015 en de volgende jaren, op de grond dat hij deze stukken nodig heeft voor de berekening van de hoogte van zijn legaat en/of aanvullende legitieme portie.
5.12.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] stellen dat eerder – bij brief van mr. Pfeil aan mr. Stassen van 25 januari 2021 – is verzocht om de belastingaangiften en -aanslagen over de drie jaar voorafgaand aan het overlijden van erflaatster en dat die stukken per 3 februari en/of 5 maart 2021 aan mr. Pfeil zijn verstrekt.
5.13.
De rechtbank begrijpt de vordering aldus dat eiser afschriften vordert van de aangiften en aanslagen voor de inkomstenbelasting van erflaatster. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser voldoende belang bij deze aangiften en aanslagen vanaf 2015, aangezien deze gegevens nodig kunnen zijn bij het berekenen van zijn legitieme portie. Weliswaar wordt het verweer van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] , dat de aangiften en aanslagen over de drie jaar voorafgaand aan het overlijden van erflaatster al zijn verstrekt, ondersteund door de e-mail van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 1] van 4 februari 2021 (productie 7 bij conclusie van antwoord), maar nu de bijlagen bij dat bericht in het procesdossier ontbreken, kan de rechtbank niet vaststellen of die stukken destijds inderdaad als bijlage aan eiser zijn verzonden. Daarom zal de rechtbank verweersters veroordelen tot verstrekking van afschriften van alle aangiften en aanslagen inkomstenbelasting van erflaatster van 2015 tot datum overlijden.
Aangifte en aanslag erfbelasting
5.14.
Eiser vordert de aangifte en aanslag van de erfbelasting, op de grond dat hij deze gegevens nodig heeft bij het berekenen van zijn legitieme portie.
5.15.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] hebben de aangifte erfbelasting – waarbij aangifte is gedaan voor zowel verweersters als erfgenamen als voor alle legatarissen – overgelegd bij conclusie van antwoord (productie 17). Zij stellen dat de aanslagen erfbelasting die zij voor de verschillende betrokkenen van de Belastingdienst hebben ontvangen, door [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] aan de desbetreffende personen zijn toegestuurd. De aanslag ten aanzien van eiser is aan zijn advocaat gestuurd.
5.16.
De rechtbank overweegt als volgt. Met het overleggen van productie 17 is voldaan aan de vordering tot overlegging van de aangifte erfbelasting, zodat de vordering onder e (r.o. 4.1) in zoverre bij gebrek aan belang moet worden afgewezen. Uit de stelling van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] dat zij de aanslagen erfbelasting aan de desbetreffende betrokkenen hebben toegestuurd, leidt de rechtbank af dat zij zelf niet meer over alle aanslagen beschikken, terwijl de aanslag van eiser zelf reeds in zijn bezit zou moeten zijn. Over hun eigen aanslagen erfbelasting beschikken verweersters, naar de rechtbank aanneemt, echter nog wel. Gelet hierop wijst de rechtbank de (resterende) incidentele vordering onder e (r.o. 4.1) in zoverre toe, dat verweersters hun eigen aanslagen erfbelasting aan eiser dienen te verstrekken.
Giften, andere bankrekeningen en andere vermogensbestanddelen
5.17.
Eiser vordert verder informatie over de vraag of (kort samengevat) in de laatste vijf jaar voor haar overlijden door erflaatster giften zijn gedaan, of er in dezelfde periode nog andere bankrekeningen zijn geweest dan de bankrekeningen waarvan afschriften zijn overgelegd en of er nog overige vermogensbestanddelen waren (de incidentele vorderingen onder f, g en l in r.o. 4.1).
5.18.
Verweersters hebben bij conclusie van antwoord deze drie vragen ontkennend beantwoord. Daarbij verwijzen zij naar het e-mailbericht van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 1] aan mr. Pfeil van 4 februari 2021, dat is overgelegd als productie 7 bij conclusie van antwoord, waarin een vergelijkbaar antwoord is gegeven. Daarnaast hebben [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] in de hoofdzaak (conclusie van antwoord, randnummer 31 en productie 21) uitleg gegeven over de opnames en overboekingen van de rekening van erflaatster, zoals genoemd in de brief van mr. Pfeil van 8 juli 2021 (productie 12 bij dagvaarding).
5.19.
Met bovengenoemde reacties van verweersters zijn de drie vragen van eiser naar het oordeel van de rechtbank in dit stadium van het geding – waarin het gaat om de vraag of eiser ten behoeve van de berekening van zijn legitieme portie aanspraak kan maken op nadere inlichtingen – voldoende beantwoord, zodat de incidentele vorderingen f, g en l bij gebrek aan belang moeten worden afgewezen.
Informatie over de (aard van de) polissen bij Aegon en Delta Lloyd
5.20.
Eiser vordert nadere informatie over (de aard van) de polissen bij Aegon en Delta Lloyd. Volgens eiser zijn blijkens de bankafschriften uit hoofde van beide polissen uitkeringen gedaan aan erflaatster.
5.21.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] stellen bij conclusie van antwoord dat zij geen polissen van Aegon of Delta Lloyd hebben teruggevonden in de administratie van erflaatster, zodat zij daarover geen informatie tot hun beschikking hebben.
5.22.
De rechtbank stelt voorop dat het aan eiser is om voldoende gemotiveerd te stellen dat de gevorderde bescheiden relevant zijn voor de berekening van de legitieme portie. In dat verband is mede van belang dat de desbetreffende stukken actueel waren op het moment onmiddellijk na het overlijden van erflater. De stelling van eiser dat uit ‘bankafschriften’ (zonder vermelding van datum of vindplaats) blijkt dat uitkeringen van beide polissen hebben plaatsgevonden aan erflaatster biedt daarvoor – mede in het licht van het verweer van [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] dat de polissen niet zijn aangetroffen – onvoldoende aanknopingspunten. Gelet hierop heeft eiser onvoldoende gesteld omtrent (zijn belang bij) de gevorderde informatie, zodat de vorderingen tot nadere informatie over de polissen op grond van artikel 4:78 BW niet voor toewijzing in aanmerking komen. Artikel 843a Rv biedt eiser in dit verband evenmin soelaas, aangezien (om bovenstaande redenen) onvoldoende is gebleken dat eiser een rechtmatig belang heeft bij verstrekking van de gevraagde informatie. De incidentele vorderingen onder h en i (r.o. 4.1) zullen daarom worden afgewezen.
Informatie over ontvangen restituties
5.23.
Eiser vordert informatie betreffende na het overlijden van erflaatster ontvangen restituties (bijvoorbeeld GWL, CAK, belastingen etc.), voor zover deze niet blijken uit voornoemde bankafschriften (in rov. 4.1 onder j).
5.24.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] hebben in reactie op deze vordering bij conclusie van antwoord een overzicht verstrekt van de ontvangen restituties. Dit overzicht is onderbouwd met bankafschriften waarop de genoemde restituties terug te vinden zijn (productie 18 bij conclusie van antwoord).
5.25.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee aan de incidentele vordering onder j voldaan en dient deze bij gebrek aan belang te worden afgewezen.
Informatie over de inboedel
5.26.
Eiser vordert informatie over de samenstelling van de inboedel en hetgeen daar verder mee is gedaan (r.o. 4.1, onder k).
5.27.
[gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] hebben volstaan met de mededeling dat de inboedel niet van enige waarde was en dat deze hoofdzakelijk is afgevoerd. Een kopie van de rekening van de container zou reeds door mr. Romeijn aan mr. Pfeil zijn toegezonden.
5.28.
Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek om informatie van eiser hiermee niet afdoende beantwoord. Dat de per container afgevoerde inboedelgoederen geen waarde vertegenwoordigden, acht de rechtbank thans, in het kader van de beoordeling in het incident, voldoende aannemelijk. Onduidelijk is echter welke inboedelgoederen niet zijn afgevoerd, wat daarmee is gebeurd en wat de waarde daarvan was. De rechtbank zal de incidentele vordering van eiser in zoverre toewijzen dat verweersters over deze vragen, waar mogelijk onderbouwd met bewijsstukken (bijvoorbeeld foto’s, of, indien beschikbaar, stukken waaruit de waarde blijkt), meer duidelijkheid dienen te verschaffen.
Proceskosten
5.29.
Gelet op de familierelatie tussen partijen en het onderwerp van het geschil zullen de proceskosten in het incident worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.

6.In de hoofdzaak

6.1.
Op verzoek van de rechtbank heeft eiser een leesbare versie van productie 17 bij dagvaarding overgelegd. De rechtbank constateert echter dat bij de overgelegde (leesbare) versie de bijlage (boedelbeschrijving) ontbreekt. De rechtbank zal eiser daarom verzoeken alsnog een leesbare versie van deze bijlage over te leggen.
6.2
De rechtbank verzoekt daarnaast beide partijen voorafgaand aan de mondelinge behandeling een berekening over te leggen van het saldo van de nalatenschap, de legitimaire massa en de omvang van de legitieme portie.

7.De beslissing

De rechtbank
In het incident
7.1.
veroordeelt verweersters om binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis aan eiser afschrift te verstrekken van de navolgende bescheiden:
  • de afrekening van de notaris met betrekking tot de verkoop van de woning van erflaatster;
  • de aangiften en aanslagen inkomstenbelasting van erflaatster van 2015 tot datum overlijden;
  • de aanslagen erfbelasting van verweersters ( [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 1] , [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 2] en [gedaagde in de hoofdzaak, verweerster in het incident 3] ),
7.2.
veroordeelt verweersters om binnen vier weken na dagtekening van dit vonnis inlichtingen aan eiser te verstrekken, waar mogelijk onderbouwd met bewijsstukken, met betrekking tot de vraag welke inboedelgoederen niet zijn afgevoerd, wat daarmee is gebeurd en wat de waarde daarvan was,
7.3.
wijst af het anders of meer gevorderde in het incident,
7.4.
compenseert de kosten van het incident, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt,
In de hoofdzaak
7.5.
bepaalt dat de zaak weer op de rol zal komen van
17 mei 2023voor overlegging van een leesbaar exemplaar van de bijlage bij productie 17 zijdens eiser, alsmede voor opgave van verhinderdata (over de periode van augustus 2023 tot en met januari 2024) door beide partijen voor dagbepaling van de mondelinge behandeling,
7.6.
draagt beide partijen op uiterlijk vier weken voorafgaand aan de mondelinge behandeling een berekening over te leggen van het saldo van de nalatenschap, de legitimaire massa en de omvang van de legitieme portie
7.7.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Dit vonnis is gewezen door mr. E.C.M. Hurkens en in het openbaar uitgesproken op 5 april 2023. [1]

Voetnoten

1.type: EH