3.1.WOM vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
gedaagden te veroordelen om de Bovenruimte, zijnde de gebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats] met het hunne en de hunnen te verlaten en volledig te ontruimen, uiterlijk 3 dagen na betekening van het in dezen te wijzen vonnis, althans uiterlijk op een datum die de voorzieningenrechter in goede justitie zal bepalen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-, voor elke dag of gedeelte daarvan dat gedaagden hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 50.000,-, althans door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedragen,
te bepalen dat voor het geval gedaagden niet vrijwillig en volledig aan de onder 1 gevorderde ontruiming voldoen en de ontruiming moet plaatsvinden met behulp van de sterke arm van politie en justitie, de daarbij te maken kosten hoofdelijk voor rekening van gedaagden zullen komen, op vertoon van de daartoe benodigde bescheiden bestaande uit een exploot of procesverbaal van de met deze bewerking van de verlating en ontruiming belaste deurwaarder waarin deze kosten gespecificeerd worden opgegeven,
gedaagden te gebieden om, na ontruiming, de Bovenruimte geheel ontruimd te houden, met verbod deze opnieuw in gebruik te nemen of te doen nemen, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-, voor elke dag of gedeelte daarvan dat gedaagden hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 50.000,-, althans door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedragen,
gedaagden te verbieden om de overige delen van het Bedrijfspand, zijnde de gebouwde of ongebouwde onroerende zaak gelegen aan de [adres 3] te [woonplaats] en [adres 2] te [woonplaats] , in gebruik te nemen of te doen nemen of te betreden, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 250,-, voor elke dag of gedeelte daarvan dat gedaagden hiermee in gebreke blijven, met een maximum van € 50.000,-, althans door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen bedragen;
te bepalen dat de gevorderde veroordelingen onder sub 1 tot en met 4, binnen de in artikel 557a lid 3 Rv genoemde termijn van een jaar na het doen van uitspraak door WOM ook ten uitvoer kunnen worden gelegd tegen een ieder die zich binnen die termijn in of op het gebouwde en onbebouwde onroerende zaak of een gedeelte daarvan gelegen aan de [adres 3] en [adres 1] te [woonplaats] en [adres 2] te [woonplaats] bevindt of daar binnentreedt en telkens wanneer zich dat voordoet;
gedaagden hoofdelijk te veroordelen in de kosten van de onderhavige procedure met inbegrip van de nakosten alsmede de kosten voor de in artikel 61 Rv voorgeschreven advertentie en met bepaling dat de gedaagden wettelijke rente ex artikel 6:119 BW over deze kosten verschuldigd zijn wanneer zij deze niet binnen 14 dagen na de uitspraak van het in dezen te wijzen vonnis hebben voldaan, welke rente dient te worden berekend met ingang van 14 dagen van het in dezen te wijzen vonnis tot en met de dag der algehele voldoening.