ECLI:NL:RBLIM:2023:2751

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
26 april 2023
Publicatiedatum
25 april 2023
Zaaknummer
10414209 CV 23-1259
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vonnis in kort geding over de opzegging van een pachtovereenkomst en de betekening daarvan

In deze zaak heeft de pachtkamer van de Rechtbank Limburg op 26 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en [gedaagde] over de opzegging van een pachtovereenkomst. De pachtovereenkomst was tot 15 maart 2023 van kracht, waarbij [eiser] als pachter en [gedaagde] als verpachter fungeerde. [eiser] heeft de overeenkomst gedeeltelijk opgezegd per 15 maart 2023, maar [gedaagde] heeft hierop niet tijdig gereageerd. De kern van het geschil draait om de vraag of de opzegging rechtsgeldig is betekend. De pachtkamer oordeelt dat het exploot met de opzegging niet op het feitelijke woonadres van [eiser] is betekend, waardoor niet kan worden vastgesteld dat de opzegging [eiser] heeft bereikt. De pachtkamer benadrukt dat de deurwaarder de werkelijke woonplaats van [eiser] had moeten achterhalen, en dat de enkele inschrijving in de Basis Registratie Persoonsgegevens niet voldoende is. De vordering van [eiser] om het volledige genot en gebruik van de percelen te behouden, wordt toegewezen, met een dwangsom voor het geval [gedaagde] niet aan het vonnis voldoet. Tevens wordt [gedaagde] veroordeeld in de proceskosten. Het vonnis is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

RECHTBANKLIMBURG
Civiel recht
Pachtkamer Zuid
Zittingsplaats Roermond
Zaaknummer: 10414209 \ CV EXPL 23-1259
Vonnis in kort geding van 26 april 2023
in de zaak van
[eiser],
wonend te [woonplaats eiser] ,
eisende partij,
hierna te noemen: [eiser] ,
gemachtigde: mr. D.M.H.M. van Dijk,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde partij,
hierna te noemen: [gedaagde] ,
gemachtigde: mr. R.Ph.E.M. Cratsborn.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- de dagvaarding, met producties;
- de conclusie van antwoord, met producties;
- de mondelinge behandeling die is gehouden op 12 april 2023;
- de pleitnota van [eiser] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald op vandaag.

2.De feiten

2.1.
Tussen partijen was tot 15 maart 2023 een pachtovereenkomst van kracht met [eiser] als pachter en [gedaagde] als verpachter betreffende de hoeve [naam van de hoeve] . De oorspronkelijke pachtovereenkomst dateert van 1968. Na wijzigingsovereenkomsten met betrekking tot de oppervlakte, de pachtprijs en de persoon van de pachter is na indeplaatsstelling [eiser] op dit moment de pachter. In 2017 is een deel van het gepachte onteigend, waarna het pachtareaal bestond uit de volgende percelen:
Oostzijde van de A76
Kadastraal bekend [gemeente X]
  • [kadastrale gegevens 1] gedeeltelijk ter grootte van 6.33.42 ha.
  • [kadastrale gegevens 2] ter grootte van 0.11.10 ha.
Kadastraal bekend [gemeente Y]
  • [kadastrale gegevens 3] ter grootte van 8.14.90 ha.
  • [kadastrale gegevens 4] ter grootte van 4.31.39 ha.
  • [kadastrale gegevens 5] ter grootte van 0.64.36 ha.
  • [kadastrale gegevens 6] ter grootte van 0.29.60 ha.
Het betreft hier de hoeve met bijbehorende graslanden ter grootte van in totaal 19.84.77 ha.
Westzijde van de A76
Kadastraal bekend [gemeente X]
- [kadastrale gegevens 7] ter grootte van 21.54.50 ha.
Kadastraal bekend [gemeente Y]
  • [kadastrale gegevens 8] ter grootte van 1.19.50 ha.
  • [kadastrale gegevens 9] ter grootte van 0.00.55 ha.
  • [kadastrale gegevens 10] ter grootte van 2.41.50 ha.
Het betreft hier akkerbouwgrond met een totale oppervlakte van 25.16.05 ha.
2.2.
[eiser] exploiteert een gemengd bedrijf bestaande uit een melkveehouderij en akkerbouw.
2.3.
[eiser] heeft de pachtovereenkomst bij (aan [gedaagde] in persoon betekende) brief van 14 maart 2022 gedeeltelijk (namelijk voor de 19.84.77 ha gelegen aan de oostzijde van de A76) opgezegd per 15 maart 2023. [gedaagde] heeft daar tot 7 maart 2023 niet op gereageerd.
2.4.
[eiser] heeft [gedaagde] bij brief van 23 februari 2023 uitgenodigd het gepachte bij wijze van vooroplevering op 7 maart 2023 om 14.00 uur te bekijken. [gedaagde] heeft niet op de brief gereageerd en is evenmin verschenen bij de vooroplevering.
2.5.
Op de dag van de geplande vooroplevering was [eiser] reeds in de ochtend op het bedrijf aanwezig. Zijn [adviseur] , en zijn raadsman arriveerden die dag (7 maart 2023) om 14.00 uur om [eiser] bij de oplevering terzijde te staan. Zij troffen toen voor het hek bij de ingang van de hoeve een persoon aan die zijn auto draaide en onmiddellijk vertrok. Desgevraagd maakte die persoon zich aan de [adviseur] niet bekend en gaf hij desgevraagd aan dat hij niets van doen had met de geplande afspraak.
2.6.
[eiser] heeft vervolgens samen met de [adviseur] en zijn raadsman de gebouwen en de omliggende grond bekeken. Voordat zij afscheid namen, heeft [eiser] in de brievenbus bij het gepachte gekeken of er nog post was bezorgd. [eiser] trof daarin een bij deurwaardersexploot van 7 maart 2023 betekende brief van [gedaagde] van dezelfde datum aan. In de brief stelt [gedaagde] dat de pachtovereenkomst bij brief van zijn gemachtigde van 19 maart 2019 (betekend op 20 maart 2019) tegen het eind van de lopende termijn, zijnde 15 maart 2023, is opgezegd. [gedaagde] geeft in de brief van 7 maart 2023 aan 10 hectare zomerland zelf in gebruik te willen nemen dan wel anderszins te willen laten exploiteren.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] stelt – samengevat - dat hij voor het eerst op 14 maart 2023, na toezending door de gemachtigde van [gedaagde] , heeft kennisgenomen van de brief van 19 maart 2019. Deze brief, noch het exploot waarbij de brief aan hem is betekend, waren eerder bij hem bekend. De door [gedaagde] gedane opzegging heeft volgens [eiser] daarom geen rechtsgevolg. De pachtovereenkomst loopt ten aanzien van het niet door [eiser] opgezegde deel gewoon door.
3.2.
[eiser] vordert dan ook bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om [gedaagde] te gebieden hem het volledige genot en gebruik te laten van de percelen kadastraal bekend [gemeente X] [kadastrale gegevens 7] ter grootte van 21.54.50 ha alsmede kadastraal bekend [gemeente Y] [kadastrale gegevens 8] , [kadastrale gegevens 9] , [kadastrale gegevens 10] ter grootte van respectievelijk 1.19.50 ha, 0.0055 ha respectievelijk 2.41.50 ha, derhalve in totaal 25.16.05 ha alsmede [gedaagde] te verbieden de genoemde percelen te betreden dan wel te gebruiken in welke zin dan ook zo lang in de bodemprocedure niet onherroepelijk is beslist, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat [gedaagde] met de uitvoering van dit vonnis na betekening in gebreke blijft, met veroordeling van [gedaagde] in de kosten van de procedure.
3.3.
[gedaagde] voert – samengevat – het volgende verweer. Primair is hij van mening dat de vordering moet worden afgewezen, omdat de pachtovereenkomst in 2019 rechtsgeldig is opgezegd. De pachtopzegging is volgens de wettelijke vereisten betekend en moet daarom – zo begrijpt de pachtkamer – geacht worden [eiser] tijdig te hebben bereikt. [eiser] heeft zich niet (tijdig) verzet tegen de opzegging als bedoeld in artikel 7:369 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW), zodat de pachtovereenkomst als opgezegd heeft te gelden. Subsidiair, voor zover de pachtkamer van oordeel is dat [gedaagde] de pachtovereenkomst niet heeft opgezegd, stelt [gedaagde] zich op het standpunt dat [eiser] de pachtovereenkomst niet partieel kon opzeggen, wat tot gevolg heeft dat de gehele pachtovereenkomst geacht moet worden te zijn geëindigd door de opzegging door [eiser] .

4.De beoordeling

4.1.
Waar [eiser] stelt dat hij de grond nodig heeft voor zijn bedrijfsvoering en [gedaagde] heeft aangegeven de grond in gebruik te willen nemen, is het spoedeisend karakter van de zaak gegeven.
4.2.
[gedaagde] stelt dat de brief van 19 maart 2019 op 20 maart 2019 is betekend op de bedrijfslocatie aan de [adres X] in [plaatsnaam] , zijnde het adres waarop [eiser] volgens de gemeentelijke basisadministratie toen was – en nog altijd is – ingeschreven. Volgens [gedaagde] sliep [eiser] daar indertijd ook. Ter zitting heeft [gedaagde] daar nog aan toegevoegd dat aan de deurwaarder is gezegd dat conform de wet moest worden betekend en dat de deurwaarder daarom heeft betekend op het adres waar [eiser] ingeschreven stond.
4.3.
[eiser] heeft daar ter zitting tegen ingebracht dat hij, ook na zijn verhuizing naar [woonplaats eiser] , op het adres [adres X] in [plaatsnaam] ingeschreven is gebleven in verband met de onteigening destijds en daar iedere nacht sliep toen er nog vee stond. Dat was tot 2017/2018. [gedaagde] (alsook zijn raadsman) wist dat [eiser] toen en dus ook ten tijde van de betekening in 2019 al in werkelijkheid met zijn gezin op de [adres Y] in [woonplaats eiser] woonde. Dat blijkt namelijk uit twee brieven gericht aan [eiser] van 31 oktober 2017 en 16 november 2017 en gestuurd naar dat adres (producties 9 en 10 bij de dagvaarding). De brief van 19 maart 2019 had op deze werkelijke verblijfplaats moeten worden betekend, aldus [eiser] .
4.4.
De pachtkamer stelt bij de beoordeling het volgende voorop.
Uit de bepalingen van artikel 46 en 47 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (verder: Rv) volgt dat er vijf manieren zijn om een exploot te laten aan een natuurlijk persoon (zie ECLI:NL:PHR:2020:442, waar wordt verwezen naar literatuur):
aan degene voor wie het exploot is bestemd in persoon (artikel 46);
aan de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd, aan een huisgenoot (artikel 46);
aan de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd, aan iemand anders van wie aannemelijk is dat deze zal bevorderen dat het afschrift degene voor wie het exploot is bestemd, tijdig bereikt (artikel 46);
aan de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd, in een gesloten envelop (artikel 47);
door toezending per post aan de woonplaats van degene voor wie het exploot is bestemd (artikel 47).
4.5.
Het belangrijkste doel van de betekeningsvoorschriften in de artikelen 46 en 47 Rv is te waarborgen dat een exploot degene voor wie het bestemd is daadwerkelijk bereikt. (
GS Burgerlijke Rechtsvordering, art. 46 Rv (2020), aant. 1)
4.6.
Uit het wettelijke systeem volgt dat het laten van exploot op de voet van art. 47 lid 1 Rv pas aan de orde komt als betekening op de voet van art. 46 lid 1 Rv niet mogelijk is. De reden hiervoor is dat betekening in persoon of aan het woonadres meer waarborgen biedt dat het exploot daadwerkelijk degene bereikt voor wie het bestemd is.
4.7.
Het begrip ‘woonplaats’ moet feitelijk worden uitgelegd; het moet gaan om de werkelijke woonplaats van degene aan wie exploot wordt gedaan. De enkele inschrijving in de Basis Registratie Persoonsgegevens (BRP) leidt niet zonder meer tot de conclusie dat degene aan wie exploot wordt gedaan daar (werkelijk) woonplaats heeft. Het is specifiek het werk van de deurwaarder dat deze uitzoekt waar iemand woont. De deurwaarder mag niet zonder meer steeds op een inschrijving in de BRP afgaan. (Zie de noot van A.I.M. van Mierlo in NJ 2020/368 onder het arrest van de Hoge Raad van 19 juni 2020, waarin wordt verwezen naar de MvA II bij art. 1:15 BW (Parl. Gesch. BW Boek 1 1962, p. 48-49).
4.8.
De raadsman van [gedaagde] heeft ter zitting verklaard dat hij aan de deurwaarder heeft gezegd dat moest worden betekend conform de wet. Nu de raadsman van [gedaagde] blijkens de bij dagvaarding overgelegde correspondentie op de hoogte was van het verblijfsadres van het gezin van [eiser] in [woonplaats eiser] lag het op zijn weg om bij de opdrachtverstrekking het adres in [woonplaats eiser] te noemen, zelfs indien de deurwaarder daar niet specifiek om zou hebben gevraagd. De deurwaarder zou in dat geval in [woonplaats eiser] hebben betekend, omdat daar – ongeacht of [eiser] daar staat ingeschreven – het feitelijke woonadres van [eiser] is. Nu dit niet is gebeurd, kan naar het voorlopig oordeel van de pachtkamer in redelijkheid niet worden vastgesteld dat de opzegging [eiser] heeft bereikt. Dat neemt niet weg dat, na bewijslevering, kan komen vast te staan dat het exploot met de opzegging [eiser] desalniettemin tijdig heeft bereikt. Voor bewijslevering is in dit kort geding echter geen plaats: dat zal in de bodemprocedure aan de orde moeten komen.
4.9.
Nu niet is vast te stellen dat de opzegging [eiser] heeft bereikt, dient het er vooralsnog voor te worden gehouden dat niet is opgezegd. Voor zover de stelling van [gedaagde] , dat niet partieel kan worden opgezegd al juist is, is er geen wettelijke basis aanwezig voor zijn stelling dat de partiële opzegging een volledige opzegging van de pachtovereenkomst door [eiser] tot gevolg heeft.
4.10.
Al het voorgaande leidt tot de conclusie dat de vordering van [eiser] toewijsbaar is. De dwangsom zal echter worden gemaximeerd op een bedrag van € 100.000,00.
4.11.
[gedaagde] zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. De kosten aan de zijde van [eiser] worden begroot op:
dagvaarding € 131,07
griffierecht € 86,00
salaris gemachtigde
€ 793,00
totaal € 1.010,07

5.De beslissing

De pachtkamer, rechtdoende in kort geding,
5.1.
gebiedt [gedaagde] om [eiser] het volledige genot en gebruik te laten van de percelen kadastraal bekend [gemeente X] [kadastrale gegevens 7] ter grootte van 21.54.50 ha alsmede kadastraal bekend [gemeente Y] [kadastrale gegevens 8] , [kadastrale gegevens 9] , [kadastrale gegevens 10] ter grootte van respectievelijk 1.19.50 ha, 0.00.55 ha respectievelijk 2.41.50 ha, derhalve in totaal 25.16.05 ha,
5.2.
verbiedt [gedaagde] om de genoemde percelen te betreden dan wel te gebruiken in welke zin dan ook zo lang in de bodemprocedure niet onherroepelijk is beslist,
5.3.
een en ander op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- voor iedere dag dat [gedaagde] met de uitvoering van dit vonnis na betekening in gebreke blijft, met een maximum van € 100.000,00,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eiser] van de proceskosten aan de zijde van [eiser] gevallen en tot aan de dag van deze uitspraak begroot op een bedrag van € 1.010,07,
5.5.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.6.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door de pachtkamer, gevormd door mr. P.H.M. Kuster, kantonrechter-voorzitter, P.H.G. Nouwen, deskundig lid, en H.M.G. Hartmann, deskundig lid, en in het openbaar uitgesproken op 26 april 2023.
EB