ECLI:NL:RBLIM:2023:2600

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
18 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
C/03/315597 / KG ZA 23-107
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot staking executie in kort geding met betrekking tot depotovereenkomst en beslaglegging

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter op 18 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eisers, [eiser] en [eiseres], vorderden dat de executie van een eerder vonnis van de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, van 11 januari 2023, geschorst zou worden. Dit vonnis was gewezen in een procedure tussen dezelfde partijen, waarbij [gedaagden] een vordering had ingesteld wegens verborgen gebreken in een woning die hij van [eisers] had gekocht. In het kader van deze procedure was er een depotovereenkomst gesloten, waarin was afgesproken dat de notaris pas tot uitbetaling van het depot mocht overgaan na een rechterlijke uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan. Eisers stelden dat [gedaagden] in strijd met deze overeenkomst de executie van het vonnis wilde voortzetten, terwijl zij meenden dat dit niet was afgesproken. De voorzieningenrechter oordeelde dat er voldoende bewijs was dat partijen waren overeengekomen dat [gedaagden] pas mocht executeren na een in kracht van gewijsde gegaan uitspraak. De voorzieningenrechter heeft de vordering van eisers toegewezen en de executie van het vonnis geschorst. Tevens werd [gedaagden] veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/315597 / KG ZA 23-107
Vonnis in kort geding van 18 april 2023
in de zaak van

1.[eiser] ,

2.
[eiseres],
beiden wonende te [woonplaats 1] ,
eisers,
advocaat mr. J.A.M.W. Lutgens,
tegen

1.[gedaagde 1] ,

2.
[gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
advocaat mr. G.J.M. Philipsen.
Partijen zullen hierna “ [eisers] ” en “ [gedaagden] ” genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met producties 1 tot en met 15,
  • de mondelinge behandeling ter zitting van 4 april 2023, waarbij zijdens [gedaagden] een pleitnota is voorgedragen.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op 30 november 2018 heeft [eisers] (als verkoper) de woning gelegen aan de [adres 1] te [woonplaats 2] aan [gedaagden] (als koper) verkocht. Op 1 maart 2019 is de woning geleverd.
2.2.
Kort daarop heeft [gedaagden] vochtproblemen in de woning geconstateerd, waarnaar hij diverse onderzoeken heeft laten doen. [gedaagden] heeft vervolgens
geconcludeerd dat er verborgen gebreken in de woning aanwezig waren.
2.3.
Na daartoe verlof te hebben gekregen heeft [gedaagden] op 18 augustus 2021 ter zekerheid voor een bedrag van € 52.900,25 beslag laten leggen op de woning van [eisers] aan de [adres 2] te [plaats 1] (hierna ook: “de beslagen woning”) (productie 1).
2.4.
Tussen de advocaten van partijen is vervolgens overleg gevoerd over de opheffing van het beslag op de voornoemde woning. [eisers] had namelijk zowel een nieuwe woning, staande en gelegen aan de [adres 3] te [plaats 2] , gekocht, die op 31 augustus 2021 aan hem zou worden geleverd, als de beslagen woning verkocht, die op 30 september 2021 zou worden geleverd.
2.4.1.
Bij e-mailbericht van 23 augustus 2021 (productie 2) heeft de advocaat van [eisers] aan de advocaat van [gedaagden] - kort gezegd - laten weten de mogelijkheid van het sluiten van een depotovereenkomst te hebben besproken:
“U heeft hierbij aangegeven dat het voor uw cliënt [toevoeging voorzieningenrechter: [gedaagden] ] van belang is dat hij zekerheid heeft. De notaris (alwaar de overdracht van de beslagen woning plaatsvindt) kan een depotovereenkomst opstellen, waarna uw cliënt zijn zekerheid heeft en het beslag opgeheven wordt. Een en ander teneinde de schade die cliënt [toevoeging voorzieningenrechter: [eisers] ] lijdt door het leggen van dit beslag te beperken. (...)”
2.4.2.
Bij e-mailbericht van 25 augustus 2021 (productie 3) heeft de advocaat van [eisers] aan de advocaat van [gedaagden] - voor zover thans van belang - het volgende laten weten:
“(...) Naast het gegeven dat cliënt de beslagen woning reeds heeft verkocht, heeft cliënt ook een nieuwe woning gekocht. De overdracht van deze woning staat gepland voor dinsdag 31 augustus a.s. Inmiddels heeft de notaris te kennen gegeven dat de overdracht ten behoeve van de koop van deze nieuwe woning geen doorgang kan hebben vanwege het beslag. Dit leidt ertoe dat wanneer het beslag niet tijdig (...) wordt opgeheven, de schade niet te overzien is. Het lijkt mij daarom tevens in het belang van uw cliënt en zijn aansprakelijkheid- mede gezien het feit dat zijn vermeende vordering alles behalve zeker is- het beslag zo spoedig mogelijk op te heffen.
Gaarne verneem ik daarom (...) of uw cliënt instemt met een depotovereenkomst. Tevens is het van belang dat de depotovereenkomst deze week wordt gesloten, althans dat het beslag wordt opgeheven voor dinsdag 31 augustus a.s. Cliënt kan het depot ter zekerheid op elk moment volstorten. Cliënt biedt daarmee een reëel verhaalsalternatief voor het beslag op zijn woning. (...)”
2.4.3.
Bij e-mailbericht van 25 augustus 2021 (productie 4) heeft de advocaat van [gedaagden] aan de advocaat van [eisers] - voor zover thans van belang - het volgende laten weten:
“(...) Cliënten hebben het beslag gelegd ter zekerheid van voldoening van hun vordering en zijn er geenszins op uit om de aankoop van de nieuwe woning van uw cliënten en de verkoop van hun huidige woning te frustreren. Namens hen kan ik dan ook aan u bevestigen dat zij welwillend zijn om het beslag op de woning van uw cliënten op te heffen in ruil voor een depot bij de notaris, mits de depotovereenkomst voor cliënten voldoende zekerheid biedt. Daaronder verstaan cliënten in ieder geval dat de notaris het depot voor hen houdt en dus niet voor uw cliënten.
In aanvulling daarop wensen cliënten dat in de depotovereenkomst wordt vastgesteld dat in het geval de vordering van cliënten in eerste aanleg (deels) wordt toegewezen, de notaris het depot op eerste verzoek van cliënten aan hen zal vrijgeven en dus niet een eventuele procedure in hoger beroep afwacht.
Ook in het geval uw cliënten of de notaris niet met bovenstaande voorwaarden in kunnen stemmen, zijn cliënten nog steeds bereid om mee te werken. Zoals maandag telefonisch besproken verlangen cliënten in dat geval een bankgarantie in ruil voor opheffing van het beslag. (...) Ik zie het concept van de depotakte dan ook met belangstelling spoedig van u of de notaris tegemoet, zodat zowel cliënten als mr. Philipsen deze kunnen bestuderen. (...)”
2.4.4.
Bij e-mailbericht van 26 augustus 2021 (productie 5) heeft de advocaat van [eisers] vervolgens aan de advocaat van [gedaagden] het volgende - voor zover thans van belang - laten weten:
“(...) De notaris geeft aan dat de eerste door u gestelde voorwaarde niet mogelijk is. De notaris kan het depotbedrag niet enkel voor de beslaglegger houden, nu de essentie van de depotovereenkomst ertoe strekt dat de notaris het depot voor beide partijen houdt totdat de rechter uitspraak heeft gedaan.
Dan wat betreft de tweede voorwaarde aangaande het uitkeren van het depot wanneer uw cliënt (deels) in het gelijk wordt gesteld, losstaand van het feit of een der partijen hoger beroep instelt. Met deze voorwaarde kan cliënt niet akkoord gaan. Cliënt stelt voor het geld in depot te laten staan totdat ook in hoger beroep arrest is gewezen, tenzij partijen de appeltermijn natuurlijk ongebruikt laten verstrijken. (...) Graag verneem ik per ommegaande van u, zodat de voorwaarden in het concept van de depot overeenkomst vervat kunnen worden (...)”
2.4.5.
Bij daarop volgend e-mailbericht van eveneens 26 augustus 2021 (productie 6) heeft de advocaat van [gedaagden] aan de advocaat van [eisers] onder meer het volgende laten weten:
“(...) Wanneer de notaris het depot voor beide partijen houdt gaan cliënten akkoord met het vervallen van de eerste voorwaarde.
Ten aanzien van de tweede voorwaarde geldt dat het vervallen daarvan een verslechtering zou betekenen ten opzichte van de huidige positie van cliënten. Een vonnis in eerste aanleg zal uitvoerbaar bij voorbaat zijn, waarna cliënten het beslag meteen kunnen uitwinnen. Indien uw cliënten niet met deze voorwaarde akkoord gaan willen cliënten in ruil voor opheffing van het beslag een gewone bankgarantie.
Desalniettemin zijn cliënten nog steeds bereid om mee te denken. Een andere mogelijk is dat zij wel akkoord gaan met het vervallen van de tweede voorwaarde. Als tegenprestatie wensen zij in de depotovereenkomst opgenomen te zien dat de dagvaarding in hoofdzaak 6 weken na ondertekening van de depotovereenkomst aan uw cliënte zal worden betekend. (...)”
2.4.6.
Bij e-mailbericht van diezelfde datum (productie 7) heeft de advocaat van [eisers] aan de advocaat van [gedaagden] het volgende laten weten:
“(...) Wanneer de tweede -door uw cliënt gestelde- voorwaarde komt te vervallen en de gelden aldus in depot blijven staan wanneer een der partijen in hoger beroep gaat, kan cliënt akkoord gaan met het betekenen van de dagvaarding binnen 6 weken na ondertekening van de depot overeenkomst. (...)”
2.4.7.
Hierop heeft de advocaat van [gedaagden] bij e-mailbericht van nog steeds 26 augustus 2021 (productie 8) aan de advocaat van [eisers] laten weten het concept van de depotovereenkomst graag spoedig tegemoet te zien.
2.5.
Op 27 augustus 2021, althans 30 augustus 2021 zijn [eisers] (als verkoper) en [gedaagden] (als beslaglegger) en de desbetreffende notaris een depotovereenkomst (productie 9) overeengekomen, waarin - voor zover thans van belang - het volgende is opgenomen:
“(...) Het volgende is aan de hand:
- op 30 september 2021 wordt de overdracht van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats 1] (...)
getekend bij de notaris’
- de koopprijs wordt op een kwaliteitsrekening van de notaris gestort. Deze komt aan verkoper toe en wordt aan
hem uitgekeerd als hij aan zijn verplichtingen heeft voldaan;
  • beslaglegger heeft een beslag gelegd op deze woning;
  • beslaglegger is bereid het beslag op te heffen door een onherroepelijke volmacht tot doorhaling van het beslag
(...) op voorwaarde dat een geldbedrag onder berusting bij de notaris blijft.
We spreken het volgende af.
1. Depotbedrag
Verkoper heeft een bedrag van € 52.900 gestort op de kwaliteitsrekening van de notaris. Dit noemen
we “
het depotbedrag”. Dit gebeurt zodat de beslaglegger zeker weet dat verkoper voldoet aan zijn verplichtingen waarvoor beslag is gelegd.
2.
Voorwaarden voor uitkering
Verkoper en beslaglegger verkrijgen door deze afspraak een voorwaardelijke vordering op de notaris. De notaris mag slechts tot uitbetaling aan verkoper en/of beslaglegger overgaan als:
a. (...)
b. na een rechterlijke uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan (dat betekent dat er geen gewoon rechtsmiddel meer openstaat tegen de rechterlijke uitspraak); (...)
c. beslaglegger niet voor 12 oktober 2021 een dagvaarding heeft uitgebracht aan de verkoper voor de bodemprocedure in de kwestie waarvoor het conservatoir beslag is gelegd. (...)”
2.6.
Het beslag is vervolgens door [gedaagden] opgeheven.
2.7.
In verband met de onder rov. 2.2. genoemde vochtproblemen in de woning heeft [gedaagden] (als eiser in conventie en verweerder in reconventie) vervolgens een procedure tegen [eisers] (als gedaagde in conventie en eiser in reconventie) geëntameerd. Op
11 januari 2023 heeft de rechtbank Limburg, locatie Maastricht, in die zaak (met kenmerk C/03/298311 HA ZA 21-556) vonnis gewezen. Het dictum van dat vonnis luidt als volgt:
“de rechtbank
in conventie
5.1.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, waarbij in het geval de één volledig betaalt de andere van zijn betalingsverplichting is bevrijd, om aan [gedaagden] te betalen een bedrag van € 32.852,71 aan hoofdsom, te vermeerderen met de wettelijke rente hierover vanaf 26 maart 2020, en een bedrag van
€ 4.751,27 aan kosten ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 11 oktober 2021 tot aan de dag van volledige voldoening,
5.2.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, waarbij in het geval de één volledig betaalt de andere van zijn betalingsverplichting is bevrijd, in de beslagkosten van € 1.910,35,
5.3.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, waarbij in het geval de één volledig betaalt de andere van zijn betalingsverplichting is bevrijd, in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 2.994,57,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af,
in reconventie
5.5.
wijst de vorderingen af,
5.6.
veroordeelt [eisers] tot betaling van de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [gedaagden] begroot op € 563,00,
in conventie en reconventie
5.7.
veroordeelt [eisers] hoofdelijk, waarbij in het geval de één volledig betaalt de andere van zijn
betalingsverplichting is bevrijd, in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 255,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [eisers] niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 85,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak,
5.8.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.”
2.8.
Bij e-mailbericht van 18 januari 2023 (productie 11) heeft de advocaat van [gedaagden] - kort gezegd - [eisers] verzocht om tot betaling van een bedrag van € 45.372,78 over te gaan. Het bericht vervolgt:
“Dit kunnen uw cliënten doen door de notaris te instrueren het bedrag over te maken uit het depot (...). Indien uw cliënten dat niet wensen, zullen zij het bedrag op andere wijze dienen te voldoen. Ik wijs er op voorhand op dat niet is overeengekomen ten tijde van het aangaan van de depotovereenkomst, dat cliënten een vonnis niet ten uitvoer zouden kunnen leggen, gelijk ook geen verweer in de procedure is gevoerd ten aanzien van de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad. (...)”
2.9.
Bij e-mailbericht van 23 januari 2023 (productie 12) heeft de advocaat van [eisers] - voor zover thans van belang - het volgende aan de advocaat van [gedaagden] laten weten:
“(...) Uw onderstaand bericht wekte bij mij op zijn zachtst gezegd verbazing op.
Ik verwijs dienaangaande naar de correspondentie van mr. Duijsens met uw kantoorgenote mr. Van Lierop van 25 augustus 2021 tot en met 26 augustus 2021 aangaande de op te nemen bedingen in de depotovereenkomst. Uitvoering is destijds aan bod gekomen en gesproken over de voorwaarde in de depotovereenkomst betreffende het uitbetalen van de gelden. Dat zou niet gebeuren na een vonnis in eerste aanleg, maar pas later. Daarmee realiseerde uw cliënt zich dat er “ een verslechtering” van zijn positie ten opzichte van de “normale situatie” zonder dit beding, zou optreden. Pas na hoger beroep, of na het ongebruikt laten verstrijken van de beroepstermijn, zouden de gelden worden vrijgegeven aan een der partijen/aan beide partijen.
Dat betekent dat er op dit moment geen enkele verplichting bestaat voor mijn cliënten om aan het vonnis te voldoen. Hetgeen u stelt in uw laatste zin betreffende het niet (expliciet) bestaan van een beding dat cliënten een vonnis niet zullen uitvoeren, raakt derhalve kant noch wal. Ik acht enige tenuitvoerlegging van het vonnis dan ook onrechtmatig. Behoudens strijd met de gemaakte afspraken, zou dat betekenen dat de onderhandelingen betreffende de depotovereenkomst uwerzijds geheel in strijd met de goede trouw zijn gevoerd.
Mocht u toch voornemens zijn het vonnis ten uitvoer te leggen, zal ik dienaangaande in ieder geval een executie kortgeding aanspannen. (...)”
2.10.
Bij e-mailbericht van 26 januari 2023 (productie 13) heeft de advocaat van [gedaagden] aan de advocaat van [eisers] - voor zover thans van belang - het volgende laten weten:
“(...) Uw verbazing is niet terecht.
De depotovereenkomst diende louter ter opheffing van het beslag omdat uw cliënten de woning moesten leveren. In de depotovereenkomst zijn daarom enkel afspraken gemaakt over de uitbetaling van de gelden in dat depot. Nergens is toen door mr. Duijsens de voorwaarde gesteld (ook niet in voorafgaande correspondentie) dat het cliënten niet toegestaan zou zijn om bijvoorbeeld verdere beslagen te leggen of een vonnis ten uitvoer te leggen. In de procedure is ook niet verzocht om het vonnis niet uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Het staat uw cliënten vrij om geen medewerking te verlenen aan uitbetaling van de gelden in depot zolang het vonnis nog niet onherroepelijk is. Uw cliënten zijn echter wel gehouden om dan op andere wijze aan de betalingsverplichtingen van het vonnis te voldoen. Van strijdigheid met goede trouw of onrechtmatig handelen zijdens cliënten is dan ook geen sprake. Een executie kort geding achten cliënten derhalve een heilloze en kosten verhogende exercitie voor uw cliënten. (...)”
2.11.
Bij e-mailbericht van 7 maart 2023 heeft de advocaat van [gedaagden] - kort gezegd - aan [eisers] laten weten de executie voort te zetten.
2.12.
Op 16 maart 2023 (productie 15) heeft [eisers] tegen het vonnis van de
rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, van 11 januari 2023 hoger beroep bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch ingesteld.
2.13.
Op 17 maart 2023 (productie 14) heeft [gedaagden] (executoriaal) beslag laten leggen op de huidige woning van [eisers]

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert dat de voorzieningenrechter, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad,
primair en subsidiair:
- [gedaagden] verbiedt de tenuitvoerlegging van het door de rechtbank Limburg, locatie
Maastricht op 11 januari 2023 gewezen vonnis (met kenmerk C/03/298311 HA ZA 21-566) voort te zetten en aldus de schorsing van de executie van dat vonnis uit te spreken,
- [gedaagden] te verplichten het op 17 maart 2023 gelegde executoriale beslag op de woning
van [eisers] aan de [adres 3] te [woonplaats 1] , op te heffen;
meer subsidiair:
- de opheffing van de depotovereenkomst tussen [gedaagden] en [eisers] , getekend d.d. 27
augustus 2021 respectievelijk 30 augustus 2021, te gebieden met uitkering van de in depot aanwezige gelden aan [eisers] , althans te bepalen dat dit vonnis in de plaatst treedt van de schriftelijke opdracht van [gedaagden] aan de notaris om over te gaan tot uitkering van de depotgelden aan [eisers] alsmede [gedaagden] medewerking aan de genoemde opdracht,
met veroordeling (eveneens voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad) van [gedaagden] in de kosten van het geding, met inbegrip van de nakosten zoals genoemd in artikel 237 lid 4 Rv, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het tijdstip dat [gedaagden] in verzuim is deze kosten te voldoen.
3.2.
[eisers] heeft - kort gezegd - primair aan zijn vordering ten grondslag gelegd dat, gelet op de inhoud van de depotovereenkomst, de executie van het vonnis in strijd is met de afspraak hoe over en weer zou worden omgegaan met een veroordeling van hem in eerste aanleg. Volgens [eisers] is afgesproken dat niet zou worden geëxecuteerd totdat in hoger beroep arrest zou zijn gewezen of dat partijen de appeltermijn ongebruikt zouden hebben laten verstrijken. Aldus heeft [gedaagden] expliciet afstand gedaan van zijn recht om na een (deels) positief vonnis tot tenuitvoerlegging van dat vonnis over te gaan. Subsidiair heeft [eisers] gesteld dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om [gedaagden] toe te staan het vonnis ten uitvoer te leggen. Door [gedaagden] is op geen enkel moment aangegeven dat het instemmen met de door [eisers] gestelde voorwaarde zou betekenen dat hij alsnog het vonnis in eerste aanleg ten uitvoer zou leggen. Was dit wel zo geweest, dan had [eisers] niet op deze wijze de depotovereenkomst gesloten. Gelet op de inhoud van de e-mailberichten mocht [eisers] er op vertrouwen dat [gedaagden] eventuele executiemaatregelen niet zou treffen. Dat [gedaagden] het vonnis buiten de depotovereenkomst om alsnog probeert te verhalen op [eisers] , schiet alle redelijkheid voorbij en is onbehoorlijk. [gedaagden] heeft bovendien geen belang bij spoedige executie. [eisers] vrezen op hun beurt juist wel het restitutierisico.
3.3.
[gedaagden] voert - kort gezegd - het volgende verweer. De depotovereenkomst heeft enkel gediend ter opheffing van het beslag op de woning in 2021, maar er is nimmer afgesproken dat [gedaagden] geen andere beslagen zou mogen leggen of een veroordelend vonnis in eerste aanleg niet ten uitvoer zou mogen leggen. Ook is door [eisers] in de bodemprocedure geen verweer gevoerd tegen de gevorderde uitvoerbaarheid bij voorraad. Kortom: er zijn dienaangaande geen gemaakte afspraken en evenmin is zijdens [gedaagden] vertrouwen ter zake gewekt. Bij een belangenafweging moet het belang van [gedaagden] bij executie prevaleren boven het belang van [eisers] bij opschorting ervan. [gedaagden] kampt al sinds maart 2018 met wateroverlast in zijn woning, hij heeft het ingrijpende herstel moeten financieren door zijn hypotheek te verhogen, waarvoor hij maandelijks rente betaalt, hij moest een bodemprocedure starten omdat [eisers] aansprakelijkheid bleef afwijzen, en hij heeft na twee jaar wachten een eindvonnis dat hem grotendeels in het gelijk heeft gesteld. Een depot bij de notaris biedt minder zekerheid dan een bankgarantie. In hoger beroep zal [gedaagden] ook in incidenteel appel gaan tegen de afwijzing van de vordering met betrekking tot gebrekkige kozijnen ad € 26.195,00 en zal hij de extra maandelijkse rente in verband met de hypotheekverhoging vorderen. Gelet daarop zal het depotbedrag bij lange na niet voldoende zijn om dat wat [eisers] hem verschuldigd zal zijn, te voldoen. Om die reden heeft [gedaagden] er dan ook belang bij om buiten het depot om het vonnis van de rechtbank ten uitvoer te kunnen leggen. Mocht de voorzieningenrechter aanleiding zien de executie te schorsen, dan wil dat niet zeggen dat het beslag gelijktijdig moet worden opgeheven. [eisers] onderbouwt niet zijn separate belang bij opheffing van dat beslag, terwijl [gedaagden] het risico loopt dat er geen voor verhaal vatbare vermogensbestanddelen zijn. Het meer subsidiair gevorderde moet eveneens worden afgewezen, aangezien [gedaagden] belang heeft bij de instandhouding van het depotbedrag, nu het goed mogelijk is dat [eisers] in hoger beroep meer zal moeten betalen aan [gedaagden] dan het depotbedrag en het maar de vraag is of [eisers] verhaal biedt buiten het depot. Het is niet bekend of en zo ja hoeveel overwaarde op de huidige woning van [eisers] zit.
3.4.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
Het spoedeisend belang volgt uit de aard van de zaak en is overigens ook niet weersproken.
Schorsen executie
4.2.
In een executiegeschil kan de voorzieningenrechter de tenuitvoerlegging van een vonnis schorsen, indien hij van oordeel is dat de executant mede gelet op de belangen aan de zijde van de geëxecuteerde die door de executie zullen worden geschaad - geen in redelijkheid te respecteren belang heeft bij gebruikmaking van zijn bevoegdheid tot tenuitvoerlegging over te gaan. Dat zal het geval kunnen zijn indien het te executeren vonnis klaarblijkelijk op een juridische of feitelijke misslag berust of indien de tenuitvoerlegging op grond van na dit vonnis voorgevallen of aan het licht gekomen feiten klaarblijkelijk aan de zijde van de geëxecuteerde een noodtoestand zal doen ontstaan, waardoor een onverwijlde tenuitvoerlegging niet kan worden aanvaard.
4.3.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat [gedaagden] thans geen in redelijkheid te respecteren belang heeft om tot tenuitvoerlegging van het vonnis van 11 januari 2023 over te gaan. De voorzieningenrechter overweegt hiertoe als volgt.
4.3.1.
Uit de correspondentie tussen partijen voorafgaand aan de totstandkoming van de depotovereenkomst (rov. 2.4.) én uit hetgeen partijen in de depotovereenkomst zijn overeengekomen (rov. 2.5.), bezien in onderlinge samenhang, blijkt voldoende dat [gedaagden] in ruil voor het opheffen van het beslag zekerheid wilde hebben (zie expliciet rov. 2.4.3.).
4.3.2.
Partijen hebben vervolgens onderhandeld over de modaliteiten van een dienaangaande te sluiten depotovereenkomst. In dat kader heeft [gedaagden] (rov. 2.4.3.) laten weten in aanvulling op de door hem gewenste zekerheid te wensen dat, ingeval zijn vordering in eerste aanleg (deels) wordt toegewezen, de notaris op zijn eerste verzoek het depot aan hem zal vrijgeven en dat niet een eventuele procedure in hoger beroep afgewacht hoeft te worden. Daarop heeft [eisers] (rov. 2.4.4.) laten weten daarmee niet in te kunnen stemmen. Hij heeft voorgesteld het bedrag in depot te laten staan totdat ook in hoger beroep arrest is gewezen. Hierbij heeft [eisers] de essentie van een depotovereenkomst vermeld, te weten een overeenkomst die “
ertoe strekt dat de notaris het depot voor beide partijen houdt totdat de rechter uitspraak heeft gedaan.”. In reactie daarop (rov. 2.4.5.) heeft [gedaagden] laten weten dat het laten vallen van de (door hem als zodanig geduide) tweede voorwaarde voor hem een verslechtering zou betekenen, omdat een uitvoerbaar verklaard vonnis in eerste aanleg meteen uitwinbaar is. Mocht [eisers] niet akkoord gaan met de door hem gestelde voorwaarde, dan wenste [gedaagden] een bankgarantie in ruil voor het opheffen van het beslag. Ook liet [gedaagden] weten dat hij bereid was (verder) mee te denken en akkoord te kunnen gaan met het vervallen van de tweede voorwaarde als de dagvaarding in de bodemzaak zes weken na ondertekening van de depotovereenkomst aan [eisers] kon worden betekend. Daarop heeft [eisers] (expliciet) aan [gedaagden] bericht (rov. 2.4.6.) ermee akkoord te gaan dat, wanneer de tweede voorwaarde komt te vervallen (en de gelden dus ook gedurende het hoger beroep in depot blijven staan), de dagvaarding in de bodemzaak binnen zes weken na ondertekening van de depotovereenkomst mocht worden betekend. Hierop heeft [gedaagden] laten weten dat hij het concept van de depotovereenkomst graag spoedig tegemoet ziet.
4.3.3.
In de depotovereenkomst is vervolgens onder 2 sub b (rov. 2.5.) opgenomen dat de notaris pas tot uitbetaling mag overgaan na een rechterlijke uitspraak die in kracht van gewijsde is gegaan.
4.3.4.
Uit het voorgaande is voldoende aannemelijk geworden dat het belangrijkste punt voor [gedaagden] was het verkrijgen van (financiële) zekerheid. Om die zekerheid te verkrijgen heeft [gedaagden] in de loop van de onderhandelingen met [eisers] daarover zijn voorkeur voor een bankgarantie laten varen en heeft hij ingestemd met de inhoud van de depotovereenkomst. Daarnaast heeft [gedaagden] de door hem gestelde voorwaarde dat het depotbedrag na een voor hem positief vonnis in eerste aanleg aan hem kon worden uitgekeerd, prijsgegeven. Hij is er immers akkoord mee gegaan dat voor deze -door hem geduide tweede- voorwaarde in de plaats kwam een verlenging van de termijn tot zes weken na ondertekening van de depotovereenkomst om de dagvaarding in de bodemprocedure aan [eisers] te betekenen. Dit is ook in de depotovereenkomst onder 2 sub c neergelegd. Onder die omstandigheden is, anders dan [gedaagden] ter zitting als verweer heeft aangevoerd, voldoende aannemelijk geworden dat partijen aldus hebben afgesproken dat [gedaagden] pas zal executeren op het moment dat er een rechterlijke uitspraak ligt die in kracht van gewijsde is gegaan. Zou [gedaagden] immers worden gevolgd in de door hem voorgestane uitleg (te weten dat partijen geen nadere afspraak hebben gemaakt dat [gedaagden] een uitvoerbaar bij voorraad verklaard vonnis niet ten uitvoer zou kunnen en/of mogen leggen), dan zou daarmee de onderhandeling over artikel 2 sub b van de depotovereenkomst in feite overbodig en zinloos zijn geworden.
4.3.5.
Dat partijen de onderhandelingen oorspronkelijk zijn gestart om het beslag op de woning van [eisers] op te heffen, doet niet af aan hetgeen partijen uiteindelijk in de depotovereenkomst zijn overeengekomen. Hetgeen [gedaagde 1] heeft aangevoerd geeft in elk geval geen aanleiding de depotovereenkomst dusdanig beperkt uit te leggen als [gedaagden] ter zitting heeft aangevoerd. Voorts is uit niets gebleken of aannemelijk geworden dat partijen de bedoeling hadden dat naast de zekerheid die het depotbedrag aan [gedaagden] biedt ingeval [gedaagden] bij vonnis (deels) in het gelijk zou worden gesteld, hij óók op het overige vermogen van [eisers] zou mogen uitwinnen terwijl er nog een juridische procedure aanhangig zou zijn, zodat ook dit verweer van [gedaagden] faalt.
4.3.6.
Daargelaten wat [gedaagden] met dit verweer beoogt, gaat de voorzieningenrechter voorbij aan zijn stelling dat een bankgarantie (in geval van faillissement) meer zekerheid biedt dan de depotovereenkomst, nu uit de geciteerde e-mailberichten genoegzaam blijkt dat partijen daarover hebben onderhandeld en dat [gedaagden] expliciet heeft ingestemd met de depotovereenkomst, waarmee hij de bankgarantie om hem moverende redenen prijs heeft gegeven.
4.3.7.
De voorzieningenrechter volgt [gedaagden] evenmin in zijn verweer dat het depotbedrag niet voldoende zal zijn, aangezien hij in hoger beroep ook een vordering ten aanzien van gebrekkige kozijnen zal instellen én een vordering met betrekking tot de extra maandelijkse rentebetalingen in verband met het verhogen van zijn hypotheek, nu hierover pas in hoger beroep zal worden geoordeeld en er thans geen bevoegdheid is op grond waarvan [gedaagden] buiten het depotbedrag om een dergelijk hoger bedrag zou kunnen executeren.
4.3.8.
Uit al het vooroverwogene volgt dat de gevorderde schorsing van de executie van het vonnis van 11 januari 2023 zal worden toegewezen.
4.4.
Nu de voorzieningenrechter van oordeel is dat tussen partijen wél een afspraak is gemaakt over het niet executeren zolang er nog geen in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak ligt, komt de voorzieningenrechter niet toe aan de beoordeling van de subsidiaire grondslag (strijdigheid met de redelijkheid en billijkheid).
Opheffen beslag
4.5.
[eisers] heeft in het lichaam van de dagvaarding niets gesteld met betrekking tot de bij petitum gevorderde opheffing van het beslag op de woning, reden waarom dit deel van het gevorderde zal worden afgewezen, te meer nu [gedaagden] ter zitting heeft verklaard in hoger beroep een hogere vordering te zullen instellen, waardoor het depotbedrag mogelijk niet voldoende zal blijken te zijn. Daarbij komt dat het beslag op de woning, gelet op hetgeen hiervoor is overwogen, vooralsnog niet zal kunnen worden uitgewonnen zolang er geen in kracht van gewijsde gegane rechterlijke uitspraak ligt én gesteld noch geleken is dat het beslag hindert.
Opheffen depotovereenkomst
4.6.
Uit het lichaam van de dagvaarding (sub 3.14 aldaar) begrijpt de
voorzieningenrechter dat het meer subsidiair gevorderde een voorwaardelijke vordering betreft, namelijk voor het geval de voorzieningenrechter zou oordelen dat [gedaagden] mag executeren. Nu, zoals hiervoor reeds is geoordeeld, dit niet het geval is, komt de voorzieningenrechter aan de beoordeling van deze voorwaardelijke vordering niet toe. Aangezien in het petitum echter nergens de voorwaardelijkheid van dit deel van het gevorderde terugkomt, zal de voorzieningenrechter dit deel afwijzen.
Proceskosten
4.7.
[gedaagden] zal als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de proceskosten, tot op heden aan de zijde van [eisers] begroot op
  • explootkosten € 129,14
  • griffierechten € 314,00
  • salaris advocaat
Totaal € 1.522,14,
te vermeerderen met de rente zoals vermeld is onder 5.
Nakosten
4.8.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten en de wettelijke rente daarover omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten en de wettelijke rente daarover, met dien verstande dat de wettelijke rente over de nakosten die zijn verbonden aan noodzakelijke betekening van de uitspraak, is verschuldigd vanaf veertien dagen na die betekening. Daarin ziet de rechtbank aanleiding de nakosten en de wettelijke rente daarover niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling te vermelden (vergelijk
HR 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3 .).

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verbiedt [gedaagden] de tenuitvoerlegging van het door de rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, op 11 januari 2023 gewezen vonnis (met kenmerk: C/03/298311 HA ZA 21-566) voort te zetten en spreekt aldus de schorsing van de executie van dat vonnis uit,
5.2.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.522,14, te vermeerderen met de wettelijke rente daarover indien [gedaagden] dit niet uiterlijk veertien dagen na het wijzen van dit vonnis dit hebben voldaan,
5.3.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.4.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.E.J. Noelmans en in het openbaar uitgesproken op 18 april 2023. [1]

Voetnoten

1.type: JC