ECLI:NL:RBLIM:2023:2576

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 april 2023
Publicatiedatum
17 april 2023
Zaaknummer
ROE 20/1415 en 22/1215
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straffen van plaatsing in lagere salarisschaal en onvoorwaardelijk ontslag wegens plichtsverzuim bij politieambtenaar

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 17 april 2023 uitspraak gedaan in twee beroepen van een politieambtenaar tegen disciplinaire straffen opgelegd door de korpschef van Politie. Het eerste beroep betreft de disciplinaire straf van plaatsing in een salarisschaal met een lager maximumsalaris, terwijl het tweede beroep gaat over onvoorwaardelijk strafontslag. Beide straffen zijn opgelegd wegens plichtsverzuim. De rechtbank oordeelt dat de onderzoeksgegevens in de dossiers voldoende grond bieden voor de overtuiging dat de eiser de verweten gedragingen heeft begaan, die als plichtsverzuim zijn aan te merken. De rechtbank concludeert dat de opgelegde straffen niet onevenredig zijn aan de ernst van het gepleegde plichtsverzuim. De eiser, die sinds 1987 in dienst is bij de politie, had eerder al een voorwaardelijk ontslag opgelegd gekregen en had zich opnieuw schuldig gemaakt aan verschillende vormen van plichtsverzuim, waaronder het onzorgvuldig omgaan met politie-informatie en het gebruik van dienstmiddelen voor privédoeleinden. De rechtbank bevestigt de straffen en verklaart de beroepen ongegrond.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 20/1415 en ROE 22/1215

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 17 april 2023 in de zaken tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser,

(gemachtigde: mr. P.B.A. Acda),
en

de korpschef van Politie, verweerder,

(gemachtigde: mr. L. Kools).

Inleiding

Bij primair besluit van 27 augustus 2019, uitgereikt op 9 september 2019 (primair besluit I) heeft verweerder eiser wegens plichtsverzuim de disciplinaire straf opgelegd van plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt als bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i, van het Besluit algemene rechtspositie politie (Barp). Daarnaast heeft verweerder eiser in het belang van de dienst ontheven uit zijn functie van senior Gebiedsgebonden Politie (GGP) en geplaatst in de functie van generalist GGP. Verder heeft verweerder besloten om eiser de komende drie jaar uit te sluiten van bevordering naar een functie waaraan een hogere salarisschaal dan schaal 7 verbonden is.
Met het bestreden besluit van 14 april 2020 (bestreden besluit I) op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit I beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer ROE 20/1415.
Bij primair besluit van 28 juni 2021, uitgereikt op 8 juli 2021 (primair besluit II) heeft verweerder eiser de straf van onvoorwaardelijk strafontslag opgelegd.
Met het bestreden besluit van 7 april 2022 (bestreden besluit II) op het bezwaar van eiser is verweerder bij dat besluit gebleven.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit II beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder nummer ROE 22/1215.
De rechtbank heeft de beroepen op 13 februari 2023 samen met het beroep dat is geregistreerd onder nummer ROE 21/1063 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder, mr. C.F.H. Ermans en [naam 1] .
Ter zitting heeft eiser het beroep met nummer ROE 21/1063 gericht tegen een beslissing op bezwaar van 26 februari 2021 over de buitenfunctiestelling en de ontzegging van de toegang tot de dienstlokalen, dienstgebouwen en dienstterreinen ingetrokken.

Totstandkoming van de besluiten

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
1.1.
Eiser is sinds 1 oktober 1987 in dienst bij de politie, laatstelijk in de functie van senior GGP verbonden aan basisteam Roermond van de eenheid Limburg.
1.2.
In 2012 is aan eiser de disciplinaire straf van voorwaardelijk ontslag met een proeftijd van twee jaar opgelegd. Aanleiding hiervoor waren de relatieperikelen tussen eiser en zijn ex-partner die tijdens de dienst werden beslecht of waarin de dienst werd betrokken.
1.3.
In een afgeluisterd telefoongesprek tussen twee vrouwen naar aanleiding van een schietpartij op 20 oktober 2017 werd de naam van eiser genoemd. Dit was voor verweerder aanleiding om de afdeling Veiligheid, Integriteit en Klachten (VIK) een oriënterend onderzoek te laten doen naar de gedragingen van eiser. Op 6 augustus 2018 is eiser een disciplinair onderzoek aangezegd gericht op het mogelijk verstrekken van politie informatie aan derden en het bevragen van politiesystemen anders dan uit hoofde van de politietaak en het misbruik maken van dienstmiddelen voor het verkrijgen van sponsorgelden. Dit onderzoek werd afgesloten op 28 augustus 2018.
Naar aanleiding van een melding van eisers ex-partner is eiser op 8 januari 2019 een tweede disciplinair onderzoek aangezegd gericht op het oneigenlijk gebruik van dienstmiddelen en dienstkleding en het laten rijden van zijn zoon in een voertuig terwijl die nog geen rijbewijs had. Dit onderzoek werd afgesloten op 19 februari 2019.
1.4.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft verweerder eiser op 24 april 2019 het voornemen kenbaar gemaakt om hem de disciplinaire straf van plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt, als bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i, van het Barp, op te leggen. Verweerder is van mening dat eiser gezien de aard en de ernst van het plichtsverzuim niet langer voldoet aan de functie-eisen waarvan de voorbeeldfunctie van een senior GGP op het salarisniveau van schaal 8. Een plaatsing in schaal 7 is volgens verweerder daarom aangewezen. Gelijktijdig met deze strafoplegging is verweerder voornemens om eiser in het belang van de dienst te ontheffen uit de functie van senior GGP en te plaatsen in de functie van generalist GGP. Daarnaast is eiser de komende drie jaar uitgesloten van bevordering naar een functie waaraan een hogere salarisschaal dan 7 verbonden is. Eiser heeft zijn zienswijze gegeven op het voornemen.
1.5.
Vervolgens heeft verweerder het primair besluit I genomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit I op het bezwaar van eiser is verweerder bij dit besluit gebleven.
1.6.
Op 7 september 2020 heeft de politie van een man genaamd [naam 2] een melding ontvangen over schendingen van de integriteit door eiser. Dit was voor verweerder aanleiding om de afdeling VIK opnieuw een oriënterend onderzoek te laten doen naar de gedragingen van eiser. De resultaten van dit onderzoek gaven aanleiding om een strafrechtelijk en een disciplinair onderzoek naar de gedragingen van eiser in te stellen. Het strafrechtelijk onderzoek is afgesloten op 30 december 2020 en maakt onderdeel uit van het disciplinair onderzoek. Het disciplinair onderzoek is op 4 maart 2021 afgerond.
1.7.
Naar aanleiding van de onderzoeksresultaten heeft verweerder eiser op 18 mei 2021 het voornemen kenbaar gemaakt om hem de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag op te leggen als bedoeld in artikel 77, eerste lid, aanhef en onder j, van het Barp en subsidiair eervol ontslag te verlenen als bedoeld in artikel 94, eerste lid, aanhef en onder g, van het Barp anders dan op grond van ziels- en of lichaamsgebreken. Volgens verweerder is er sprake van ernstig plichtsverzuim.
Verweerder ziet op grond van artikel 84, eerste lid, aanhef en onder b, van het Barp aanleiding om eiser per direct te schorsen. Dit betekent dat het besluit tot buitenfunctiestelling komt te vervallen.
Eiser heeft zijn zienswijze gegeven op het voornemen. Hij heeft geen bezwaar gemaakt tegen het schorsingsbesluit.
1.8.
Vervolgens heeft verweerder het primair besluit II genomen. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit. Met het bestreden besluit II op het bezwaar van eiser is verweerder bij dit besluit gebleven.
1.9.
Bij vonnis van 8 februari 2023 van de rechtbank Limburg [1] heeft de strafrechter eiser veroordeeld tot een taakstraf van 40 uur vanwege schending van zijn ambtsgeheim en computervredebreuk. Daarnaast heeft de strafrechter eiser vrijgesproken van een tweede verdenking van schending van het ambtsgeheim.

Beoordeling door de rechtbank

Ten aanzien van het beroep met nummer ROE 20/1415
2. In het beroep tegen het bestreden besluit I beoordeelt de rechtbank of verweerder eiser terecht van schaal 8 heeft geplaatst in schaal 7. Daarnaast beoordeelt de rechtbank of verweerder eiser terecht heeft ontheven uit de functie van senior GGP en geplaatst in de functie van generalist GGP. Tot slot beoordeelt de rechtbank of verweerder eiser terecht de komende drie jaar heeft uitgesloten van bevordering naar een functie waaraan een hogere salarisschaal dan 7 verbonden is. De rechtbank doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. In artikel 76, eerste lid, van het Barp is bepaald dat de ambtenaar die de hem opgelegde verplichtingen niet nakomt of zich overigens aan plichtsverzuim schuldig maakt, disciplinair kan worden gestraft.
3.1.
Op grond van artikel 77, eerste lid, aanhef en onder i, van het Barp kan als straf worden opgelegd plaatsing in een salarisschaal waarvoor een lager maximumsalaris geldt.
3.2.
Op grond van artikel 64, eerste lid, van het Barp is de ambtenaar, indien het belang van de dienst dit in bijzondere gevallen vordert, verplicht een andere functie uit te oefenen dan die waarin hij is aangesteld, mits dit redelijk is in verband met zijn persoonlijkheid, omstandigheden en vooruitzichten.
Was verweerder bevoegd om eiser wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf op te leggen?
4. Voor de constatering van plichtsverzuim dat tot het opleggen van een disciplinaire straf aanleiding kan geven is volgens vaste rechtspraak van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) [2] noodzakelijk dat op basis van deugdelijk vastgestelde gegevens de overtuiging moet zijn verkregen dat de betrokken ambtenaar zich aan de hem verweten gedragingen heeft schuldig gemaakt.
5. Aan de disciplinaire straf van terugplaatsing in salarisschaal voor onbepaalde tijd heeft verweerder vier gedragingen van eiser ten grondslag gelegd:
- het raadplegen van politiesystemen voor privédoeleinden in de periode 1 april 2017 tot augustus 2018 (24 maal);
- het gebruik maken van de dienstemail voor privédoeleinden (het werven van sponsorgelden);
- het onzorgvuldig omgaan met politiekleding en uitrustingsstukken (zoon draagt kleding en uitrustingsstukken);
- het laten rijden van zijn zoon in een personenauto, terwijl eiser wist dat zijn zoon niet in het bezit was van een rijbewijs.
6. Eiser heeft hierover het volgende aangevoerd:
- 18 van de 24 raadplegingen betroffen zijn eigen naam, eigen kentekens en zijn zoon. De overige zes raadplegingen heeft eiser niet om werk gerelateerde redenen gedaan, maar passen volgens hem wel in het devies van de politie “waakzaam en dienstbaar”. Volgens eiser was er sprake van het raadplegen van politiesystemen die een functioneel doel hadden, namelijk in relatie met zijn functie, werkzaamheden en/of in het belang van de dienst.
- Het verwijt dat eiser wordt gemaakt: het zich naar partijen toe presenteren als politieambtenaar ten behoeve van sponsoring, klopt volgens hem niet. De potentiële sponsors wisten dat hij bij de politie werkte.
- Eisers ex-partner heeft op 6 november 2018 diverse uniform- en uitrustingsstukken bij de politie ingeleverd. Deze had ze bij haar zoon aangetroffen. Zijn zoon is erg enthousiast over werken bij de politie en is hierin kennelijk doorgeschoten. Op de momenten dat eiser erachter kwam, heeft hij zijn zoon flink aangesproken op zijn gedrag. Hij had gedacht dat het daarna niet meer zou gebeuren. Eiser is alleen laks geweest ten aanzien van het terugvragen van de stukken waarvan hij dacht dat zijn zoon deze binnenshuis droeg. Bij eiser bestond geen wetenschap dat er een risico bestond dat politiekleding in onbevoegde handen zou komen.
- Het laten rijden van zijn zoon zonder rijbewijs erkent eiser. Dat was fout.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat de gronden die eiser in beroep heeft aangevoerd in essentie een herhaling zijn van wat hij in zijn zienswijze en in bezwaar heeft aangevoerd. De bezwaaradviescommissie en in navolging daarvan verweerder zijn gemotiveerd op die gronden ingegaan. Eiser heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in het bestreden besluit I onjuist dan wel onvolledig zou zijn.
7.1.
In aanvulling hierop overweegt de rechtbank ten aanzien van het raadplegen van politiesystemen voor privédoeleinden dat informatiesystemen van de politie slechts voor dienst gerelateerde doeleinden mogen worden bevraagd. Er is sprake van raadplegen voor privéredenen indien de raadpleging geen direct functioneel doel heeft. Dus geen relatie met eisers functie, eisers werkzaamheden dan wel in het belang van de dienst. Het raadplegen van de systemen op zijn eigen naam, eigen kentekens en zijn zoon hebben per definitie geen dienst gerelateerd doel. Voor de overige raadplegingen geldt hetzelfde. Deze waren ook niet dienst gerelateerd. Vijf van de zes raadplegingen betroffen leden van de rugbyclub.
Ten aanzien van het gebruik maken van de dienstemail voor privédoeleinden overweegt de rechtbank dat het verwijt van verweerder niet zozeer is gelegen in het feit dat eiser zich naar derden presenteerde als politieambtenaar ten behoeve van sponsoring, maar vooral dat eiser zijn dienstemail heeft gebruikt voor privédoeleinden, namelijk het werven van sponsorgelden voor de rugbyclub van zijn zoon. Op die manier heeft eiser oneigenlijk gebruik gemaakt van zijn dienstemail. Dat de beoogde sponsors al wisten dat eiser bij de politie werkte, maakt dit niet anders. Het gaat er namelijk om dat eiser zijn dienstemail hier gewoon niet voor mocht gebruiken.
Ten aanzien van het onzorgvuldig omgaan met politiekleding en uitrustingsstukken overweegt de rechtbank dat eiser niet heeft betwist dat zijn zoon zijn wapenstok een keer mee naar school heeft genomen. Dit enkele voorval is naar het oordeel van de rechtbank zeer ernstig te noemen. Wat betreft de andere kledingstukken en de vraag of die van zijn ex-partner of hemzelf waren, laten naar het oordeel van de rechtbank zien dat eiser in ieder geval niet zorgvuldig omging met zijn politiekleding. Anders had hij wel geweten van wie die kledingstukken waren.
Het laten rijden van zijn zoon in een personenauto, terwijl eiser wist dat zijn zoon niet in het bezit was van een rijbewijs, heeft eiser erkend.
7.2.
De rechtbank is van oordeel dat de onderzoeksgegevens in het dossier een toereikende grond bieden voor de overtuiging dat eiser de hem verweten gedragingen heeft begaan en dat deze gedragingen als plichtsverzuim zijn aan te merken. Verweerder was dan ook bevoegd om eiser hierom een disciplinaire straf op te leggen.
Was sprake van een dusdanig ernstig plichtsverzuim dat de disciplinaire maatregel van plaatsing in een lagere salarisschaal daaraan niet onevenredig is?
8. Eiser vindt de straf te zwaar. Concreet is hij er 330 euro per maand op achteruit gegaan. Hierdoor komt hij in de knoop met zijn financiële verplichtingen. In zijn ogen was een lichtere straf proportioneler geweest. Bijvoorbeeld een tijdelijke inhouding op zijn salaris of het gedurende een bepaalde periode niet toekennen van een salarisverhoging.
8.1.
In het bestreden besluit I is te lezen dat eiser zich bij herhaling schuldig heeft gemaakt aan verschillende vormen van plichtsverzuim. Hiervoor is in 2012 de straf van voorwaardelijk strafontslag opgelegd. Aan eiser is een laatste kans geboden zich voortaan op een professionele en integere manier te gedragen. Uit de VIK-onderzoeken uit 2018 is gebleken dat eiser deze kans niet heeft gegrepen en zijn houding en gedrag niet heeft bijgesteld. Eiser heeft zich vanaf 2017 schuldig gemaakt aan vier verschillende soorten gedragingen. Gelet op de lijn van dit gedrag, het gebrek van eiser om zijn eigen handelen te spiegelen en bij te stellen en ook gelet op de eerdere waarschuwingen vindt verweerder het opleggen van deze specifieke straf voor onbepaalde tijd passend en geboden.
8.2.
Gezien de aard en ernst van de verweten gedragingen is de rechtbank van oordeel dat de opgelegde straf van plaatsing in een lagere salarisschaal niet onevenredig is aan het gepleegde plichtsverzuim. Eiser – die als senior GGP een voorbeeldfunctie had – heeft zich op meerdere momenten en op verschillende manieren schuldig gemaakt aan gedragingen die – ongeacht de context – ontoelaatbaar moeten worden geacht. Eiser had kunnen en ook moeten weten dat dit soort gedrag in het algemeen niet toelaatbaar is, zeker niet voor iemand in een voorbeeldfunctie. Naar het oordeel van de rechtbank is de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal niet onevenredig aan het gepleegde plichtsverzuim.
Heeft verweerder eiser voor de komende drie jaar kunnen uitsluiten van bevordering naar een functie waaraan een hogere salarisschaal dan schaal 7 is verbonden?
9. Verweerder heeft verder besloten om eiser met toepassing van artikel 64 van het Barp in het belang van de dienst te ontheffen uit zijn functie van senior GGP en te plaatsen in de functie van generalist GGP. Daarnaast heeft verweerder eiser voor de komende drie jaar, te rekenen vanaf de datum van het primaire besluit van 27 augustus 2019, uitgesloten van bevordering naar een functie waaraan een hogere salarisschaal dan schaal 7 verbonden is.
9.1.
De rechtbank stelt vast dat eiser zich niet kan vinden in de voorwaarde dat hij drie jaar lang niet mag solliciteren naar een hogere functie dan schaal 7. Hij wordt als gevolg van dit besluit financieel sterk geraakt. Over drie jaar is hij 59 jaar en komt hij niet meer in aanmerking voor een functie in schaal 8.
9.2.
De rechtbank is van oordeel dat de functieverlaging van eiser op artikel 64 van het Barp gebaseerd kan worden. Hierbij is van belang dat verweerder ter zitting desgevraagd heeft toegelicht dat deze functieverlaging geen straf is, maar een maatregel die verweerder in het belang van de dienst nodig acht, omdat eiser, gezien het gepleegde plichtsverzuim, niet geschikt wordt geacht voor het uitvoeren van de voorbeeldfunctie van senior GGP. Eiser heeft hier verder niets tegenin gebracht.
De rechtbank stelt vervolgens vast dat de termijn van drie jaar gedurende welke eiser is uitgesloten van bevordering naar een functie waaraan een hogere salarisschaal is verbonden, inmiddels is verstreken. Nu eiser niet heeft gesteld noch aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van voornoemde uitsluiting niet is benoemd in een bepaalde functie met een salarisschaal hoger dan 7, is de rechtbank van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij een beoordeling van de rechtmatigheid van deze uitsluiting. De rechtbank gaat hier dan ook inhoudelijk niet meer op in.

Conclusie en gevolgen

10. Het beroep tegen het bestreden besluit I is ongegrond. Dat betekent dat de straf van plaatsing in een lagere salarisschaal in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten in deze zaak.
Ten aanzien van het beroep met nummer ROE 22/1215
11. In het beroep tegen het bestreden besluit II beoordeelt de rechtbank of verweerder eiser terecht op 8 juli 2021 met onmiddellijke ingang heeft ontslagen.
Was verweerder bevoegd om eiser wegens plichtsverzuim een disciplinaire straf op te leggen?
12. Aan de disciplinaire straf van ontslag heeft verweerder zes gedragingen van eiser ten grondslag gelegd:
- het verstrekken van politie-informatie aan onbevoegde derden ( [naam 2] en eisers nichtje);
- het raadplegen van politiesystemen voor privédoeleinden (ten behoeve van onbevoegde verstrekkingen en voor eigen gebruik);
- op twee momenten een collega de politiesystemen laten raadplegen met als doel politie-informatie te verkrijgen en deze vervolgens deels aan een onbevoegde derde te verstrekken;
- het onderhouden van contact met [naam 2] , terwijl eiser wist of kon weten dat hij veroordeeld was voor zware strafbare feiten;
- het onzorgvuldig dan wel niet volgens de voorschriften afhandelen van inbeslaggenomen verdovende middelen en een vals bankbiljet van 50 euro;
- het brengen van politie-informatie buiten de beschermde politieomgeving.
13. Eiser heeft hierover het volgende aangevoerd:
- De informatie die eiser aan onbevoegde derden zou hebben verstrekt, is geen politie-informatie, maar informatie die eiser vanuit een andere bron bekend was.
- Alle situaties die door de heer [naam 2] zijn aangedragen, dus ook de situaties in juni en september 2020, hebben betrekking op de uitoefening van zijn taken als politieambtenaar. Eiser heeft ook informatie doorgespeeld / afgestemd met de wijkagent.
- De politiesystemen zijn steeds door hem geraadpleegd in het kader van de uitoefening van zijn taken als politieambtenaar. Eiser betwist ook dat hij de politiesystemen voor privédoeleinden zou hebben gebruikt. Soms wilde hij bepaalde gegevens na werktijd verifiëren. Dan maakte hij van deze gegevens een foto met zijn privételefoon.
- Verder is het onjuist dat eiser een persoonlijke omgang had met de heer [naam 2] . Deze was alleen zakelijk en noodzakelijk.
- Het onzorgvuldig dan wel niet volgens de voorschriften afhandelen van inbeslaggenomen verdovende middelen en het valse bankbiljet komt door de grote werkdruk waar eiser onder gebukt ging in de betreffende periode.
14. De rechtbank stelt ook in deze zaak vast dat de gronden die eiser schriftelijk in beroep heeft aangevoerd in essentie een herhaling zijn van wat hij in zijn zienswijze en in bezwaar heeft aangevoerd. De bezwaaradviescommissie en in navolging daarvan verweerder zijn gemotiveerd op die gronden ingegaan. Eiser heeft geen redenen aangevoerd waarom de gemotiveerde weerlegging van die gronden in het bestreden besluit II onjuist dan wel onvolledig zou zijn.
14.1.
Ter zitting heeft eiser gewezen op het vonnis van de rechtbank Limburg van 8 februari 2023. Volgens eiser moet dit vonnis ook gevolgen hebben voor zijn strafontslag.
14.2.
De rechtbank stelt vast dat de strafrechter in het vonnis van 8 februari 2023 tot het oordeel is gekomen dat het ambtsgeheim in de zaaksdossiers 6 en 11 werd geschonden (feit 1), nadat door middel van computervredebreuk politiegegevens waren opgevraagd (feit 2). Eiser heeft informatie opgezocht voor privékwesties van een vriend en een nicht. Juist doordat eiser in staat was in de digitale politiesystemen binnen te dringen, was hij in staat zijn ambtsgeheim te schenden. De strafrechter beschouwt beide feiten dan ook als een zogenaamde voortgezette handeling en heeft hiermee bij de afdoening van deze zaak rekening gehouden. Ten aanzien van de zaaksdossiers 1 tot en met 5, 7 tot en met 10 en 12 kan volgens de strafrechter niet worden bewezen dat eiser zich schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk. In sommige gevallen omdat niet kan worden vastgesteld dat hij de politiesystemen überhaupt heeft bevraagd en in andere gevallen omdat niet kan worden vastgesteld dat hij dit deed met een ander doel dan zijn politiewerk. De strafrechter acht computervredebreuk dus ook alleen bewezen op 9 maart 2017 en 22 september 2020.
14.3.
De rechtbank stelt vast dat deze twee voorvallen op 9 maart 2017 en 22 september 2020 eiser ook in het disciplinaire traject worden verweten. In het voorval op 9 maart 2017 had een kennis van eiser onenigheid met de leraar van diens zoon en vroeg hem een privéadres te achterhalen aan de hand van verschillende gefotografeerde kentekens. Eiser heeft de gevraagde informatie opgezocht en doorgespeeld. In het voorval op 22 september 2022 had een nicht van eiser een aanrijding gehad, kreeg geen gehoor bij de tegenpartij en vroeg eiser het opgegeven telefoonnummer te controleren aan de hand van het gefotografeerde kenteken. Eiser heeft een collega gevraagd om de politiesystemen te checken en vervolgens de verkregen informatie doorgespeeld.
14.4.
In het eerste geval heeft eiser iets gedaan wat geen enkele politieagent mag doen en bovendien potentieel gevaarlijk was. Eiser heeft niet alleen de privacy van burgers geschaad, maar heeft ook afbreuk gedaan aan het vertrouwen van burgers in de politie.
Het feit dat deze gedraging heeft plaatsgevonden vóór de raadplegingen voor privédoeleinden die hebben geleid tot de disciplinaire maatregel van het primaire besluit I, maakt niet dat de gedraging in kwestie eiser niet meer verweten kan worden. Verweerder was immers bij het primair besluit I hiervan niet op de hoogte. In het tweede geval had eisers nicht mogelijk dezelfde informatie gekregen als zij de politie had gebeld in de plaats waar de aanrijding plaatsvond, maar dit doet niet af aan het feit dat eiser deze informatie niet mocht verstrekken. Daarbij komt dat hij voor een dergelijke gedraging reeds eerder disciplinair was gestraft en dus een gewaarschuwd man was.
14.5.
Voor de rechtbank ligt het zwaartepunt van hetgeen verweerder eiser verwijt dan ook bij deze twee gedragingen. Eiser heeft de leraar in een situatie gebracht waarbij hij verbaal en/of fysiek agressief in zijn eigen privé omgeving benaderd kon worden. Deze gedraging op zichzelf bezien, ook gezien de functie van eiser, wordt aangemerkt als zeer ernstig plichtsverzuim. Verder is eiser ondanks zijn eerdere bestraffing voor het raadplegen van politiesystemen voor privédoeleinden toch weer in de fout gegaan en heeft daar ook nog een collega bij betrokken. Verweerder was dan ook bevoegd om eiser hierom een disciplinaire straf op te leggen.
Was sprake van een dusdanig ernstig plichtsverzuim dat de disciplinaire maatregel van strafontslag daaraan niet onevenredig is?
15. Volgens eiser is het besluit tot strafontslag disproportioneel.
15.1.
In het bestreden besluit II is te lezen dat verweerder van mening is dat eiser met zijn gedragingen het vertrouwen in hem zeer ernstig heeft beschaamd. Dit geldt des te meer nu eiser een meer dan gewaarschuwd man was. Gelet op het in 2012 aan hem opgelegde voorwaardelijk ontslag en de in 2019 opgelegde straf van terugplaatsing in salarisschaal.
Het door eiser gepleegde plichtsverzuim is volgens verweerder niet alleen als zeer ernstig te kwalificeren, maar betekent voor verweerder een zodanige schending van het door de politie in zijn ambtenaren te stellen vertrouwen dat de opgelegde straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig is te achten. Verweerder is daarom van mening dat eiser niet langer in zijn functie als politieambtenaar kan worden gehandhaafd. Het feit dat eiser een lange staat van dienst heeft, doet niet af aan de aard en ernst van het plichtsverzuim.
15.2.
De rechtbank stelt vast dat het belang van verweerder bij het ontslag van eiser ligt in het hebben van een betrouwbare en integere organisatie en het voorkomen van veiligheidsrisico’s. Dit is een zwaarwegend belang, dat zwaarder heeft mogen wegen dan het belang van eiser bij behoud van zijn werk. De rechtbank neemt hierbij in aanmerking dat eiser na de disciplinaire straf van plaatsing in een salarisschaal in 2019 een jaar later in 2020 via een collega informatie uit de politiesystemen heeft laten opvragen en deze informatie vervolgens heeft doorgegeven aan zijn familie. Eiser heeft door zijn gedrag het in hem te stellen vertrouwen in ernstige mate geschonden en daarmee aan het eigen aanzien en aan dat van de politie grote schade toegebracht, waardoor handhaving van eiser in zijn functie niet in redelijkheid van verweerder kon worden verwacht. Wat eiser naar voren heeft gebracht, leidt dan ook niet tot de conclusie dat met een minder zware straf had moeten worden volstaan.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep tegen het bestreden besluit II is ongegrond. Dat betekent dat het strafontslag in stand blijft. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten in deze zaak.
Beslissing
In ROE 20/1415
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit I ongegrond.
In ROE 22/1215
De rechtbank verklaart het beroep tegen het bestreden besluit II ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.A.H. Span-Henkens, rechter, in aanwezigheid van mr. M.H. Vonk-Menger, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 april 2023 .
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 april 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.Zie bijvoorbeeld: uitspraak van 15 september 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BT1997.