ECLI:NL:RBLIM:2023:1008

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 februari 2023
Publicatiedatum
8 februari 2023
Zaaknummer
03/076245-21 en 03/121475-22
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling van voormalig politieambtenaar wegens schending van ambtsgeheim en computervredebreuk

Op 8 februari 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in de strafzaak tegen een voormalig politieambtenaar, die werd beschuldigd van schending van zijn ambtsgeheim en computervredebreuk. De verdachte, geboren in 1963 en woonachtig in Roermond, werd bijgestaan door advocaat mr. P.B.A. Acda. De zaak werd inhoudelijk behandeld op 25 januari 2023, waarbij zowel de verdachte als zijn raadsman aanwezig waren. De officier van justitie beschuldigde de verdachte van meermalen schending van zijn ambtsgeheim en computervredebreuk in de periode van 1 mei 2016 tot en met 22 september 2020. De rechtbank oordeelde dat de dagvaarding voldoende feitelijk was omschreven en verwierp het verweer van de verdediging dat de dagvaarding nietig verklaard moest worden.

De rechtbank achtte het onder parketnummer 03/076245-21 tenlastegelegde feit van schending van het ambtsgeheim en computervredebreuk wettig en overtuigend bewezen. De verdachte had informatie over een hennepkwekerij gedeeld met een schade-expert, wat in strijd was met zijn ambtsplicht. De rechtbank sprak de verdachte vrij van het tweede parketnummer 03/121475-22, omdat niet bewezen kon worden dat hij informatie had gedeeld die geheim moest blijven. De rechtbank legde de verdachte een taakstraf op van 40 uren, rekening houdend met zijn persoonlijke omstandigheden en het feit dat hij niet eerder was veroordeeld.

De benadeelde partij, die schadevergoeding had gevorderd, werd niet-ontvankelijk verklaard in zijn vordering, omdat de verdachte was vrijgesproken van het ten laste gelegde feit. De rechtbank besloot dat de benadeelde partij de proceskosten van de verdachte moest vergoeden, die op dat moment op nihil waren begroot.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummers : 03/076245-21 en 03/121475-22 (ttz.gev.)
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 8 februari 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1963,
wonende te [adres 1] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. P.B.A. Acda, advocaat kantoorhoudende te Roermond.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 januari 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
03/076245-21
Feit 1:in de periode van 1 mei 2016 tot en met 22 september 2020 te Roermond meermalen als ambtenaar van de politie zijn ambtsgeheim heeft geschonden;
Feit 2:zich in de periode van 1 mei 2016 tot en met 22 september 2020 te Roermond op een of meer tijdstippen schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk;
03/121475-22
in de periode van 4 november 2019 tot en met 14 november 2019 in de gemeente Roermond meermalen als ambtenaar van de politie zijn ambtsgeheim heeft geschonden.

3.De geldigheid van de dagvaarding

De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat de dagvaarding ten aanzien van feit 2 van de zaak met parketnummer 03/076245-21 nietig dient te worden verklaard, omdat de tenlastelegging onvoldoende feitelijk en concreet is omschreven. Uit de tenlastelegging van feit 2 kan immers niet worden opgemaakt op welke gedragingen en zaaksdossiers de tenlastelegging ziet, zodat onvoldoende duidelijk is tegen welke beschuldiging verdachte zich dient te verweren.
De rechtbank is van oordeel dat uit de tekst van de tenlastelegging van feit 2 in samenhang met het dossier duidelijk genoeg blijkt waartegen verdachte zich moet verdedigen. Het procesdossier is immers opgedeeld in genummerde zaaksdossiers, die telkens met concrete datums en zoekslagen vermelden welke onbevoegde bevragingen verdachte worden verweten. De rechtbank is van oordeel dat de dagvaarding voldoende feitelijk is omschreven en ook overigens aan de eisen van artikel 261 van het Wetboek van Strafvordering voldoet. De rechtbank zal het verweer van de verdediging om de dagvaarding voor wat betreft feit 2 nietig te verklaren dan ook ongegrond verklaren.

4.De beoordeling van het bewijs

4.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht de onder 1 en 2 tenlastegelegde feiten van parketnummer 03/076245-21 wettig en overtuigend bewezen.
Zij heeft zich daarnaast op het standpunt gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 03/121475-22 tenlastegelegde feit. Enerzijds omdat niet kan worden bewezen dat verdachte informatie heeft gedeeld over ‘de aanwezigheid van een hennepkwekerij’ zoals tenlastegelegd en anderzijds omdat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte opzet had op de schending van zijn ambtsgeheim.
4.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich – overeenkomstig de overgelegde pleitnotities – gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank met betrekking tot de bewezenverklaring van feit 1 van parketnummer 03/076245-21, met dien verstande dat geen sprake is van de periode zoals tenlastegelegd, maar van twee specifieke momenten, te weten 9 maart 2017 (zaak 6) en 22 september 2020 (zaak 11) waarop het tenlastegelegde feit is gepleegd.
Ten aanzien van de zaak met parketnummer 03/121475-22 heeft de verdediging zich op het standpunt gesteld dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. Ten eerste omdat niet kan worden bewezen dat verdachte de concrete uitlatingen zoals tenlastegelegd heeft gedaan. Ten tweede omdat de gedeelde informatie niet geheim was maar publiekelijk bekendgemaakt is. Voorts heeft de verdediging aangevoerd dat wettig en overtuigend bewijs ontbreekt dat verdachte opzet had op de schending van zijn ambtsgeheim.
4.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
03/076245-21
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan schending van het ambtsgeheim (feit 1) en computervredebreuk (feit 2). De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen, omdat de verdachte dit feit heeft bekend en namens hem geen vrijspraak is bepleit (artikel 359, derde lid, Wetboek van Strafvordering).
De rechtbank acht de feiten 1 en 2 wettig en overtuigend bewezen gelet op:
- de verklaringen van verdachte afgelegd bij de politie en ter terechtzitting van 25 januari 2023; [2]
- het proces-verbaal van 18 november 2020 (zaaksdossier 6); [3]
- het proces-verbaal van 25 november 2020 (zaaksdossier 11); [4]
Voortgezette handeling feit 1 en 2
De rechtbank merkt daarbij wel op dat het tenlastegelegde onder feit 1 en het tenlastegelegde onder feit 2 in deze zaak onlosmakelijk met elkaar verbonden zijn: het ambtsgeheim werd in de zaaksdossiers 6 en 11 geschonden (feit 1), nadat door middel van computervredebreuk politiegegevens waren opgevraagd (feit 2). Verdachte heeft immers informatie opgezocht voor privékwesties van een vriend en een nicht. Juist doordat verdachte in staat was in de digitale politiesystemen binnen te dringen, was hij in staat zijn ambtsgeheim te schenden. De rechtbank beschouwt beide feiten dan ook als een zogenaamde voortgezette handeling en zal hiermee bij de afdoening van deze zaak rekening houden.
Vrijspraak overige zaaksdossiers feit 2
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van de zaaksdossiers 1 tot en met 5, 7 tot en met 10 en 12 niet kan worden bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan computervredebreuk. In sommige gevallen omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte de politiesystemen überhaupt heeft bevraagd en in andere gevallen omdat niet kan worden vastgesteld dat verdachte dit deed met een ander doel dan zijn politiewerk. De rechtbank acht computervredebreuk dus ook alleen bewezen op 9 maart 2017 en 22 september 2022.
03/121475-22
De rechtbank is, met de officier van justitie en de verdediging, van oordeel dat verdachte moet worden vrijgesproken van het onder parketnummer 03/121475-22 tenlastegelegde. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Op 23 augustus 2019 is de inboedel van een woning aan de [adres 2] in Herten beschadigd als gevolg van het blussen van een brand die was ontstaan bij een auto op de oprit. Bewoner [Benadeelde] heeft deze schade gemeld bij zijn verzekeraar. De brandweer had op 23 augustus 2019 in de garage een hennepkwekerij ontdekt, die al was aangelegd maar niet opgestart. De woning werd van 17 september 2019 tot 17 oktober 2019 gesloten en verzegeld op grond van artikel 13b van de Opiumwet. De bewoner heeft vervolgens aangifte gedaan van een inbraak die hij op 17 oktober 2019 zou hebben ontdekt. Op 27 maart 2020 heeft de verzekeraar beslist dat zij de inboedelschade die is geclaimd na de autobrand niet vergoedt, omdat in de garage een hennepkwekerij is aangetroffen.
De rechtbank stelt allereerst vast dat verdachte op 4 november 2019 politie-informatie met betrekking tot de aanwezigheid van een hennepkwekerij heeft gedeeld met [naam 2] , de schade-expert die namens de verzekeraar de inboedelschade had onderzocht. [naam 2] mailt op die dag namelijk aan de verzekeraar dat hij net van verdachte heeft gehoord dat in de betreffende woning een hennepplantage is aangetroffen. De rechtbank kan niet vaststellen dat verdachte deze zelfde informatie ook met andere medewerkers van een verzekeringsmaatschappij of een schade-expertbureau heeft gedeeld, omdat in de overige correspondentie met deze betrokkenen niet wordt gesproken over een hennepkwekerij (zoals ten laste gelegd).
De rechtbank oordeelt dat dit informatie is die hij als ambtenaar van de politie in beginsel geheim moest houden, ook al was de vermoedelijke overtreding van de Opiumwet openbaar aangeplakt. Ten eerste werd met die openbare informatie niet bekend gemaakt dat in de garage een hennepkwekerij stond. Ten tweede gaat het in deze zaak om de ambtsplicht om zélf geen informatie te delen, die ook bestaat en blijft bestaan als anderen dezelfde informatie via een andere weg (kunnen) vernemen. [5]
Verdachte zegt dat hij ervan uitging dat hij deze informatie in dit geval wel mocht delen met de schade-expert. De bewoner had hem namelijk verteld dat hij ook de inbraakschade zou gaan claimen bij de verzekeraar, maar verdachte en zijn collega vermoedden dat die aangifte vals was en voorzagen dus mogelijke verzekeringsfraude. Zij baseerden dit vermoeden op diverse (technische) bevindingen, onder meer over de verzegeling van de woning.
De vraag is of verdachte onder de omstandigheden van dit geval mocht denken dat hij deze informatie met deze persoon mocht delen.
Verdachte heeft in verband met het vermoeden van een valse aangifte een journaal bijgehouden. Dit journaal bevindt zich in het dossier en hierin is alles met betrekking tot de aangetroffen situatie op het adres van [Benadeelde] door verdachte vastgelegd. Verdachte heeft zijn bevindingen en communicatie met de schade-expert blijkens het dossier op verschillende momenten met het team Veiligheid Integriteit & Klachten van de politie Eenheid Limburg gedeeld, ruim voordat hij werd verdacht van enig strafbaar feit. Verdachte heeft daarnaast bij de politie en ter terechtzitting verklaard dat hij meende rechtmatig te handelen op basis van het ‘Kaderconvenant Samenwerking aanpak verzekeringsfraude en gerelateerde criminaliteit’ tussen de politie en het Verbond van Verzekeraars.
De rechtbank concludeert dat verdachte onder deze omstandigheden dacht én mocht denken dat hij deze informatie met de schade-expert mocht delen. Voor dit oordeel is niet beslissend of verdachte de juiste persoon was om deze informatie te delen en of dit de juiste manier was om dat te doen, want hem wordt niet verweten dat het juridisch anders zat maar wel dat hij beter had moeten weten. Dat is volgens de rechtbank echter niet bewezen. Zij kan dus niet vaststellen dat verdachte wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij de gedeelde informatie voor de schade-expert geheim had moeten houden en spreekt hem daarom vrij van dit feit.
4.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
03/076245-21
Feit 1
op 9 maart 2017 en 22 september 2020 in Nederland, geheimen waarvan hij, verdachte, wist dat hij, uit hoofde van zijn ambt, te weten ambtenaar van politie, verplicht was ze te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door:
- het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem, met betrekking tot kentekens [nummer 1] en [nummer 2] en [nummer 3] en [nummer 4] en [nummer 5] en de contactgegevens van [naam 3] (zaak 6)
en
- het (laten) bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem naar kenteken [nummer 6] en de naam [naam 4] met betrekking tot gegevens ziende op een aanrijding in Amsterdam (zaak 11) en
vervolgens te verstrekken aan [naam 5] en/of [naam 6]
Feit 2
op 9 maart 2017 en 22 september 2020 in Nederland, opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerd werk, te weten (delen van) servers van de politie, is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel, door zich (telkens) met een gebruikersnaam en wachtwoord toegang te verschaffen tot het systeem Basis Voorziening Informatie Integrale Bevragingen (BVI-B) en/of Bluespot Monitor met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en wachtwoord ter beschikking stonden en waarvoor hem die toegang was toegestaan;
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

5.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
03/076245-21
Feit 1
enig geheim waarvan hij weet of redelijkerwijs moet vermoeden dat hij uit hoofde van ambt verplicht is het te bewaren, opzettelijk schenden, meermalen gepleegd
Feit 2
computervredebreuk, meermalen gepleegd
De feiten 2 en 1 zijn in voortgezette handeling gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

6.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

7.De straf en/of de maatregel

7.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd aan de verdachte op te leggen een taakstraf van 120 uren subsidiair 60 dagen vervangende hechtenis.
7.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft – gelet op de bepleite partiële nietigheid van de dagvaarding (feit 2) met parketnummer 03/076245-21 en de persoonlijke omstandigheden van verdachte – verzocht om aan verdachte een geheel voorwaardelijke taakstraf op te leggen. Subsidiair heeft de raadsman verzocht om bij een bewezenverklaring de gevorderde straf te matigen en te volstaan met een taakstraf van 60 uren.
7.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft zich als politieagent op een dag in 2017 en op een dag in 2020 schuldig gemaakt aan schending van zijn ambtsgeheim en computervredebreuk. Zijn nicht had een aanrijding gehad, kreeg geen gehoor bij de tegenpartij en vroeg hem het opgegeven telefoonnummer te controleren aan de hand van het gefotografeerde kenteken. Zijn vriend had onenigheid met de leraar van diens zoon en vroeg hem een privéadres te achterhalen aan de hand van verschillende gefotografeerde kentekens. Verdachte heeft de gevraagde informatie opgezocht en doorgespeeld. In het eerste geval had zijn nicht mogelijk dezelfde informatie gekregen als zij de politie had gebeld in de plaats waar de aanrijding plaatsvond en heeft verdachte dus vooral iets gedaan wat hij niet mocht doen. In het tweede geval heeft hij zelfs iets gedaan wat geen enkele politieagent mag doen en bovendien potentieel gevaarlijk was. Verdachte heeft niet alleen de privacy van burgers geschaad, maar heeft ook afbreuk gedaan aan het vertrouwen van burgers in de politie.
De rechtbank is niet gebleken dat verdachte criminele intenties heeft gehad met de bevragingen of dat hij hier zelf enig (financieel) voordeel uit heeft gehaald. Het lijkt er eerder op dat sprake is geweest van sluipende normvervaging en van (ook strafrechtelijk) ontoelaatbare vermenging van het werkdomein met de privésfeer. Daarnaast weegt de rechtbank mee dat verdachte gebukt is gegaan onder het strafrechtelijk onderzoek en dat naar aanleiding van dit incident zijn strafontslag bij de politie is gevolgd, waardoor verdachte – na veertig jaar in dienst te zijn geweest – zijn werk bij de politie niet meer mocht uitvoeren. Ter terechtzitting is bovendien gebleken dat verdachte tot op heden nog steeds de gevolgen van zijn daden ondervindt, nu hij als gevolg van het strafontslag en de strafvervolging vooralsnog niet in aanmerking komt voor een Verklaring Omtrent het Gedrag (VOG) en het daardoor moeilijk blijkt een (nieuwe) baan te vinden en zijn huidige te behouden.
De rechtbank houdt tot slot – in het voordeel van verdachte – rekening met het feit dat verdachte blijkens zijn strafblad niet eerder is veroordeeld en dat de feiten langere tijd geleden zijn gepleegd.
Alles overwegende is de rechtbank van oordeel dat een taakstraf voor de duur van 40 uren passend is. Deze straf is lager dan door de officier van justitie is gevorderd, mede omdat de rechtbank minder bewezen acht dan de officier van justitie.

8.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

8.1
De vordering van de benadeelde partij [Benadeelde]
De benadeelde partij [Benadeelde] heeft een vordering ingediend met betrekking tot de geleden schade als gevolg van het onder parketnummer 03/121475-22 ten laste gelegde feit. Hij vordert een schadevergoeding van € 62.155,- bestaande uit materiële en immateriële schade. De benadeelde partij heeft tevens verzocht de schadevergoedingsmaatregel op te leggen en het bedrag te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag.
Nu de verdachte wordt vrijgesproken van het onder parketnummer 03/121475-22 ten laste gelegde feit zal de benadeelde partij niet-ontvankelijk worden verklaard in zijn vordering.
De rechtbank bepaalt dat de benadeelde partij zal worden veroordeeld tot vergoeding van de proceskosten van de verdachte, tot op heden begroot op nihil.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 9, 22c, 22d, 57, 138ab en 272 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het onder parketnummer 03/121475-22 ten laste gelegde feit;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 4.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 5 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
- veroordeelt de verdachte tot
een taakstrafvoor de duur
van 40 uren;
- beveelt dat indien de veroordeelde de taakstraf niet naar behoren verricht, vervangende hechtenis zal worden toegepast van 20 dagen;

Benadeelde partij en schadevergoedingsmaatregel

  • verklaart de benadeelde partij [Benadeelde]
  • veroordeelt de benadeelde partij [Benadeelde] in de kosten van de procedure en begroot deze kosten aan de zijde van de verdachte tot op heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Feuth, voorzitter, mr. N.P.J. van de Pasch en mr. J. van Berchum, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.H.C. van den Munckhof, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 8 februari 2023.
Buiten staat
Mr. J. van Berchum is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
03/076245-21
Feit 1
hij in de periode van 1 mei 2016 tot en met 22 september 2020 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, meermalen geheimen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, uit hoofde van zijn ambt, beroep te weten ambtenaar van politie, verplicht was ze te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door:
- het bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem, met betrekking tot (het) kenteken(s) [nummer 1] en/of [nummer 2] en/of [nummer 3] en/of [nummer 4] en/of [nummer 5] en/of de contactgegevens van [naam 3] (zaak 6)
en/of
- het (laten) bevragen van het geautomatiseerde politiesysteem naar kenteken [nummer 6] en de naam [naam 4] met betrekking tot gegevens ziende op of in relatie tot informatie tot een aanrijding in Amsterdam (zaak 11) en
vervolgens te verstrekken aan en/of te delen met [naam 5] en/of [naam 6]
Feit 2
hij op een of meer tijdstippen in de periode van 1 mei 2016 tot en met 22 september 2020 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, (telkens) opzettelijk en wederrechtelijk in een geautomatiseerd werk, te weten (delen van) servers van de politie, is binnengedrongen met behulp van een valse sleutel, te weten door het onbevoegd gebruik maken van een gebruikersnaam en wachtwoord het systeem Basis Voorziening Informatie Integrale Bevragingen (BVI-B) en de daaraan gekoppelde systemen) en door zich (telkens) met een gebruikersnaam en wachtwoord het systeem Basis Voorziening Informatie Integrale Bevragingen (BVI-B) en/of Basis Voorziening Handhaving (BVH) en/of Bluespot Monitor (BSM en de daaraan gekoppelde systemen) toegang te verschaffen tot (delen van) servers van de politie het systeem Basis Voorziening Informatie Integrale Bevragingen(BVI-B) en/of Basis Voorziening Handhaving (BVH) en/of Bluespot Monitor (BSM en de daaraan gekoppelde systemen waren geplaatst) (telkens) met een ander doel dan waarvoor hem die gebruikersnaam en wachtwoord ter beschikking stonden en waarvoor hem die toegang was toegestaan;
03-121475-22
hij in de periode van 4 november 2019 tot en met 14 november 2019 in de gemeente Roermond, in elk geval in Nederland, meermalen geheimen waarvan hij, verdachte, wist of redelijkerwijs moest vermoeden dat hij, verdachte, uit hoofde van zijn ambt, beroep te weten ambtenaar van politie, verplicht was ze te bewaren, opzettelijk heeft geschonden, door:
-politie informatie m.b.t. de aanwezigheid van een hennepkwekerij (op het adres [adres 2] te Herten) te verstrekken aan en/of te delen met [naam 2] , althans een (of meer) medewerker(s) van een verzekeringsmaatschappij en/of een schade expert bureau.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, proces-verbaalnummer 2300-OZLB202245, onderzoeksnummer IOZLB202245, gesloten d.d. 30 december 2020, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 327.
2.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 16 december 2020, p. 208 en p. 221-222. De verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 januari 2023.
3.Proces-verbaal van 18 november 2020, p. 284-286, met bijlagen, p. 287-289.
4.Proces-verbaal van 25 november 2020, p. 303-304, met bijlagen, p. 305-311.
5.HR 9 juli 2019, ECLI:NL:HR:2019:1135.