ECLI:NL:RBLIM:2023:2536

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 april 2023
Publicatiedatum
13 april 2023
Zaaknummer
ROE 21/863
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om handhavend op te treden tegen loslopende runderen op een weg in Weert

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 14 april 2023 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser en het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert. De eiser verzocht om handhavend op te treden tegen loslopende runderen op een weg in Weert, onder verwijzing naar artikel 51 van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens (RVV 1990). De rechtbank heeft het verzoek afgewezen, omdat de loslopende runderen niet als vee kunnen worden aangemerkt volgens de definitie in het RVV 1990. Dit was eerder al vastgesteld in een uitspraak van 12 augustus 2020, waartegen geen rechtsmiddel is aangewend. De rechtbank oordeelde dat er geen grondslag was voor handhaving, aangezien er geen overtreding van het RVV 1990 was. De rechtbank concludeerde dat het beroep van de eiser ongegrond was en verklaarde het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen aanleiding was voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/863

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 april 2023

in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Weert (verweerder)

(gemachtigde: mr. H.L.M.G. Creemers).
Als derde-partij neemt aan de zaak deel: Vereniging Natuurmonumenten uit Amersfoort.

Inleiding

Bij besluit van 10 december 2020 (het primaire besluit) heeft verweerder het verzoek van eiser om handhavend op te treden tegen het door de Vereniging Natuurmonumenten (hierna: de derde-partij) los laten lopen van (wilde) runderen op de [adres] in Weert afgewezen. Eiser heeft tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
Eiser heeft vervolgens beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn bezwaar tegen het primaire besluit.
Verweerder heeft de stukken die op de zaak betrekking hebben ingediend. Bij de stukken bevindt zich een besluit van 30 maart 2021, waarbij het bezwaar van eiser tegen het primaire besluit ongegrond is verklaard.
Op 8 april 2021 heeft eiser gereageerd op het besluit van 30 maart 2021. Uit deze reactie blijkt dat eiser het niet eens is met dit besluit.
Het beroep wordt ingevolge artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) geacht mede gericht te zijn tegen het besluit van 30 maart 2021 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend. Eiser heeft diverse malen schriftelijk zijn standpunt toegelicht.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 27 januari 2023. Eiser is verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De derde-partij is verschenen bij [naam] .

Beoordeling door de rechtbank

1. Het wettelijk kader is opgenomen in een bijlage. Deze bijlage maakt deel uit van deze uitspraak.
Ten aanzien van het niet tijdig beslissen
2. Tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan beroep worden ingesteld (artikel 6:2, aanhef en onder b, in samenhang met artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f, van de Awb). Het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen (artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
2.1.
De door eiser ingediende beroepsgrond tegen het niet tijdig beslissen, is tijdens de behandeling ter zitting ingetrokken.
2.2.
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat eiser nog een afzonderlijk belang, als bedoeld in artikel 6:20, vijfde lid, van de Awb, heeft bij een beoordeling van het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen op zijn bezwaarschrift, aangezien hangende de beroepsprocedure alsnog een besluit op dit bezwaarschrift bekend is gemaakt. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is derhalve niet-ontvankelijk wegens het vervallen van het procesbelang.
2.3.
Voor het vergoeden van het griffierecht en een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding, nu het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit op bezwaar ten tijde van de indiening ervan reeds niet-ontvankelijk was, omdat de ingebrekestelling prematuur (te vroeg) was ingediend (en dus niet is voldaan aan het bepaalde in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb).
Ten aanzien van het alsnog genomen besluit van 30 maart 2021 (het bestreden besluit)
3. Eiser is woonachtig aan de [adres] in het buitengebied van [woonplaats] . Aan weerszijden van deze weg zijn natuurgebieden ontstaan, die grotendeels in eigendom zijn van de derde-partij, die deze gebieden ook beheert. De derde-partij heeft voor het natuurbeheer grote grazers (Schotse hooglanders; hierna: runderen) ingezet. De weg met fietspad heeft een beperkte verkeersintensiteit (bestemmingsverkeer en recreatieve functie). Op enkele honderden meters van eisers woning zijn twee veeroosters op de openbare weg aangelegd met een tussenafstand van 15 meter. Tussen beide veeroosters is het mogelijk voor de runderen om zonder toezicht de openbare weg over te steken en op deze manier worden twee natuurgebieden (Raamweide en Graus) met elkaar verbonden.
3.1.
Bij besluit van 2 juli 2019 heeft verweerder op grond van artikel 51, tweede lid, van het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990) een verkeersbesluit genomen, inhoudende dat een deel van de [adres] (tussen de hierboven genoemde veeroosters) wordt aangewezen als weggedeelte waar het is toegelaten ter plaatse rij- of trekdieren of vee zonder toezicht op de weg los te laten lopen.
3.2.
Eiser heeft tegen dit besluit beroep ingesteld bij deze rechtbank, bekend onder zaaknummer ROE 19/2143 . Bij uitspraak van 12 augustus 2020 [1] heeft de rechtbank het beroep van eiser gegrond verklaard en het ontwerpbesluit van 13 februari 2019 herroepen. De rechtbank heeft daarbij geoordeeld dat verweerder ten onrechte gebruik heeft gemaakt van artikel 51, tweede lid, van het RVV 1990 om de oversteek van de runderen toe te staan. De runderen van de derde-partij kunnen volgens de rechtbank niet worden aangemerkt als vee, zoals bedoeld in voornoemd artikel, omdat ze niet tam zijn maar wild. De rechtbank heeft zich daarbij gebaseerd op de definitie voor “vee” in het woordenboek van Van Dale en het standpunt van de Commissie Verbetering Begrazingsbeheer Kempen-Broek, die de runderen van de derde-partij heeft beschouwd als wilde dieren, die in de natuur leven. Tegen deze uitspraak is geen rechtsmiddel ingesteld.
3.3.
Vervolgens heeft eiser op 30 september 2020 – binnengekomen bij verweerders gemeente op 2 oktober 2020 – verweerder verzocht om handhavend op te treden tegen het door de derde-partij los laten lopen van de runderen op de [adres] . Eiser verwijst naar artikel 51, eerste lid, van het RVV 1990, waarin volgens hem door de wetgever een verbod is opgelegd aan eigenaren van vee om dat vee los te laten lopen op de openbare weg vanwege de verkeersveiligheid. Nu dit artikel betrekking heeft op tamme runderen staat daarmee voor eiser ook onomstotelijk vast dat het voor eigenaren van wilde runderen, die een groter risico vormen voor de verkeersveiligheid dan tamme runderen, verboden is om de wilde runderen los te laten lopen op de openbare weg. Volgens eiser is het voor dit verbod niet noodzakelijk om een apart wetsartikel uit te vaardigen, nu dit impliciet volgt uit artikel 51 van het RVV 1990. Daarnaast verwijst eiser naar de uitspraak van deze rechtbank van 12 augustus 2020, waarin de rechtbank heeft geoordeeld dat een toestemming op grond van artikel 51, tweede lid, van het RVV 1990 voor het los laten lopen van vee geen betrekking heeft op wilde runderen, zoals de runderen op de [adres] .
3.4.
Bij het primaire besluit heeft verweerder het handhavingsverzoek van eiser afgewezen. Primair stelt verweerder daaraan ten grondslag dat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden, omdat niet is gebleken dat de derde-partij regels of voorschriften ten aanzien van het laten los lopen van de runderen op de [adres] heeft overtreden. Subsidiair heeft verweerder het handhavingsverzoek afgewezen voor zover er ten aanzien van artikel 2:62 van de Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Weert (APV) moet worden uitgegaan van het feit dat de runderen wel kunnen worden beschouwd als vee. In dat geval zijn volgens verweerder ter plaatse voldoende maatregelen genomen, zodat het verkeer rekening kan houden met de aanwezigheid van de runderen en de betreffende oversteek voor runderen niet behoeft te leiden tot verkeersonveiligheid. Zo is er naar de mening van verweerder op de [adres] een lage verkeersintensiteit (de weg is alleen maar toegankelijk voor bestemmingsverkeer en fietsers), is slechts een kort stuk weg toegankelijk voor de runderen en worden de weggebruikers gewaarschuwd met borden om afstand te houden van de runderen.
3.5.
Bij het bestreden besluit heeft verweerder de afwijzing van eisers handhavingsverzoek gehandhaafd en het bezwaar van eiser tegen primaire besluit ongegrond verklaard.
4. Eiser is het niet eens met het bestreden besluit. De beroepsgronden van eiser tegen het loslopen van de runderen op de [adres] en het weigeren van verweerder om daartegen handhavend op te treden hebben (kort gezegd) enerzijds betrekking op de aantasting van de verkeersveiligheid van deze weg en anderzijds betrekking op het feit dat de oversteek van runderen op de [adres] leidt tot schade, in die zin dat er in de natuurgebieden aan weerszijden van deze weg een verlies aan biodiversiteit optreedt als gevolg van het grazen van de runderen.
5. De rechtbank bespreekt hierna de door eiser aangevoerde beroepsgronden en komt tot de volgende beoordeling.
6. De rechtbank overweegt dat verweerder uitsluitend bevoegd is om handhavend op te treden in een situatie die strijdig is met een wettelijk voorschrift. Dit volgt uit artikel 125 van de Gemeentewet in samenhang gelezen met artikel 5:21, aanhef en onder a, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en artikel 5:2, eerste lid en onder b, van de Awb. Wanneer sprake is van een overtreding is verweerder in beginsel verplicht om handhavend op te treden. Hiervan mag alleen onder bijzondere omstandigheden worden afgeweken. Een overtreding is nader beschreven in artikel 5:1, eerste lid, van de Awb, te weten: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat verweerder heeft onderzocht of het gebruik van de oversteek voor runderen strijdig is met enig wettelijk voorschrift. Verweerder heeft daarbij in het kader van de verkeersveiligheid gekeken naar overtredingen van artikel 51 van het RVV 1990, artikel 2:62 van de APV en artikel 5 van de Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994).
6.2.
In het bestreden besluit is verweerder tot de conclusie gekomen dat in het bepaalde in artikel 51, eerste lid, van het RVV 1990 geen grondslag is gelegen voor toewijzing van het verzoek om handhaving van eiser, omdat dit artikel niet wordt overtreden. Verweerder verwijst in dit verband naar de uitspraak van deze rechtbank van 12 augustus 2020, zoals hiervoor in rechtsoverweging 3.2 is vermeld, waarin is geoordeeld dat de runderen die loslopen op de [adres] niet aangemerkt kunnen worden als vee en artikel 51 dus niet van toepassing is. De rechtbank volgt dit standpunt van verweerder. De rechtbank ziet geen aanleiding om nu anders te oordelen over artikel 51 van het RVV 1990 dan in de uitspraak van 12 augustus 2020 is gedaan. Anders dan eiser is de rechtbank van oordeel dat uit artikel 51 van het RVV 1990 niet mag worden afgeleid dat nu tamme runderen (vee) niet zonder toezicht op de weg los mogen lopen, dit verbod zeer zeker voor wilde runderen geldt, omdat deze een veel groter risico vormen voor de verkeersveiligheid dan tamme runderen. Artikel 51 van het RVV 1990 is door de wetgever alleen opgemaakt voor vee en niet voor andere categorieën van dieren. De specifieke vraag of wilde runderen zonder toezicht op de weg los mogen lopen, is tot dusver niet in enig wettelijk voorschrift beantwoord en door de wetgever geregeld. Verweerder kan dan ook niet handhavend optreden, nu er geen wettelijk voorschrift wordt overtreden.
6.3.
Vervolgens heeft verweerder onderzocht of artikel 2:62 van de APV grondslag kan bieden voor handhaving. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat dit niet het geval is. Deze bepaling uit de APV ziet ook op “vee”. De rechtbank is van oordeel dat verweerder terecht ook hier aansluiting heeft gezocht bij de hiervoor genoemde uitspraak van deze rechtbank van 12 augustus 2020, in die zin dat in het onderhavige geval de runderen, die gebruik maken van de oversteek op de [adres] , niet kunnen worden beschouwd als vee met als gevolg dat artikel 2:62 van de APV eveneens niet van toepassing is. Er is dus geen overtreding van dit voorschrift.
6.4.
Gelet op voornoemd oordeel komt de rechtbank aan bespreking van het door verweerder ingenomen subsidiaire standpunt ten aanzien van artikel 2:62 van de APV niet toe.
6.5.
Verweerder heeft in het bestreden besluit aangegeven dat het handelen van de derde-partij, zijnde de eigenaar van de runderen aan de [adres] , mogelijk getoetst kan worden aan artikel 5 van de Wvw 1994. De rechtbank is met verweerder van oordeel dat de gedragingen in geding vallen onder artikel 5 van de WVW. Verweerder heeft verder gesteld dat hij niet bevoegd is om handhavend op te treden op grond van artikel 5 van de Wvw 1994. De rechtbank stelt vast dat uit de artikelen 158 en 159 van de Wvw 1994 volgt dat de politie moet toezien op de naleving van artikel 5 van de Wvw 1994. Dit betekent dat verweerder zich terecht onbevoegd heeft geacht om te handhaven, voor zover het gaat om artikel 5 Wvw 1994.
7. Ten aanzien van eisers beroepsgrond dat verweerder handhavend moet optreden, omdat schade aan de natuur (verlies van biodiversiteit) wordt aangericht als gevolg van de oversteek voor de runderen op de [adres] , overweegt de rechtbank het volgende.
7.1.
Op grond van vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling; zie bijvoorbeeld de uitspraak van 15 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1569) mag de reikwijdte van een handhavingsverzoek na het primaire besluit niet worden uitgebreid. De inhoud van het handhavingsverzoek is bepalend voor de omvang van het geding.
7.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser de omvang van het geding over het loslopen van de runderen over de [adres] heeft beperkt door de formulering van het handhavingsverzoek. Dit verzoek (en de aanvullende informatie van eiser per e-mail van 10 november 2020) strekt namelijk slechts tot het treffen van bestuursrechtelijke handhavingsmaatregelen wegens aantasting van de verkeersveiligheid en niet het verlies van biodiversiteit. Het handhavingsverzoek heeft dan ook hier geen betrekking op, zodat verweerder ook niet kan worden verweten dat hij de schade aan de natuur (verlies aan biodiversiteit) als gevolg van de oversteek voor runderen op de [adres] niet in zijn besluitvorming heeft betrokken. Dit valt daarom buiten de omvang van het geding, zodat de rechtbank deze beroepsgrond verder buiten beschouwing laat. Dat eiser in zijn vorige beroepszaak bij de rechtbank (resulterend in de meermaals genoemde uitspraak van 12 augustus 2020) het verlies aan biodiversiteit reeds naar voren heeft gebracht en verweerder dit aspect dus had moeten meenemen bij zijn beoordeling, maakt het vorenstaande niet anders. Zoals hiervoor is vermeld, heeft het handhavingsverzoek van eiser geen betrekking op de biodiversiteit, zodat dit in deze procedure niet aan de orde kan zijn.

Conclusie en gevolgen

8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder terecht geconcludeerd dat er geen wettelijke grondslag is op grond waarvan in deze situatie handhavend zou kunnen worden opgetreden. De tegen het bestreden besluit aangevoerde beroepsgronden slagen niet. Hetgeen overigens is aangevoerd leidt evenmin tot een ander oordeel. De rechtbank verklaart het beroep van eiser tegen het bestreden besluit daarom ongegrond.
8.1.
Zoals hiervoor onder rechtsoverweging 2.2 is overwogen, moet het beroep tegen het niet tijdig beslissen op eisers bezwaarschrift niet-ontvankelijk worden verklaard.
8.2.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G. Leijten, rechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 14 april 2023
griffier
rechter
De griffier is niet in de gelegenheid
deze uitspraak te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 14 april 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: wettelijk kader

Algemene wet bestuursrecht (Awb)

Artikel 5:1, eerste lid:
In deze wet wordt verstaan onder overtreding: een gedraging die in strijd is met het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
Artikel 5:2, eerste lid, aanhef en onder b:
In deze wet wordt verstaan onder:
a. bestuurlijke sanctie: een door een bestuursorgaan wegens een overtreding opgelegde verplichting of onthouden aanspraak;
b. herstelsanctie: een bestuurlijke sanctie die strekt tot het geheel of gedeeltelijk ongedaan maken of beëindigen van een overtreding, tot het voorkomen van herhaling van een overtreding, dan wel tot het wegnemen of beperken van de gevolgen van een overtreding;
c. (..)
Artikel 5:21, aanhef en onder a:
Onder last onder bestuursdwang wordt verstaan de herstelsanctie, inhoudende een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding,
Artikel 6:2:
Voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep worden met een besluit gelijk gesteld:
a. de schriftelijke weigering een besluit te nemen, en
b. het niet tijdig nemen van een besluit.
Artikel 6:12, tweede lid:
Het beroepschrift kan worden ingediend zodra:
a. het bestuursorgaan in gebreke is tijdig een besluit te nemen of een van rechtswege verleende beschikking bekend te maken, en
b. twee weken zijn verstreken na de dag waarop de belanghebbende het bestuursorgaan schriftelijk heeft medegedeeld dat het in gebreke is.
Artikel 6:20, derde lid:
Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit heeft mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt.
Artikel 7:1, eerste lid, aanhef en onder f:
Degene aan wie het recht is toegekend beroep bij een bestuursrechter in te stellen, dient alvorens beroep in te stellen bezwaar te maken, tenzij het beroep zich richt tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Het Reglement Verkeersregels en Verkeerstekens 1990 (RVV 1990)

Artikel 51:
1. Het is verboden rij- of trekdieren of vee zonder toezicht op de weg los te laten lopen.
2
.Het eerste lid geldt niet ten aanzien van wegen die door het bevoegde gezag zijn aangewezen.

Algemene Plaatselijke Verordening gemeente Weert (APV)

Artikel 2:62:
De rechthebbende op vee, dat zich bevindt in een aan een weg liggend weiland of terrein, dat niet van die weg is afgescheiden door een deugdelijke veekering, is verplicht ervoor te zorgen dat zodanige maatregelen worden getroffen dat dit vee die weg niet kan bereiken.

Wegenverkeerswet 1994 (Wvw 1994)

Artikel 5:
Het is een ieder verboden zich zodanig te gedragen dat gevaar op de weg wordt veroorzaakt of kan worden veroorzaakt of dat het verkeer op de weg wordt gehinderd of kan worden gehinderd.
Artikel 158, eerste lid:
Met het toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens deze wet, met uitzondering van de hoofdstukken IA, IB en IC, zijn belast de in artikel 159 bedoelde personen en de bij besluit van Onze Minister aangewezen personen, voor zover bij dat besluit is bepaald. Zij beschikken daartoe over de in artikel 160, vierde lid, genoemde bevoegdheid met betrekking tot het vervoeren van personen en over de bevoegdheid, genoemd in artikel 160, vijfde lid.
Artikel 159:
Met de opsporing van de feiten, strafbaar gesteld bij of krachtens deze wet, zijn belast:
a. de in de artikelen 141 en 142 van het Wetboek van Strafvordering bedoelde personen;
b. de bij algemene maatregel van bestuur aangewezen ambtenaren van de Rijksbelastingdienst, van de Rijks- en de provinciale waterstaat, van de Dienst Wegverkeer en van de verkeersinspecties, een en ander voor zover bij die algemene maatregel van bestuur is bepaald;
c. de in de artikelen 87 en 89 van de Wet personenvervoer 2000 bedoelde personen, voor zover het betreft de eisen die met betrekking tot voertuigen als bedoeld in die wet worden gesteld bij of krachtens deze wet.

Gemeentewet

Artikel 125:
1. Het gemeentebestuur is bevoegd tot oplegging van een last onder bestuursdwang.
2
.De bevoegdheid tot oplegging van een last onder bestuursdwang wordt uitgeoefend door het college, indien de last dient tot handhaving van regels welke het gemeentebestuur uitvoert.
3. (…)
4. (…)