ECLI:NL:RBLIM:2023:2396

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
6 april 2023
Publicatiedatum
7 april 2023
Zaaknummer
C/03/299441 / FA RK 21-4704
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Gezag en omgang in een complexe gezinssituatie met kindvriendelijke overwegingen

Op 6 april 2023 heeft de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, een beschikking gegeven in een zaak over gezag en omgang tussen ouders en hun kinderen. De moeder, vertegenwoordigd door advocaat mr. E.F.M. van Swaaij, verzocht om wijziging van het gezag en een zorgregeling, terwijl de vader, vertegenwoordigd door mr. S.G.L. Bremen, zich tegen deze verzoeken verzette. De Raad voor de Kinderbescherming heeft in zijn rapport geadviseerd om geen wijziging in het gezag aan te brengen en geen zorgregeling vast te leggen, gezien de problematiek rondom de kinderen en hun trauma's. De rechtbank heeft de argumenten van de raad overgenomen en geconcludeerd dat het gezamenlijk gezag behouden moet blijven, omdat een wijziging niet in het belang van de kinderen zou zijn. De rechtbank heeft ook vastgesteld dat de kinderen momenteel geen contact met de vader willen en dat het forceren van contact schadelijk zou zijn voor hun ontwikkeling. De rechtbank heeft het verzoek van de moeder om wijziging van het gezag afgewezen en bepaald dat er geen zorgregeling zal gelden, zodat de kinderen in alle rust aan hun herstel kunnen werken. De vader is aangespoord om op afstand betrokken te blijven bij de hulpverlening en de kinderen te blijven stimuleren om contact met hem te overwegen in de toekomst.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 6 april 2023
Zaaknummer: C/03/299441 / FA RK 21-4704
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[de moeder] ,
verzoekster, verder te noemen: de moeder,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat mr. E.F.M. van Swaaij, gevestigd te Maastricht,
en:
[de vader] ,
wederpartij, verder te noemen: de vader,
wonend te [woonplaats] ,
advocaat mr. S.G.L. Bremen, gevestigd te Landgraaf.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bij deze zaak betrokken: de
Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, locatie Maastricht, verder te noemen: de Raad.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de beschikking van 11 mei 2022;
  • het rapport van de raad, ontvangen op 7 november 2022;
  • de reactie van de moeder, ontvangen op 16 november 2022;
  • de reactie van de vader, ontvangen op 25 november 2022.

2.De verdere beoordeling

Inleiding
2.1.
Bij beschikking van 11 mei 2022 heeft de rechtbank de raad verzocht om onderzoek te verrichten en te adviseren over de zorgregeling en het gezag, en iedere verdere beslissing aangehouden.
2.2.
De raad heeft in zijn rapport van 31 oktober 2022 ten aanzien van de kinderen geadviseerd. Hierna wordt het advies van de raad en de door partijen daarover ingenomen standpunten besproken. Daarna volgt een beslissing over hetgeen nog ter beoordeling voorligt.
Het advies van de raad
2.3.
De raad adviseert in het belang van de kinderen geen wijziging in het gezag over de kinderen aan te brengen en geen zorgregeling tussen de vader en de kinderen vast te leggen.
2.4.
De raad heeft in zijn rapport ten aanzien van het gezag onder meer aangegeven dat gebleken is dat de ouders het afgelopen anderhalf jaar niet of nauwelijks met elkaar hebben kunnen communiceren. De moeder heeft echter (door de opstelling van de vader die niet tot problemen leidt) nog nooit vervangende toestemming hoeven vragen bij de rechtbank. De vader geeft daarbij aan dat hij ook in de toekomst gezagsbeslissingen over de kinderen niet zal frustreren en gewoon zal meewerken. Dit alles maakt dat de raad van mening is dat eenhoofdig gezag bij de moeder nu niet aan de orde is, temeer nu uit het gesprek met de moeder volgt dat zij de noodzaak van het door haar gedane verzoek betwijfelt.
2.5.
De raad heeft verder in zijn rapport ten aanzien van de zorgregeling onder meer aangegeven dat de kindproblematiek en de trauma’s een belemmering vormen voor de kinderen om contact te hebben met de vader. De kinderen hebben ook duidelijk uitgesproken dat ze op dit moment geen contact met de vader willen. Het forceren van contact, al dan niet via een BOR, is nu niet wenselijk en haalbaar en mogelijk zelfs risicovol (kans op suïcide bij [minderjarige 1] ). De verwachting is dat dit enkel averechts zal werken en bij de kinderen zal zorgen voor veel stress, hetgeen een negatieve invloed zal hebben op hun traumabehandeling bij GGZ Mondriaan en daarmee ook hun kindontwikkeling. Hoe lang een en ander gaat duren is niet te voorspellen. Mogelijk ontstaat er door de traumabehandeling op termijn draagkracht bij de kinderen voor contactherstel met de vader. Het is de taak van de hulpverlening om op het moment dat de draagkracht groot genoeg is voor contactherstel dit op te starten, waarbij het volgen van het tempo van [minderjarige 1] en [minderjarige 2] leidend dient te zijn. De kinderen moeten het idee hebben dat zij hierin een eigen keus hebben en mogen maken. Het moet hen verder altijd vrij staan op eigen initiatief contact op te nemen met de vader. Daarnaast ligt het op de weg van de moeder om de kinderen te (blijven) stimuleren een vorm van contact met de vader aan te gaan en de vader te (blijven) informeren over de kinderen. Het ligt op de weg van de vader om op afstand betrokken te zijn (en te worden) bij hulpverlening en contact met de school. De vader zal contact moeten opnemen met de hulpverlening om geïnformeerd te worden over de behandeling van de kinderen, waarbij ook kan worden bekeken of en welke vorm van contact eventueel wel al mogelijk zou kunnen zijn, bijvoorbeeld het sturen van een kaart.
De reacties van partijen
2.6.
De moeder heeft onder meer gesteld dat zij van mening is dat het “klem en verloren” criterium door de raad verkeerd wordt geïnterpreteerd. Zij is van mening dat inmiddels wel is voldaan aan dit criterium, dan wel in het belang van de kinderen anderszins noodzakelijk is dat het gezamenlijk gezag wordt beëindigd. Het enkele gegeven dat de vader handtekeningen zet doet daar niet aan af. De communicatie tussen de ouders is minimaal en de vader is niet of nauwelijks betrokken bij de opvoeding van de kinderen. Van feitelijke gezagsuitoefening is, als gevolg van het ontbreken van communicatie, geen sprake. De raad geeft ook niet aan op welke wijze de communicatie tussen de ouders kan worden verbeterd en op welke termijn. Het ontbreken van communicatie lijkt als gevolg van alle gebeurtenissen in het verleden als een gegeven door de raad te worden gecommuniceerd. Onder deze omstandigheden acht de moeder het niet redelijk dat nog van haar wordt gevergd dat zij al dan niet met behulp van hulpverlening blijft proberen om te overleggen met de vader. Verder staat de moeder achter het advies van de raad betreffende de zorgregeling.
2.7.
De vader heeft onder meer gesteld dat hij zich kan vinden in het advies van de raad om geen wijziging in het gezag over de kinderen aan te brengen. Hij is van mening dat het belangrijk is om naar de kinderen over te brengen dat zowel de vader als de moeder het gezag blijven uitoefenen. Hij acht de kans groot dat hij als vader volledig uit het leven van de kinderen zal verdwijnen als het gezamenlijk gezag wordt beëindigd en de moeder alleen het gezag krijgt. Dat zou schadelijk zijn voor de identiteitsontwikkeling van de kinderen. In de visie van de vader is beëindiging van het gezag een misplaatste bevestiging van het beeld dat de kinderen nu van hem hebben. Onder verwijzing naar een uitspraak van de Hoge Raad van 27 maart 2020 (ECLI:NL:HR:2020:533) en het bepaalde in artikel 1:247 lid 3 BW, verzoekt de vader het verzoek van de moeder betreffende het gezag af te wijzen. Verder legt de vader, al is hij het niet (helemaal) eens met de zienswijze van de raad betreffende de zorgregeling, zich bij dat deel van het advies neer. De vader wil benadrukken dat mochten de kinderen ooit het contact met hem willen hervatten, ze altijd bij hem welkom zijn.
Inhoudelijke beoordeling
Gezag
2.8.
De rechtbank stelt voorop dat een gezamenlijke gezagsuitoefening het uitgangspunt is van de wetgever. Hiervan kan slechts in uitzonderlijke gevallen worden afgeweken. De rechtbank is met de raad en op de daartoe door de raad aangegeven gronden, die de rechtbank overneemt en tot de hare maakt, van oordeel dat een wijziging van het gezag niet tegemoet komt aan de belangen van de kinderen. Hoewel het behouden van het gezamenlijk gezag het risico in zich bergt dat de kinderen klem komen te zitten tussen hun strijdende ouders die al geruime tijd niet in staat lijken tot een constructieve communicatie en samenwerking te komen, is niet de verwachting dat wijziging van het gezag daarin verbetering zal brengen. Een wijziging van het gezag zou bovendien een ongewenste stap kunnen zijn naar verdere uitsluiting van de vader en positie van de vader (ook ten aanzien van hulpverlening) verzwakken. Juist nu de vader geen contact meer heeft met de kinderen en door de moeder nog maar sporadisch op de hoogte wordt gehouden van de laatste ontwikkelingen, is het belangrijk dat hij in de gelegenheid is om zelf onder meer op school of bij hulpinstanties de nodige informatie over de kinderen in te winnen. Verder is niet gebleken dat de vader zijn gezag zou misbruiken en door zwaarwegende acties de moeder in haar taak als verzorgende ouder zou belemmeren of de door de moeder te nemen beslissingen aangaande de kinderen zou dwarsbomen. Integendeel, de opstelling van de vader heeft eerder niet tot problemen geleid en de vader heeft aangegeven ook in de toekomst gewoon te blijven meewerken. Naar het oordeel van de rechtbank is er dan ook onvoldoende grond om het gezamenlijk gezag te beëindigen. De rechtbank zal daarom het verzoek van de moeder afwijzen.
Zorgregeling
2.9.
Op grond van de stukken, waaronder met name het rapport van de raad, en de reacties daarop van partijen, is de rechtbank van oordeel dat wijziging van de zorgregeling in die zin dat voortaan geen zorgregeling zal gelden op dit moment het meest tegemoet komt aan de belangen van de kinderen. De kinderen kunnen dan in alle rust werken aan hun herstel en traumabehande-ling bij GGZ Mondriaan volgen en zich verder ontwikkelen. Zoals ook door de raad aangegeven is het de taak van hulpverlening om op het moment dat de draagkracht van de kinderen groot genoeg is voor contactherstel, dit op te starten waarbij het tempo van de kinderen leidend dient te zijn. Verder moet het de kinderen altijd vrij staan op eigen initiatief contact op te nemen met de vader. De vader heeft in dit kader uitdrukkelijk aangegeven dat de deur voor de kinderen open blijft staan en de kinderen altijd welkom zijn. Het ligt verder op de weg van de moeder om de kinderen te (blijven) stimuleren om een vorm van contact met de vader aan te gaan (en niet te bevestigen in negatief vaderbeeld) en de vader te (blijven) informeren over de kinderen, en op de weg van de vader om op afstand betrokken te zijn (en te worden) bij hulpverlening en de school van de kinderen. De rechtbank verwacht daarbij een actieve houding van de vader. De vader kan in samenspraak met hulpverlening bekijken of er mogelijk (op termijn) nog ruimte is om op laagdrempelige wijze contact te leggen met de kinderen (bijvoorbeeld door het sturen van een kaart). Gelet op het vorenstaande zal de rechtbank het verzoek van de moeder toewijzen.
[minderjarige 1] en [minderjarige 2]
2.10.
Tegen [minderjarige 1] en [minderjarige 2] wil de kinderrechter het volgende zeggen. Het is al weer een tijd gelden dat ik jullie heb gesproken op de rechtbank. Het waren intensieve gesprekken waarin jullie allebei veel aan mij hebben verteld. Dank voor het vertrouwen in mij. Heel duidelijk was dat jullie geen contact wilden met papa en ook dat papa geen beslissingen meer mag nemen over jullie. Na het onderzoek van de raad heb ik daar goed over nagedacht. Uiteindelijk is mijn beslissing dat papa wel het gezag over jullie houdt maar dat er geen regeling komt om contact te hebben met papa. Dat lijkt misschien gek maar ik heb er goed over nagedacht. Ik zal het uitleggen. In de wet staat dat de vader en de moeder samen beslissingen nemen over de kinderen. Dat geldt ook voor jullie. Papa heeft nog nooit een beslissing die mama over jullie moest nemen, tegengehouden en zal dat ook in de toekomst niet doen. Doordat papa het gezag nog steeds heeft wordt hij gedwongen om zelf hulp te aanvaarden, ook om in de gaten te krijgen hoe het kan dat zijn beide zoons geen contact meer met hem willen. Hij kan dan zelf bepalen of en hoe hij wil veranderen om in de toekomst, wanneer jullie ouder zijn, weer contact te hebben.
Dat contact komt er nu niet. Het is belangrijk dat jullie, [minderjarige 1] en [minderjarige 2] , eerst leren omgaan met de vervelende dingen die jullie in je leven hebben meegemaakt. Hoe lang dat gaat duren is niet te voorspellen. Papa heeft aangegeven dat hij wil werken aan zichzelf om, als het kan, weer contact te hebben met jullie omdat hij jullie papa is en van jullie houdt. Dat is niet alleen aan papa om te bepalen, daar zal de hulpverlening ook iets van vinden. Tot dan zal papa op afstand blijven.
Jullie hebben nu de keuze gemaakt om geen contact te willen. Weet dat je altijd een andere keuze kunt maken. Dat hoeft ook niet meteen te betekenen dat jullie een heel weekend naar papa gaan. Je kunt ook met papa naar de film gaan of voetballen en dan weer naar huis. Dat is aan jullie om dat samen met papa en hulpverlening te bepalen.
Ik wens jullie veel sterkte en succes in de toekomst.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
wijzigt het aan de beschikking van 9 juli 2015 gehechte ouderschapsplan, voor zover het de zorgregeling betreft, en bepaalt dat tussen de vader en de minderjarigen [minderjarige 1] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 1] 2008, en [minderjarige 2] , geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum 2] 2009, geen zorgregeling zal gelden;
3.2.
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
3.3.
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. C.M.J. van den Acker, rechter, tevens kinderrechter en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op 6 april 2023.
sd
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.