ECLI:NL:RBLIM:2023:2364

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
13 maart 2023
Publicatiedatum
4 april 2023
Zaaknummer
C/03/314693 / KG ZA 23-70
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Op tegenspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Erfrechtelijke geschil over informatieverplichting en inlichtingenplicht in nalatenschap

In deze zaak, die voor de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding waarin eiseres, vertegenwoordigd door advocaat mr. N.M. Lindhout-Schot, vorderingen heeft ingesteld tegen gedaagde, die pro se optreedt. De zaak draait om de informatieverplichting van gedaagde als executeur van de nalatenschap van erflater, die op [overlijdensdatum] 2021 is overleden. Eiseres is de dochter van erflater en heeft samen met haar zus en de kinderen van gedaagde recht op de nalatenschap. In het testament van erflater is gedaagde benoemd tot executeur en zijn er specifieke verdelingen van de nalatenschap vastgelegd.

Tijdens de procedure heeft eiseres verschillende vorderingen ingediend, waaronder het verzoek om documenten en informatie met betrekking tot de nalatenschap, zoals aangiften erfbelasting, polisbladen van lijfrentepolissen en bankverklaringen. Gedaagde heeft verweer gevoerd en enkele vorderingen zijn ingetrokken of gewijzigd. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de spoedeisendheid van de vorderingen voortvloeit uit de aard van het gevorderde en dat gedaagde in haar hoedanigheid als executeur moet worden aangesproken.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat gedaagde verplicht is om de gevraagde documenten binnen acht weken na betekening van het vonnis aan eiseres te overhandigen. Tevens is er een dwangsom opgelegd voor het geval gedaagde hieraan niet voldoet. De proceskosten zijn gecompenseerd, wat betekent dat iedere partij zijn eigen kosten draagt. Dit vonnis is uitgesproken op 13 maart 2023.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rolnummer: C/03/314693 / KG ZA 23-70
Vonnis in kort geding van 13 maart 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats eiseres] ,
eiseres,
advocaat mr. N.M. Lindhout-Schot te Tilburg,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats gedaagde] ,
gedaagde,
advocaat mr. M. Koolen-Ummels te Heerlen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 24 februari 2023 met producties 1 tot en met 9;
  • producties 1 tot en met 6 van [gedaagde] ;
  • de mondelinge behandeling en de daarbij overgelegde pleitnota van [gedaagde] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Op [overlijdensdatum] 2021 is overleden de vader van eiseres, [erflater] (hierna: erflater). Erflater was in mei 2018 gehuwd met gedaagde.
Eiseres en haar zus zijn de kinderen die geboren zijn uit het eerdere huwelijk van erflater met [eerste vrouw van erflater] , die overleden is op [datum] 2017.
2.2.
In zijn testament van 1 oktober 2021 heeft erflater de wettelijke verdeling ex artikel 4:13 BW van toepassing verklaard en als zijn erfgenamen benoemd: gedaagde voor de helft en voor de andere helft eiseres, haar zus en de beide kinderen van gedaagde, ieder voor gelijke delen. Gedaagde is in dat testament benoemd tot executeur en afwikkelingsbewindvoerder.
3. Het geschil
3.1.
Eiseres heeft ter terechtzitting de vorderingen zoals vermeld in het petitum van de dagvaarding onder I sub a., b., h., i., j., l. tot en met q., II. en IV. ingetrokken en de overige vorderingen – deels – gewijzigd c.q. nader geduid, zodat thans na eiswijziging de volgende vorderingen (waarbij de voorzieningenrechter duidelijkheidshalve de nummering uit het petitum van de dagvaarding aanhoudt) resteren:
I. gedaagde te veroordelen om binnen acht weken na betekening van dit vonnis de volgende documenten aan eiseres af te geven:
c. een afschrift van de op de nalatenschap van erflater betrekking hebbende aangifte erfbelasting, de (daaropvolgende) gecorrigeerde aangifte erfbelasting en de daaropvolgende aanslag(en) erfbelasting die gedaagde heeft ontvangen;
d. een kopie van de polisbladen inclusief polisvoorwaarden betreffende de lijfrentepolissen bij Doelbeleggen en Aegon;
e. een kopie van de polisbladen inclusief polisvoorwaarden en informatie over de waarde opbouw per datum overlijden van de pensioenen van erflater bij Aegon Levensverzekering, Nationale Nederlanden, Stichting Pensioenfonds DSM Nederland en Federale Pensioendienst België;
f. bankverklaringen ten aanzien van de door erflater aangehouden rekening bij de ABN Amro alsmede beide spaarrekeningen bij Aegon nader geduid als [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] met een opgaaf van het saldo/vermogen van deze rekeningen van erflater ten tijde van zijn overlijden;
g. een kopie van de aanslag IB 2021 van erflater;
k. een lijst van roerende zaken (waaronder begrepen de inboedel en auto’s) behorend tot de nalatenschap van erflater ten tijde van zijn overlijden met vermelding van de waarde daarvan;
III. gedaagde te veroordelen tot het betalen van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordeling sub I voldoet, tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt;
V. proceskosten.
3.2.
Gedaagde voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

4.1.
De voorzieningenrechter is allereerst van oordeel dat de spoedeisendheid van de gevraagde voorlopige voorziening voortvloeit uit de aard van het gevorderde.
4.2.
Vervolgens stelt de voorzieningenrechter vast dat gedaagde pro se is gedagvaard en niet (ook) in haar hoedanigheid als executeur van de nalatenschap van erflater. De vraag in welke hoedanigheid een partij optreedt vergt uitleg van de dagvaarding. In verband met de aard van dat stuk en de belangen van de wederpartij moeten strenge eisen worden gesteld aan de duidelijkheid van de formulering van de dagvaarding. Deze strenge eisen brengen echter niet mee dat steeds – uitdrukkelijk – melding moet worden gemaakt van de hoedanigheid van een procespartij (HR 22 oktober 2004, ECLI:NL:HR:2004:AP1435).
4.3.
Op het voorblad van de dagvaarding is niet vermeld dat [gedaagde] wordt gedagvaard in haar hoedanigheid van executeur van de nalatenschap van erflater. Gelet op het voorgaande leidt dit enkele feit nog niet tot het oordeel dat eiseres niet-ontvankelijk is in haar vorderingen. Het komt aan op uitleg van de dagvaarding. Daarbij acht de voorzieningenrechter van belang dat in de dagvaarding uitdrukkelijk wordt vermeld dat [gedaagde] executeur is in de nalatenschap van erflater. Nu eiseres de vorderingen in de dagvaarding (mede) heeft gegrond op artikel 4:148 BW, welk artikel betrekking heeft op het handelen van een executeur, en gedaagde ook als zodanig tegen deze stellingen verweer heeft gevoerd, blijkt naar het oordeel van de voorzieningenrechter in genoegzame mate dat de vorderingen (ook) zijn ingesteld tegen gedaagde in haar hoedanigheid van executeur in de nalatenschap van erflater, zodat er geen reden is om eiseres niet-ontvankelijk te verklaren.
4.4.
Ter terechtzitting is aan de hand van de vorderingen van eiseres en met rekenschap van de door gedaagde – in antwoord op de dagvaarding – in deze procedure overgelegde bescheiden, onderdeelsgewijs nagegaan van welke informatie / bescheiden eiseres thans nog inzage of overlegging vordert dan wel wat partijen anderszins verdeeld houdt. Dat heeft er, zoals al gezegd in r.o. 3.1., toe geleid dat een aantal vorderingen zijn ingetrokken dan wel nader geduid of gewijzigd.
4.4.1.
De voorzieningenrechter ziet, mede gelet op het bepaalde in artikel 4:16 lid 4 en 4:148 BW, aanleiding om de resterende vorderingen onder I. (grotendeels) toe te wijzen, met inachtneming van het volgende.
4.4.2.
Gedaagde heeft ter zitting toegezegd een afschrift van de op de nalatenschap van erflater betrekking hebbende aangifte erfbelasting, de (daaropvolgende) gecorrigeerde aangifte erfbelasting en de daaropvolgende aanslag(en) erfbelasting die zij heeft ontvangen te zullen overleggen. De voorzieningenrechter zal de vordering onder I. sub c dan ook toewijzen.
4.4.3.
Met betrekking tot het gevorderde onder I. sub d heeft gedaagde verklaard dat de polisbladen zich waarschijnlijk in de administratie bevinden en in ieder geval door haar kunnen worden opgevraagd. Of daarop polisvoorwaarden van toepassing zijn (en zo ja, welke) is haar niet bekend. Als zij verplicht wordt die op te vragen is zij ter zake geheel afhankelijk van de medewerking c.q. reactie van Doelbeleggen en Aegon. Wat er niet is (dan wel niet aan haar wordt verschaft) kan zij ook niet overleggen. Eiseres heeft daarop aangegeven dat de door haar gevorderde dwangsomveroordeling niet hoeft te zien op het overleggen van de polisvoorwaarden. Gedaagde zal gelet op het voorgaande worden veroordeeld tot het overleggen van de polisbladen en polisvoorwaarden met betrekking tot de lijfrentepolissen.
4.4.4.
Met betrekking tot het gevorderde onder I. sub e. heeft gedaagde verklaard dat zij niet beschikt over polisbladen of polisvoorwaarden van deze pensioenen. Eiseres heeft desgevraagd verklaard ook niet te weten of ten aanzien van deze pensioenen überhaupt polisbladen en polisvoorwaarden bestaan. Gedaagde heeft gesteld dat deze pensioenen met het overlijden van erflater zijn geëindigd en niet hebben geleid tot een uitkering of aanspraak aan haar, noch aan de nalatenschap. Wel heeft gedaagde ten aanzien van elk van deze pensioenen een beëindigingsbrief ontvangen van het desbetreffende pensioenfonds, waarin de beëindiging als gevolg van het overlijden van erflater is vermeld en waaruit tevens volgt dat de pensioenen aldus per datum overlijden erflater geen waarde meer vertegenwoordigen. Gedaagde heeft ter zitting toegezegd deze brieven aan eiseres te overleggen. Gedaagde zal gelet op het voorgaande dan ook worden veroordeeld tot het overleggen van (afschriften van) deze beëindigingsbrieven aan eiseres. De vordering zal voor het overige worden afgewezen. Dat wat er niet is kan door gedaagde ook niet worden overgelegd.
4.4.5.
Eiseres heeft de juistheid van de door gedaagde in het geding gebrachte verklaring van de ABN AMRO Bank (van 22 december 2021) betreffende het saldo per datum overlijden van erflater betwist, in zoverre dat de verklaring van de ABN AMRO bank ziet op [overlijdensdatum] 2021 23.59 uur, en deze verklaring dus niet ziet op het precieze tijdstip van overlijden van erflater dat enige uren eerder lag. Eiseres heeft ter zitting aangegeven dat zij gelet op het bij haar bestaande wantrouwen graag tevens een bankverklaring ontvangt ten aanzien van het saldo op de exacte datum en tijdstip van overlijden. De voorzieningenrechter stelt vast dat door gedaagde een schriftelijke bescheid is overgelegd, afkomstig van de betreffende bancaire instelling, waarop het saldo van de aangehouden rekening per datum overlijden erflater is vermeld. Daarmee heeft gedaagde voldaan aan de op haar rustende inlichtingenplicht, zodat de vordering van eiseres in zoverre zal worden afgewezen. Dat is anders ten aanzien van de door erflater aangehouden spaarrekeningen bij Aegon nader geduid als [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] . Nu ter zake door gedaagde in het geheel (nog) geen bescheiden zijn overgelegd, zal de voorzieningenrechter gedaagde veroordelen ten aanzien van deze rekeningen een bankverklaring dan wel bankafschriften te overleggen waaruit een opgaaf blijkt van het op deze rekeningen aangehouden saldo per datum overlijden erflater.
4.4.6.
Bij bespreking ter zitting kwam naar voren dat gedaagde ten aanzien van het gevorderde onder g abusievelijk in de (onjuiste) veronderstelling verkeerde dat gevorderd werd het overleggen van de
aangifteIB 2021 in plaats van een kopie van de
aanslagIB 2021 (inhoudende de belastingteruggaaf). Gedaagde heeft ter zitting toegezegd een kopie van de aanslag te overleggen, nu met deze verduidelijking de aan haar zijde bestaande bezwaren – verband houdende met de privacy van haar in de aangifte opgenomen privé gegevens – zijn weggenomen. De voorzieningenrechter wijst de vordering tot het overleggen van (een afschrift van) de aanslag IB 2021 van erflater toe.
4.4.7.
Gedaagde heeft ter zitting toegezegd een lijst op te stellen en over te leggen van alle roerende zaken, daaronder mede begrepen de voertuigen, die tot de nalatenschap van erflater behoorden ten tijde van zijn overlijden, zodat deze vordering zal worden toegewezen.
4.5.
Partijen zijn het er ter zitting over eens geworden dat het overleggen van stukken binnen een termijn van acht weken redelijk en reëel is en dat een eventuele dwangsomveroordeling niet dient te zien op de vordering tot het overleggen van de (nog op te vragen) polisvoorwaarden. De voorzieningenrechter is van oordeel dat een dwangsomveroordeling nodig en geboden is. De voorzieningenrechter zal het gevorderde onder III dan ook toewijzen, met de kanttekening dat aan de veroordeling van gedaagde om de polisvoorwaarden als bedoeld onder vordering d. ter beschikking te stellen geen dwangsom zal worden verbonden, nu vordering III. op – uitsluitend – dat onderdeel ter terechtzitting is ingetrokken.
4.6.
De voorzieningenrechter ziet in de aard van het geding en de relatie tussen partijen aanleiding om de proceskosten te compenseren, in die zin dat ieder de eigen kosten draagt.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
veroordeelt gedaagde om binnen acht weken na betekening van dit vonnis de volgende documenten aan eiseres af te geven:
5.1.1.
een afschrift van de op de nalatenschap van erflater betrekking hebbende aangifte erfbelasting, de gecorrigeerde aangifte erfbelasting en de aanslag(en) erfbelasting van gedaagde;
5.1.2.
een kopie van de polisbladen inclusief polisvoorwaarden betreffende de door erflater bij Doelbeleggen en Aegon aangehouden lijfrentepolissen;
5.1.3.
een kopie van de beëindigingsbrieven van de pensioenen van erflater bij Aegon Levensverzekering, Nationale Nederlanden, Stichting Pensioenfonds DSM Nederland en Federale Pensioendienst België;
5.1.4.
een bankverklaring ten aanzien van de door erflater bij Aegon aangehouden spaarrekeningen [rekeningnummer 1] en [rekeningnummer 2] met een opgaaf van het saldo op deze spaarrekeningen ten tijde van het overlijden van erflater;
5.1.5.
een kopie van de aanslag IB 2021 van erflater;
5.1.6.
een lijst van roerende zaken (waaronder begrepen in ieder geval de inboedel en auto’s) behorende tot de nalatenschap van erflater ten tijde van diens overlijden met vermelding van de waarde van deze zaken;
5.2.
veroordeelt gedaagde tot het betalen van een dwangsom van € 100,-- voor iedere dag of gedeelte daarvan dat zij niet aan de veroordelingen sub 5.1. voldoet tot een maximum van € 10.000,-- is bereikt, met dien verstande dat dit niet geldt voor de veroordeling sub 5.1.2. betreffende de polisvoorwaarden;
5.3.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
5.4.
compenseert de proceskosten;
5.5.
wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. R.J.M.G. Rulkens en in het openbaar uitgesproken op 13 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.HJMD