ECLI:NL:RBLIM:2023:2309

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 april 2023
Publicatiedatum
3 april 2023
Zaaknummer
10374110 CV 23-843
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontruiming van woonruimte na beëindiging huurovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Limburg op 3 april 2023 uitspraak gedaan in een kort geding tussen twee eisers en een gedaagde. De eisers, vertegenwoordigd door mr. V.A.E. Levels, hebben de gedaagde, vertegenwoordigd door mr. L.N. Hermans, aangeklaagd voor ontruiming van een woning. De huurovereenkomst tussen partijen was geëindigd op 28 februari 2023, maar de gedaagde heeft de woning niet op tijd ontruimd. De eisers hebben de gedaagde verzocht de woning binnen zeven dagen na betekening van het vonnis te ontruimen, met een dwangsom van € 500,00 per dag voor elke dag dat de gedaagde in gebreke blijft. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de gedaagde zonder recht of titel in de woning verblijft en dat de eisers spoedeisend belang hebben bij de ontruiming. De gedaagde heeft betoogd dat zij door werkzaamheden aan de woning niet in staat was om deze tijdig te ontruimen, maar de kantonrechter heeft geoordeeld dat dit niet voldoende was om de ontruiming te verhinderen. De gedaagde is veroordeeld om de woning binnen veertien dagen na het vonnis te ontruimen en aan de eisers op te leveren. Daarnaast is de gedaagde veroordeeld tot betaling van een gebruiksvergoeding van € 750,00 voor de maand maart 2023 en € 1.500,00 per maand vanaf april 2023, alsook tot betaling van een boete van € 50,00 per dag voor elke dag dat zij in gebreke blijft met de ontruiming. De gedaagde is ook veroordeeld tot betaling van de proceskosten, die zijn begroot op € 1.008,85, vermeerderd met wettelijke rente.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 10374110 CV EXPL 23-843
Vonnis in korting geding van de kantonrechter van 3 april 2023
in de zaak van:

1.[eiser sub 1]

en
2.
[eiseres sub 2]
beiden wonend te [woonplaats 1] ,
eisende partij,
gemachtigde mr. V.A.E. Levels,
tegen
[gedaagde],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagde partij,
gemachtigde mr. L.N. Hermans.
Partijen zullen hierna [eisers] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding
  • de door [gedaagde] ingezonden producties (foto’s)
  • de akte vermeerdering van eis
  • de mondelinge behandeling op 20 maart 2023, waarbij namens [eisers] spreekaantekeningen zijn overgelegd.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Partijen hebben op 5 oktober 2022 een koopovereenkomst gesloten op grond waarvan [gedaagde] haar woning aan het adres [adres] te [woonplaats 2] (hierna: de woning) aan [eisers] heeft verkocht. Zij zijn daarbij overeengekomen dat de woning leeg en ontruimd aan [eisers] zal worden geleverd op 30 december 2022.
2.2.
Op 12 november 2022 zijn partijen als addendum bij de koopovereenkomst (voor zover hier van belang) overeengekomen dat:
  • op 30 december 2022 de leveringsakte bij de notaris zal passeren,
  • [gedaagde] tot uiterlijk 17 januari 2023 in de woning mag verblijven,
  • [gedaagde] volledige medewerking zal verlenen om diverse voorbereidende werkzaamheden en verbouwingen te laten plaatsvinden.
2.3.
Op 23, althans 29 december 2022 hebben partijen een huurovereenkomst voor bepaalde duur gesloten voor de periode 1 januari 2023 tot 1 maart 2023. Op grond van die overeenkomst verhuurt [eisers] aan [gedaagde] de woning over die periode voor een huurprijs van € 1.500,00 per maand.
2.4.
[gedaagde] heeft de woning op 30 december 2023 aan [eisers] geleverd.
2.5.
Op 5 januari 2023 heeft [eisers] de huur van de woning schriftelijk opgezegd tegen 1 maart 2023.
2.6.
Op 23 februari 2023 heeft [gedaagde] aan [eisers] verzocht om haar een week uitstel te verlenen voor wat betreft het ontruimen en verlaten van de woning. Zij heeft als reden voor de vertraging van de ontruiming opgegeven dat zij in het ziekenhuis was opgenomen geweest en dat haar bazin zou zijn overleden, waardoor zij extra uren moest werken.
2.7.
[eisers] heeft [gedaagde] bij e-mail van 24 februari 2023 medegedeeld dat haar geen uitstel wordt verleend.
2.8.
Op 28 februari 2023 heeft [gedaagde] opnieuw om een week uitstel gevraagd omdat in opdracht van [eisers] werkzaamheden in de woning en buiten de woning plaatsvinden en omdat het deurslot is vervangen en [gedaagde] daar geen sleutel van heeft. Een en ander frustreert de ontruiming van de woning aldus [gedaagde] .
2.9.
Nog dezelfde dag heeft [eisers] aan [gedaagde] opnieuw medegedeeld dat geen uitstel zal worden verleend en dat de woning op 1 maart 2023 10.00 opgeleverd dient te worden.
2.10.
[gedaagde] heeft op 1 maart 2023 de woning niet leeg en ontruimd opgeleverd.

3.Het geschil

3.1.
[eisers] vordert [gedaagde] bij wijze van onmiddellijke voorziening bij voorraad te veroordelen:
de woning binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis ontruimd aan [eisers] op te leveren op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 500,00 per dag voor iedere dag dat [gedaagde] daarmee in gebreke blijft, met machtiging van [eisers] om het vonnis ten uitvoer te leggen met behulp van de sterke arm,
tot betaling van € 1.500,00 per maand voor iedere maand dat zij vanaf 1 maart 2023 in gebreke blijft de woning te ontruimen, te vermeerderen met de wettelijke rente telkens vanaf de eerste van de maand tot de dag van betaling,
tot betaling van € 50,00 voor iedere kalenderdag of gedeelte daarvan dat zij vanaf 1 maart 2023 in gebreke blijft de woning te ontruimen, tot een maximum van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, telkens vanaf de betreffende kalenderdag tot de dag van betaling,
tot betaling van de buitengerechtelijke kosten van € 317,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de vonnisdatum,
tot betaling van de (na)kosten van dit geding, te vermeerderen met de wettelijke rente.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geschil is dat de woning eigendom is van [eisers] Evenmin is in geschil dat [gedaagde] met ingang van 1 maart 2023 zonder recht of titel in de woning verblijft. De huurovereenkomst is immers geëindigd op 28 februari 2023. De kantonrechter is van oordeel dat [eisers] spoedeisend belang heeft bij de gevorderde ontruiming van de woning. Dit vloeit zonder meer voort uit de aard van deze vordering.
4.2.
[gedaagde] heeft betoogd dat als gevolg van de werkzaamheden aan de woning en vanwege het feit dat zij de achterdeur niet kan openen omdat zij geen sleutel heeft van het nieuwe slot, zij niet in staat is geweest om de woning vóór 1 maart 2023 te ontruimen.
Ter zitting op 20 maart 2023 is echter door [eisers] gesteld dat er nog maar één dag (in de week van 27 maart tot en met 2 april 2023 en dus voor de datum van dit vonnis) werkzaamheden aan de woning hoeven plaats te vinden en dat, zelfs als [gedaagde] geen sleutel van de achterdeur zou hebben (hetgeen hij betwist) dit haar niet belemmert om de woning te ontruimen (via de voordeur). Die stellingen heeft [gedaagde] niet betwist en worden daarom voor juist gehouden. Op grond hiervan staat in ieder geval onbetwist vast dat na die ene dag werkzaamheden er niets meer in de weg staat aan ontruiming van de woning door [gedaagde] . [gedaagde] zal daarom worden veroordeeld om de woning te ontruimen en aan [eisers] op te leveren. De termijn waarbinnen zij dit dient te doen wordt vastgesteld op de gebruikelijk termijn van veertien dagen na vonnisdatum. De dwangsom die [eisers] hieraan gekoppeld vordert, zal worden afgewezen. [eisers] heeft namelijk geen belang bij toewijzing van deze dwangsom. Hij kan immers op grond van de wet (artikel 557 juncto 444 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering) met behulp van de deurwaarder de ontruiming van het gehuurde zelf bewerkstelligen. Hieruit volgt tevens [eisers] geen belang heeft bij de gevorderde machtiging. Die gevorderde machtiging zal dus ook worden afgewezen.
4.3.
Van de gevorderde vergoeding (gelijk aan de huur) van € 1.500,00 per maand met ingang van 1 maart 2023 zal voor wat betreft de maand maart een bedrag van € 750,00 toegewezen worden. [gedaagde] heeft immers (onvoldoende weersproken) betoogd dat zij als gevolg van de werkzaamheden in en om de woning veel minder gebruiksgenot van de woning heeft gehad. Niet valt uit te sluiten dat in een eventueel nog te voeren bodemprocedure zal worden geoordeeld dat de werkzaamheden als een gebrek zijn te betitelen op grond waarvan een huurprijsvermindering (eigenlijk: een vermindering van de vergoeding) gerechtvaardigd zal zijn. Op grond daarvan zal nu bij wijze van voorlopige voorziening niet meer dan € 750,00 over de maand maart 2023 toegewezen worden. Met ingang van 1 april 2023 zal € 1.500,00 per maand worden toegewezen omdat voldoende aannemelijk is gemaakt dat in die maand geen werkzaamheden meer zullen plaatsvinden. Verder zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over de toe te wijzen gebruiksvergoeding, telkens vanaf de eerste dag van de maand tot de dag van betaling.
4.4.
De boete van € 50,00 per dag dat [gedaagde] met ingang van 1 maart 2023 de woning niet ontruimt, vordert [eisers] op grond van art. 11.1 sub c van de huurovereenkomst. Dit onderdeel zal worden toegewezen aangezien [gedaagde] de kantonrechter er niet van heeft kunnen overtuigen dat de werkzaamheden haar zodanig hebben belemmerd dat zij niet in staat geweest is om de woning tijdig vóór 1 maart 2023 te ontruimen. [gedaagde] zal ook worden veroordeeld tot betaling van de wettelijke rente over deze boete, telkens vanaf de betreffende kalenderdag, tot de dag van betaling.
4.5.
De gevorderde vergoeding voor buitengerechtelijke kosten heeft betrekking op de werkzaamheden die de gemachtigde van [eisers] voorafgaand aan deze procedure heeft verricht om [gedaagde] ertoe te bewegen de woning te verlaten en te ontruimen. Die werkzaamheden zijn in redelijkheid verricht en de gevorderde vergoeding staat in redelijke verhouding tot de aard en omvang van deze werkzaamheden. Dit onderdeel zal dus eveneens worden toegewezen. De wettelijke rente zal zoals gevorderd worden toegewezen met ingang van vandaag tot de dag van betaling.
4.6.
Als de (grotendeels) in het ongelijk gestelde partij zal [gedaagde] worden veroordeeld tot betaling van de proceskosten. Het salaris van de gemachtigde van [eisers] zal, anders dan [eisers] primair hebben gevorderd, worden begroot conform het gebruikelijke liquidatietarief. Er bestaat geen aanleiding om [gedaagde] te veroordelen tot vergoeding van de werkelijk gemaakte proceskosten van [eisers] baseert zich namelijk daarvoor ten onrechte op art. 16 van de huurovereenkomst. In dat artikel is, voor zover hier van belang, bepaald dat als [gedaagde] de woning niet ontruimd, leeg en schoon oplevert, zij de kosten (in de ruimste zin van het woord) dient te dragen voor het schoonmaken van het gehuurde, het herstellen van eventuele schade, dan wel het ontruimen c.q. leeghalen van de woning. Uit deze bepaling blijkt niet dat partijen zijn overeengekomen dat [gedaagde] bij een niet tijdige ontruiming (ook) de volledige proceskosten dient te dragen.
De kosten van dit geding, aan de zijde van [eisers] worden daarom tot op heden begroot op:
  • dagvaarding € 129,85
  • griffierecht € 86,00
  • salaris gemachtigde
Totaal: € 1.008,85.
De wettelijke rente over dit onderdeel zal worden toegewezen met ingang van de vijftiende dag na vandaag tot de dag van betaling.
4.7.
In dit vonnis hoeft geen aparte beslissing te worden genomen over de gevorderde nakosten (ECLI:NL:HR:2022:853).

5.De beslissing

De kantonrechter
5.1.
veroordeelt [gedaagde] om de woning aan het adres [adres] te [woonplaats 2] binnen veertien dagen na vandaag te ontruimen en op te leveren aan [eisers] , onder afgifte van de sleutels,
5.2.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 750,00 gebruiksvergoeding over de maand maart 2023 en van € 1.500,00 per maand met ingang van 1 april 2023 tot aan de ontruiming, steeds te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de eerste dag van de maand tot de dag van betaling,
5.3.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 50,00 per kalenderdag of gedeelte daarvan dat [gedaagde] in gebreke blijft de woonruimte te ontruimen ingaande 1 maart 2023, tot een maximum van € 5.000,00, vermeerderd met de wettelijke rente, telkens vanaf de betreffende kalenderdag tot de dag van betaling,
5.4.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling aan [eisers] van € 317,63, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf vandaag tot de dag van betaling,
5.5.
veroordeelt [gedaagde] tot betaling van de kosten van dit geding, aan de zijde van [eisers] tot op heden begroot op € 1.008,85, te vermeerderen met de wettelijke rente met ingang van de vijftiende dag na vandaag tot de dag van betaling,
5.6.
verklaart dit vonnis tot zover uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. T. Dohmen en is in het openbaar uitgesproken.
Type: RW