ECLI:NL:RBLIM:2023:2290

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
31 maart 2023
Publicatiedatum
31 maart 2023
Zaaknummer
ROE 22/853
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing bijstandsaanvraag wegens onbetaald verlof en verblijf in het buitenland

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Limburg het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar bijstandsaanvraag door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen. Eiseres, werkzaam bij uitzendbureau Inter Personeel, had een aanvraag om bijstand ingediend op 19 juli 2021, omdat haar inkomen te laag was. Het college heeft deze aanvraag afgewezen op 4 oktober 2021, en na bezwaar bleef het college bij deze afwijzing. De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2023 behandeld.

Eiseres verbleef van 22 augustus tot en met 6 oktober 2021 in het buitenland en heeft in die periode geen vakantiedagen opgenomen. De rechtbank oordeelt dat eiseres geen recht op bijstand heeft, omdat zij in die periode onbetaald verlof genoot. De rechtbank stelt vast dat eiseres over een dienstverband beschikte en dat dit niet was beëindigd tijdens haar verblijf in het buitenland. Eiseres had voldoende inkomen opgebouwd voor haar levensonderhoud voor en na haar vakantie, maar heeft ervoor gekozen om geen vakantiedagen op te nemen.

De rechtbank concludeert dat de uitsluitingsgrond in artikel 13, tweede lid, aanhef, onder b, van de Participatiewet van toepassing is, waardoor eiseres geen recht op bijstand heeft. De rechtbank wijst erop dat het recht op vakantie ten opzichte van de werkgever geldt en niet kan worden afgewenteld op de bijstandsverlening. Het beroep van eiseres wordt ongegrond verklaard, en zij krijgt geen griffierecht of proceskosten vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/853

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 31 maart 2023 in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. A.C.S. Grégoire),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Sittard-Geleen

(gemachtigde: mr. Y.J.P. Pozun).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van de bijstandsaanvraag van eiseres.
1.1.
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 4 oktober 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 15 maart 2022 op het bezwaar van eiseres is het college bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
1.2.
Het college heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.3.
De rechtbank heeft het beroep op 6 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van het college.

Totstandkoming van het besluit.

2. Eiseres is sinds 12 april 2021 in dienst bij uitzendbureau Inter Personeel. Haar werktijden zijn van maandag tot en met vrijdag van 18.00 - 20.00 uur. Soms maakt zij ook overuren of werkt zij in de weekenden. Eiseres heeft zich op 1 juni 2021 bij het college gemeld en op 19 juli 2021 een aanvraag om toekenning van bijstand ingediend, omdat haar inkomen te laag is. Tijdens een onderhoud op 5 augustus 2021 heeft eiseres desgevraagd aangegeven dat zij over twee weken naar [vakantieland] op vakantie gaat en begin september terug zal zijn. Eiseres heeft loonstroken ingediend waaruit blijkt dat zij over de maanden juni tot en met augustus 2021 een inkomen heeft gehad dat hoger was dan de van toepassing zijnde norm. Op 20 augustus 2021 heeft eiseres gebeld dat zij van 22 augustus tot en met
12 september 2021 op vakantie is. Omdat op 23 september 2021 niets van eiseres is vernomen, is zij uitgenodigd voor een onderhoud op 29 september 2021. Op 25 september 2021 is vervolgens een melding ontvangen dat eiseres nog op vakantie is en op 3 oktober 2021 zou terugkeren. Aan eiseres is een uitnodiging voor een onderhoud op 4 oktober 2021 gestuurd. Hier verschijnt zij, in tegenstelling tot een eerdere toezegging, niet. Via een slechte whatsappbelverbinding met eiseres kan gehoord worden dat de vlucht vertraging heeft en op 6 oktober 2021 zou vertrekken. Bij controle van de vluchtgegevens blijkt dat de vlucht met een half uur vertraging op 4 oktober 2021 is vertrokken.
3. Haar bijstandsaanvraag heeft het college vervolgens afgewezen omdat eiseres vanaf 1 juni 2021 meer inkomsten heeft dat het voor haar geldende uitkeringsbedrag.
4. Het college heeft de bezwaren hiertegen ongegrond verklaard. Hieraan is ten grondslag gelegd dat niet in geding is dat eiseres geen recht op uitkering had over de periode van 1 juni 2021 tot 1 september 2021 wegens te hoge inkomsten. In de periode van
22 augustus 2021 tot en met 6 oktober 2021 heeft eiseres in [vakantieland] verbleven. Eiseres beschikte toen over een arbeidsovereenkomst op grond waarvan zij tot haar vertrek naar [vakantieland] genoeg inkomsten verkreeg om over de maanden juni, juli en augustus te voorzien in haar levensonderhoud. Bovendien heeft eiseres, na haar terugkomst, haar werkzaamheden hervat. Eiseres heeft geen gebruik gemaakt van de gelegenheid haar vakantiedagen aan te spreken, zodat volgens het college sprake is van onbetaald verlof en in dat geval bestaat geen recht op bijstand.

Beoordeling door de rechtbank

5. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag van eiseres om toekenning van een uitkering op grond van de bepalingen van de Participatiewet (PW). Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
6. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. De voor de beoordeling van het beroep belangrijke wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
8. Partijen zijn het erover eens dat de periode van 1 juni 2021 tot 1 september 2021 niet in geding is wegens overschrijding van de van toepassing zijnde norm. Op de zitting is besproken en bevestigd dat alleen nog in geding is de periode vanaf 1 september 2021 tot en met 19 september 2021, omdat eiseres per 20 september 2021 langer dan vier weken buiten Nederland verblijft en ook om die reden geen recht op bijstand meer heeft vanaf die datum.
8.1.
Eiseres bestrijdt dat sprake is van de uitsluitingsgrond in artikel 13, tweede lid, aanhef, onder b, van de PW. Dit zou betekenen dat flexwerkers, die onvoldoende betaalde verlofrechten (kunnen) opbouwen, geen vakantie zouden kunnen opnemen. Zij hebben op grond van artikel 7:634 van het Burgerlijk Wetboek (BW) recht op vakantiedagen. Dit recht op vakantie is ook opgenomen in een hogere Europese regeling (de Arbeidstijdenrichtlijn (richtlijn 2003/88 EG)). In de Europese jurisprudentie is bepaald dat het recht op vakantie met behoud van loon moet worden beschouwd als belangrijk om de werknemer in staat te stellen om daadwerkelijk vakantie op te nemen waarop hij recht heeft.
8.2.
Het college stelt zich op het standpunt dat eiseres over een uitzendovereenkomst beschikt en op grond van artikel 3 van de Werkloosheidswet onder de definitie van werknemer valt. Eiseres heeft besloten na 22 augustus 2021 niet meer te gaan werken en uit navraag is gebleken dat zij er voor heeft gekozen om de door haar opgebouwde vakantie-uren niet te laten uitbetalen. Haar contract is niet beëindigd en na haar vakantie is zij weer gaan werken. De periode waarin zij niet heeft gewerkt staat naar de menig van het college gelijk aan onbetaald verlof.
8.3.
De rechtbank is van oordeel dat eiseres in de periode in geding geen aanspraak op een uitkering op grond van de Participatiewet kan maken, omdat sprake is van onbetaald verlof. Eiseres beschikte namelijk over een dienstverband met een vast aantal uren en dit dienstverband is niet beëindigd in de periode dat zij in [vakantieland] was. Nadat zij terugkwam uit [vakantieland] , heeft zij haar werkzaamheden weer hervat (en verdient zij overigens weer meer dan de voor haar geldende bijstandsnorm). Op grond daarvan wordt eiseres geacht in de tussenliggende periode een werknemer in de zin van de Werkloosheidswet te zijn (gebleven). Zij heeft in die periode niet gewerkt, niet betaald gekregen en ook geen vakantieverlof opgenomen, zodat er geen andere conclusie kan worden getrokken dan dat sprake was van onbetaald verlof. Dat betekent dat de uitsluitingsgrond in artikel 13, tweede lid, aanhef, onder b, van de PW van toepassing is en eiseres dus geen recht op bijstand heeft.
8.4.
Wat eiseres aanvoert over haar recht op vakantie, leidt niet tot een ander oordeel hierover. Eiseres heeft inderdaad recht op vakantie en bouwt daarvoor ook (gelet op het bepaalde in artikel 26 van de collectieve arbeidsovereenkomst voor Uitzendkrachten van de ABU) vakantiedagen op. Eiseres is op vakantie gegaan en hiervoor had zij vakantiedagen kunnen opnemen. Dit heeft eiseres niet gedaan, en dat komt voor haar rekening. Voor zover eiseres meer vakantie wilde opnemen dan zij had opgebouwd, had zij in overleg met haar werkgever moeten treden en hierover afspraken moeten maken. Nu zij dit heeft nagelaten, heeft zij er blijkbaar voor gekozen onbetaald verlof op te nemen. De rechtbank overweegt daarbij dat het niet zo kan zijn dat, indien een werknemer ervoor kiest op vakantie te gaan en hiervoor geen vakantiedagen opneemt óf niet over voldoende vakantiedagen beschikt, die keuze of het gebrek aan vakantiedagen dan op de algemene middelen kan worden afgewenteld. Daarvoor is artikel 13, eerste lid, aanhef, onder e, van de PW naar het oordeel van de rechtbank niet bedoeld. Daaruit volgt (kort gezegd) enkel een recht om met behoud van bijstand vier weken in het buitenland te verblijven. En niet – zoals eiseres lijkt te veronderstellen – om vier weken op vakantie te mogen naar het buitenland en vervolgens bijstand te ontvangen omdat geen vakantiedagen worden opgenomen of niet genoeg vakantiedagen opgebouwd zijn waardoor er onvoldoende inkomen is om in die periode in het levensonderhoud te kunnen voorzien. Het recht op vakantie bestaat immers ten opzichte van de werkgever (in de relatie tussen de werkgever en de werknemer) en niet ten opzichte van het college als bijstandsverlenende instantie. Om die reden slaagt de verwijzing naar de Arbeidstijdenrichtlijn en de Europese jurisprudentie daarover ook niet.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiseres geen gelijk krijgt. Eiseres krijgt daarom het griffierecht niet terug. Zij krijgt ook geen vergoeding van haar proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr. C. Schrammen, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2023
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 31 maart 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak belangrijke wet- en regelgeving

Artikel 7, eerste lid, van Richtlijn 2003/88 EG luidt:
De lidstaten treffen de nodige maatregelen opdat aan alle werknemers jaarlijks een vakantie met behoud van loon van ten minste vier weken wordt toegekend, overeenkomstig de in de nationale wetten en/of gebruiken geldende voorwaarden voor het recht op en de toekenning van een dergelijke vakantie.
Participatiewet
Artikel 13, van de PW, voor zover relevant, luidt:
Geen recht op algemene bijstand heeft degene:
  • die per kalenderjaar langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland dan wel een aaneengesloten periode van langer dan vier weken verblijf houdt buiten Nederland;
  • die onbetaald verlof geniet als bedoeld in artikel 1, onderdeel g, van de Werkloosheidswet of die gehuwd is met een zodanig persoon, voor zover diens gebrek aan middelen daarvan het gevolg is, tenzij de belanghebbende alleenstaande ouder is en hij verlof geniet als bedoeld in hoofdstuk 6 van de Wet arbeid en zorg.
Werkloosheidswet
Artikel 3, eerste lid, van de WW luidt:
Werknemer is de natuurlijke persoon, jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd, die in privaatrechtelijke of in publiekrechtelijke dienstbetrekking staat.
Burgerlijk Wetboek
Artikel 7:690 van het BW luidt:
De uitzendovereenkomst is de arbeidsovereenkomst waarbij de werknemer door de werkgever, in het kader van de uitoefening van het beroep of bedrijf van de werkgever ter beschikking wordt gesteld van een derde om krachtens een door deze aan de werkgever verstrekte opdracht arbeid te verrichten onder toezicht en leiding van de derde.