ECLI:NL:RBLIM:2023:2220

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
29 maart 2023
Zaaknummer
03.143765.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Poging tot brandstichting en bedreiging met volledige ontoerekeningsvatbaarheid van de verdachte

Op 29 maart 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Maastricht uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van poging tot brandstichting en bedreiging. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 1 juni 2021 in een restaurant te Sittard heeft geprobeerd brand te stichten, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten was. Daarnaast heeft de verdachte twee personen bedreigd met de dood. Tijdens de zitting op 15 maart 2023 heeft de verdachte de feiten bekend, en de rechtbank heeft geoordeeld dat hij ten tijde van de feiten volledig ontoerekeningsvatbaar was. Hierdoor is de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging, en er is geen strafrechtelijke maatregel opgelegd, aangezien hij al voldoende zorg ontvangt via een zorgmachtiging.

De rechtbank heeft ook de vorderingen van benadeelde partijen beoordeeld. De vordering van de benadeelde partij 3, die schadevergoeding vroeg voor omzetderving en gedode koikarpers, werd gedeeltelijk toegewezen. De vorderingen van de benadeelde partijen 1 en 2, die immateriële schadevergoeding vroegen, werden afgewezen omdat niet voldoende bewijs was geleverd van geestelijk letsel. De rechtbank heeft geconcludeerd dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen, ondanks dat de verdachte niet strafbaar werd verklaard. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot betaling van een schadevergoeding aan de benadeelde partij 3, en de overige vorderingen zijn afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Strafrecht
Parketnummer : 03.143765.21
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer van 29 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren op [geboortedag] 1985 te [geboorteplaats] (Taiwan),
thans verblijvende bij [adres 1]
.
De verdachte wordt bijgestaan door mr. H.C. Ingelse, advocaat kantoorhoudende te Maastricht.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 15 maart 2023. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
Feit 1:heeft geprobeerd brand te stichten waardoor goederen en personen in gevaar werden gebracht;
Feit 2:twee personen heeft bedreigd.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie acht beide tenlastegelegde feiten bewezen, gelet op de aangiftes van [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] , de beschrijving van de camerabeelden, de verklaringen van getuigen en de bekennende verklaring van de verdachte.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen bewijsverweer gevoerd.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
De rechtbank zal volstaan met een opgave van de bewijsmiddelen overeenkomstig het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering, nu de verdachte het tenlastegelegde heeft bekend en door of namens hem geen vrijspraak is bepleit.
Feit 1
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 1 juni 2021 in een restaurant te Sittard heeft gepoogd brand te stichten, waardoor gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar te duchten was, gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van 15 maart 2023;
  • de aangifte van [benadeelde partij 1]
- de aangifte van [benadeelde partij 2] [3] ;
- de beschrijving van de camerabeelden [4] ;
- het proces-verbaal forensisch onderzoek bedrijf [5] .
Feit 2
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte op 1 juni 2021 te Sittard [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, gelet op:
  • de bekennende verklaring van de verdachte afgelegd ter zitting van 15 maart 2023;
  • de aangifte van [benadeelde partij 1]
- de aangifte van [benadeelde partij 2] [7] ;
- de beschrijving van de camerabeelden [8] .
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
Feit 1
op 1 juni 2021 te Sittard, ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een pand (restaurant) gelegen aan de [adres 2] , met dat opzet terpentine in dat pand heeft gespoten en vervolgens een aansteker heeft ontstoken en daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) dat pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat pand bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid.
Feit 2
op 1 juni 2021 te Sittard, [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en met zware mishandeling, door met een mes stekende en zwaaiende bewegingen te maken in de richting van die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] en (daarbij) die [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik snij jouw tong af", "Ik snij je keel door", "Kom maar, ik maak je af", "Ik wil je tong zien, dan snij ik hem af", "Ik wil alleen de keel afsnijden" en "Ik wil haar gewoon in de kut snijden, geen gevaar", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
Feit 1
poging tot het opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is;
Feit 2
bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht en zware mishandeling, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

Bij de beoordeling van de strafbaarheid van de verdachte heeft de rechtbank kennisgenomen van het Pro Justitia rapport, opgemaakt op 1 november 2021 respectievelijk 5 november 2021 door dr. D.J. Vinkers (psychiater) en N. van der Weegen (GZ-psycholoog). De deskundigen hebben – kort gezegd – gerapporteerd dat bij de verdachte sprake is van een licht verstandelijke beperking/ ontwikkelingsstoornis, een autismespectrumstoornis, schizofrenie/ een ongespecificeerde psychotische stoornis en een ernstige stoornis in het gebruik van alcohol. In geval van een bewezenverklaring hebben beide deskundigen geadviseerd om het tenlastegelegde niet aan de verdachte toe te rekenen.
De rechtbank neemt de conclusies van de deskundigen over. De rechtbank is van oordeel dat de verdachte wegens volledige ontoerekeningsvatbaarheid niet strafbaar is.
De rechtbank zal de verdachte daarom ontslaan van alle rechtsvervolging
.

6.Geen oplegging van een strafrechtelijke maatregel

6.1
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie ziet geen aanleiding om oplegging van een strafrechtelijke maatregel te vorderen, nu de verdachte voldoende is ingebed in de zorg en hij behandeling krijgt in het kader van een zorgmachtiging. Daarnaast wordt het risico op recidive door de rapporteurs (bij behandeling) als laag ingeschat.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat het opleggen van een maatregel niet passend is, nu aan de verdachte al een zorgmachtiging is verleend (die nog loopt tot en met 20 mei 2023) en de verdachte daarom voldoende is ingebed in de zorg. Het recidiverisico en het risico op geweld wordt als laag ingeschat. Om deze redenen is er geen aanleiding om een maatregel op te leggen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij haar beoordeling heeft de rechtbank acht geslagen op voornoemd Pro Justitia rapport en het reclasseringsadvies van 24 februari 2023.
Beide deskundigen uit voornoemd Pro Justitia rapport adviseerden in november 2021 om (ter inperking van het recidivegevaar) de aanvraag van een zorgmachtiging via artikel 2.3 Wet forensische zorg (Wfz) te onderzoeken, omdat de verdachte hiermee (verplicht) in een psychiatrisch ziekenhuis zou kunnen worden opgenomen. GZ-psycholoog N. van der Weegen schatte het risico op recidive laag in, zolang de verdachte in behandeling blijft en met de juiste dosering antipsychotica.
Op 25 november 2021 is door de rechtbank Limburg een zorgmachtiging verleend in het kader van artikel 2.3 Wfz voor de duur van zes maanden en welke werd opgevolgd door een civiele zorgmachtiging, die – in ieder geval – geldt tot en met 20 mei 2023.
De rapporteur van voornoemd reclasseringsadvies heeft telefonisch contact opgenomen met de behandelaar van de verdachte, dhr. J. Vanreyten. De behandelaar gaf aan dat de verdachte thans stabiel functioneert binnen de kaders van de verleende zorgmachtiging en dat recent de WLZ-indicatie opnieuw is aangevraagd om te kunnen inventariseren welke vervolgplek (beschermde woonvorm) passend is voor de verdachte. De verdachte verblijft sinds 22 september 2022 bij [adres 1] en werkt op dit moment toe naar een plaatsing binnen een beschermde woonvorm waar rekening wordt gehouden met zijn psychiatrische stoornis. De rapporteur van de reclassering schat het risico op recidive en het risico op letselschade (geweld) laag in, omdat de verdachte al ruime tijd in behandeling is voor zijn psychiatrische problematiek en nooit eerder met justitie in aanraking is geweest of gewelddadig is geweest. Volgens de reclassering is de verdachte reeds voldoende ingebed in de zorg middels de zorgmachtiging. De verdachte krijgt (én accepteert) alle zorg die hij nodig heeft en daarom acht de reclassering justitiële interventies of toezicht niet nodig.
Ter terechtzitting heeft de rechtbank zelf geconstateerd dat de verdachte voldoende inzicht heeft in zijn problematiek en inziet dat hij blijvend hulp en medicatie nodig heeft. De verdachte heeft verklaard dat hij bereid is om ook in een vrijwillig kader de hulpverlening te blijven voortzetten. Gelet op al deze omstandigheden ziet de rechtbank geen aanleiding om aan de verdachte een strafrechtelijke maatregel op te leggen.
Namens de slachtoffers [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] is ter terechtzitting verzocht aan de verdachte een contact- en locatieverbod op te leggen. Artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht maakt de oplegging van een vrijheidsbeperkende maatregel alleen mogelijk bij een veroordeling voor een strafbaar feit of wanneer met toepassing van artikel 9a Sr geen straf of maatregel wordt opgelegd. Nu de verdachte door de rechtbank zal worden ontslagen van alle rechtsvervolging, biedt de wet geen ruimte voor het opleggen van een contact- of locatieverbod in het kader van artikel 38v van het Wetboek van Strafrecht. Reeds om die reden zal dat verzoek niet worden gehonoreerd.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregelen

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De vordering van de [benadeelde partij 3]
De [benadeelde partij 3] vordert een schadevergoeding van € 10.375,83 ter zake van feit 1. De vordering bestaan uit ‘omzetderving’ (€ 2.524,59) als gevolg van het sluiten van het restaurant voor een periode van (bijna) twee dagen en uit ‘gedode koikarpers’ (€ 7.851,24) als gevolg van de rondgestrooide terpentine die in het water terecht is gekomen waarin deze karpers zwommen, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de [benadeelde partij 1]
De [benadeelde partij 1] vordert een schadevergoeding van € 4.000,- ter zake van feit 1 en feit 2, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
De vordering van de [benadeelde partij 2]
De [benadeelde partij 2] vordert een schadevergoeding van € 1.500 ter zake van feit 1 en feit 2, bestaande uit immateriële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente en de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wanneer dat de strafzaak niet eindigt met de oplegging van een straf of maatregel of de toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht, een benadeelde partij toch kan worden ontvangen in haar vordering. De officier van justitie heeft daartoe aangevoerd dat de Wet forensische zorg kan worden gezien als de vervanger van het oude artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht. De benadeelde partijen kunnen daarom wel worden ontvangen in hun vorderingen, zoals ook in eerdere zaken is bepaald.
De officier van justitie acht de vorderingen van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] , [benadeelde partij 2] en [benadeelde partij 3] voldoende onderbouwd en geheel toewijsbaar, te vermeerderen met de wettelijke rente en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft zich primair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen wanneer aan de verdachte geen straf of maatregel wordt opgelegd en geen toepassing wordt gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht.
De raadsman heeft zich subsidiair op het standpunt gesteld dat de benadeelde partijen niet kunnen worden ontvangen in hun vorderingen, omdat de behandeling van deze vorderingen een onevenredige belasting van strafgeding oplevert. De raadsman heeft zich meer subsidiair op het standpunt gesteld dat de gevorderde bedragen dienen te worden gematigd. Daartoe heeft de raadsman ten aanzien van de [benadeelde partij 3] aangevoerd dat er bij de gevorderde ‘omzetderving’ geen rekening is gehouden met eventuele besparingen gedurende de sluiting van het restaurant en dat er over de ‘gedode koikarpers’ niets in het dossier naar voren is gekomen. Ten aanzien van de benadeelde partijen [benadeelde partij 1] en [benadeelde partij 2] heeft de raadsman aangevoerd dat objectief geestelijk letsel in beide gevallen niet vast is komen te staan, nu zij hebben nagelaten met concrete gegevens te onderbouwen dat de normschending dermate ingrijpende gevolgen heeft gehad, dat zij in hun persoon zijn aangetast.
Ten aanzien van het opleggen van een schadevergoedingsmaatregel heeft de raadsman aangevoerd dat het volledig ontoerekeningsvatbaar verklaren van de verdachte aan de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel in de weg staat en de raadsman heeft daarbij verwezen naar een uitspraak van de rechtbank Gelderland [9] . Uit de jurisprudentie blijkt dat de schadevergoedingsmaatregel wel zou kunnen worden opgelegd als op datzelfde moment ook een zorgmachtiging wordt verleend, maar dat is in dit geval niet aan de orde. De zorgmachtiging is al eerder verleend en kan niet (nog eens) worden verleend.
De raadsman heeft de rechtbank verzocht om te bepalen dat de schadevergoedingen en de betalingen aan de staat in het kader van de schadevergoedingsmaatregel in termijnen mogen worden voldaan, omdat de verdachte onder bewind staat.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
De ontvankelijkheid
Artikel 361, tweede lid, onder a van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering, indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging en zal evenmin een maatregel opleggen, omdat – kort gezegd – de verdachte al behandeld wordt in het kader van een zorgmachtiging. Bovendien zal geen toepassing worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Toch oordeelt de rechtbank dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen en overweegt daartoe als volgt.
Op 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht – de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid – komen te vervallen. Met ingang van diezelfde datum is de Wet Forensische Zorg (Wfz) in werking getreden, waarin in artikel 2.3 de mogelijkheid is geschapen in een strafproces als civiele rechter een zorgmachtiging te verlenen. Met het verlenen van een zorgmachtiging door de strafrechter wordt hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel van een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het vervallen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk ervoor zorgen dat verdachte verplichte zorg krijgt, waardoor kort gezegd het risico van gevaar voor de (algemene) veiligheid van personen of goederen wordt afgewend. De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever door de invoering van de Wet Forensische Zorg en de zorgmachtiging niet heeft bedoeld een wijziging aan te brengen in de positie van de benadeelde partij. Of de zorgmachtiging dan bij vonnis wordt verleend of reeds loopt omdat die in een eerdere fase van de procedure door de rechtbank is verleend, zoals in dit geval, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Bij de beoordeling daarvan neemt de rechtbank het volgende als uitgangspunt.
Materiële schade
Materiële schade is ‘vermogensschade’. Zij kan bestaan uit geleden verlies en gederfde winst. Binnen de door de wet en de jurisprudentie geschetste kaders geldt in beginsel het uitgangspunt dat de schadevergoeding degene die schade lijdt terug moet brengen in de rechtmatige toestand, dat wil zeggen de (vermogens)situatie waarin deze zou verkeren zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis.
Immateriële schade
Immateriële schade komt – als ‘ander nadeel dan vermogensschade’ – voor vergoeding in aanmerking, indien en voor zover de wet daarop recht geeft. In artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek worden de drie categorieën genoemd waarin een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. indien de nagedachtenis van een overleden partner of andere naaste wordt aangetast.
Er is sprake van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’, wanneer een slachtoffer als gevolg van een strafbaar feit naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel oploopt. Het bestaan van geestelijk letsel zal het slachtoffer moeten onderbouwen met stukken waaruit daarvan blijkt, volgens in de psychiatrie of psychologie gebruikte classificatiesystemen. Maar ook buiten de gevallen dat bij de benadeelde partij geestelijk letsel optreedt, kan de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in haar persoon zijn aangetast door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal dan met concrete gegevens moeten onderbouwen dat de ernstige normschending dermate ingrijpende gevolgen heeft gehad dat zij in haar persoon is aangetast. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de daaruit voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon (zonder meer) kan worden aangenomen.
De vordering van de [benadeelde partij 3]
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde ‘omzetderving’ gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarbij wel rekening worden gehouden met besparingen (variabele kosten) die de benadeelde gedurende de sluiting van haar restaurant voor de duur van (bijna) twee dagen heeft gehad. De rechtbank schat dit bedrag op 10% van het gevorderde bedrag. De gevorderde omzetderving wordt daarom toegewezen tot een bedrag van € 2.272,13 en voor het overige afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij, voor zover de vordering betrekking heeft op de ‘gedode koikarpers’, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet uit het dossier blijkt dat deze vissen door toedoen van verdachte zijn gedood en de benadeelde partij dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd met stukken.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag van algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om daarbij een termijnbetaling te bepalen, zoals door de raadsman is verzocht.
De vordering van de [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij vordert de immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek met als motivering dat er sprake is van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De benadeelde partij heeft gesteld psychische klachten te hebben en daarvoor ook in behandeling te zijn bij een gespecialiseerde GZ. Uit de verklaring van de psychotherapeut van 2 maart 2023 blijkt ook dat de benadeelde partij in behandeling is. Uit de stukken blijkt echter niet voldoende dat de benadeelde (naar objectieve maatstaven) geestelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten. De enkele mededeling van een psychotherapeut dat iemand in behandeling is, is daarvoor onvoldoende.
De rechtbank dient daarom vervolgens te beoordelen of de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat het zozeer voor de hand ligt dat aantasting in de persoon ook zonder deze onderbouwing kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt dat bij een poging tot brandstichting en bedreiging niet zonder meer voor de hand. Dit brengt met zich dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij vordert de immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek, met als motivering dat er sprake is van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De benadeelde partij heeft gesteld psychische klachten te hebben ten gevolge van de bewezenverklaarde strafbare feiten, maar is daarvoor niet verwezen naar een psycholoog, waardoor niet (naar objectieve maatstaven) kan worden vastgesteld dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank dient te beoordelen of de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat het zozeer voor de hand ligt dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt dat bij een poging tot brandstichting en bedreiging niet zonder meer voor de hand. Dit brengt met zich dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat hem van alle rechtsvervolging
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst de vordering tot schadevergoeding van de [benadeelde partij 3] gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij van een bedrag van € 2.272,13, terzake van ‘omzetderving’, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening;
  • wijst de overige gevorderde ‘omzetderving’ af;
  • bepaalt dat de benadeelde partij, voor zover de vordering betrekking heeft op de ‘gedode koikarpers’, niet ontvankelijk is;
  • veroordeelt verdachte tevens in de proceskosten door de benadeelde partij gemaakt, tot heden begroot op nihil, en in de proceskosten die de benadeelde partij ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog moet maken;
  • legt aan de verdachte op de verplichting tot betaling aan de Staat ten behoeve van [benadeelde partij 3] , van een bedrag van € 2.272,13, voormeld bedrag bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van maximaal 32 dagen. De toepassing van deze gijzeling heft de hiervoor opgelegde betalingsverplichting niet op;
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat de [benadeelde partij 1] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de [benadeelde partij 1] in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
  • bepaalt dat de [benadeelde partij 2] niet-ontvankelijk is in de vordering tot schadevergoeding;
  • veroordeelt de [benadeelde partij 2] in de proceskosten door verdachte ter verdediging tegen die vordering gemaakt, tot op heden begroot op nihil;
Dit vonnis is gewezen door mr. C.G.A. Wouters, voorzitter, mr. L.E.M. Hendriks en mr. I.P. de Groot, rechters, in tegenwoordigheid van mr. E.P.W.E. Bekkers, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 29 maart 2023.
Buiten staat
Mr. I.P. de Groot is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat
Feit 1
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen ter uitvoering van het door hem voorgenomen misdrijf om opzettelijk brand te stichten in een pand (restaurant) gelegen aan de [adres 2] , met dat opzet terpentine, in elk geval een brandbare vloeistof, in dat pand heeft gespoten en vervolgens een aansteker heeft ontstoken en heeft getracht met die aansteker die brandbare vloeistof in brand te steken, in elk geval met dat opzet heeft getracht open vuur in aanraking te brengen met terpentine, althans met een brandbare stof, en daarvan gemeen gevaar voor (de inboedel van) dat pand, in elk geval gemeen gevaar voor goederen en/of levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor zich in dat pand bevindende personen, in elk geval levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen te duchten was, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
Feit 2
hij op of omstreeks 1 juni 2021 te Sittard, in elk geval in de gemeente Sittard-Geleen [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht en/of met zware mishandeling, door met een mes stekende en/of zwaaiende bewegingen te maken in de richting van die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] en (daarbij) die [benadeelde partij 1] en/of [benadeelde partij 2] dreigend de woorden toe te voegen: "Ik snij jouw tong af" en/of "Ik snij je keel door" en/of ""Kom maar, ik maak je af" en/of "Ik wil je tong zien, dan snij ik hem af" en/of "Ik wil alleen de keel afsnijden" en/of "Ik wil haar gewoon in de kut snijden, geen gevaar", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg District Zuid-West-Limburg, proces-verbaalnummer LB3R021080-5, gesloten d.d. 4 augustus 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 61.
2.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] d.d. 1 juni 2021, pagina 38.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] d.d. 1 juni 2021, pagina 41.
4.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2021, pagina’s 56 en 57.
5.Het proces-verbaal van forensisch onderzoek bedrijf d.d. 16 juni 2021, pagina 60.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 1] d.d. 1 juni 2021, pagina’s 37 en 38.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [benadeelde partij 2] d.d. 1 juni 2021, pagina 41.
8.Het proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 juni 2021, pagina’s 55 en 57.
9.Rechtbank Gelderland 16 maart 2017, ECLI:NL:RBGEL:2017:1418.