7.4Het oordeel van de rechtbank
De ontvankelijkheid
Artikel 361, tweede lid, onder a van het Wetboek van Strafvordering bepaalt dat de benadeelde partij ontvankelijk is in haar vordering, indien de verdachte enige straf of maatregel wordt opgelegd, dan wel in geval van toepassing van artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. De rechtbank zal de verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging en zal evenmin een maatregel opleggen, omdat – kort gezegd – de verdachte al behandeld wordt in het kader van een zorgmachtiging. Bovendien zal geen toepassing worden gegeven aan artikel 9a van het Wetboek van Strafrecht. Toch oordeelt de rechtbank dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen en overweegt daartoe als volgt.
Op 1 januari 2020 is artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht – de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis bij volledige ontoerekeningsvatbaarheid – komen te vervallen. Met ingang van diezelfde datum is de Wet Forensische Zorg (Wfz) in werking getreden, waarin in artikel 2.3 de mogelijkheid is geschapen in een strafproces als civiele rechter een zorgmachtiging te verlenen. Met het verlenen van een zorgmachtiging door de strafrechter wordt hetzelfde doel nagestreefd als met de maatregel van een opname in een psychiatrisch ziekenhuis als bedoeld in het vervallen artikel 37 van het Wetboek van Strafrecht, namelijk ervoor zorgen dat verdachte verplichte zorg krijgt, waardoor kort gezegd het risico van gevaar voor de (algemene) veiligheid van personen of goederen wordt afgewend. De rechtbank gaat ervan uit dat de wetgever door de invoering van de Wet Forensische Zorg en de zorgmachtiging niet heeft bedoeld een wijziging aan te brengen in de positie van de benadeelde partij. Of de zorgmachtiging dan bij vonnis wordt verleend of reeds loopt omdat die in een eerdere fase van de procedure door de rechtbank is verleend, zoals in dit geval, is naar het oordeel van de rechtbank niet relevant.
De rechtbank is daarom van oordeel dat de benadeelde partijen ontvankelijk zijn in hun vorderingen. Bij de beoordeling daarvan neemt de rechtbank het volgende als uitgangspunt.
Materiële schade
Materiële schade is ‘vermogensschade’. Zij kan bestaan uit geleden verlies en gederfde winst. Binnen de door de wet en de jurisprudentie geschetste kaders geldt in beginsel het uitgangspunt dat de schadevergoeding degene die schade lijdt terug moet brengen in de rechtmatige toestand, dat wil zeggen de (vermogens)situatie waarin deze zou verkeren zonder de schadeveroorzakende gebeurtenis.
Immateriële schade
Immateriële schade komt – als ‘ander nadeel dan vermogensschade’ – voor vergoeding in aanmerking, indien en voor zover de wet daarop recht geeft. In artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek worden de drie categorieën genoemd waarin een benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding:
a. indien de aansprakelijke het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen;
b. indien de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast;
c. indien de nagedachtenis van een overleden partner of andere naaste wordt aangetast.
Er is sprake van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’, wanneer een slachtoffer als gevolg van een strafbaar feit naar objectieve maatstaven vast te stellen geestelijk letsel oploopt. Het bestaan van geestelijk letsel zal het slachtoffer moeten onderbouwen met stukken waaruit daarvan blijkt, volgens in de psychiatrie of psychologie gebruikte classificatiesystemen. Maar ook buiten de gevallen dat bij de benadeelde partij geestelijk letsel optreedt, kan de benadeelde partij ‘op andere wijze’ in haar persoon zijn aangetast door het bewezenverklaarde feit. De benadeelde partij zal dan met concrete gegevens moeten onderbouwen dat de ernstige normschending dermate ingrijpende gevolgen heeft gehad dat zij in haar persoon is aangetast. In sommige gevallen kunnen de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de daaruit voortvloeiende nadelige gevolgen zozeer voor de hand liggen dat aantasting in de persoon (zonder meer) kan worden aangenomen.
De vordering van de [benadeelde partij 3]
De rechtbank is van oordeel dat de gevorderde ‘omzetderving’ gedeeltelijk voor vergoeding in aanmerking komt. Naar het oordeel van de rechtbank moet daarbij wel rekening worden gehouden met besparingen (variabele kosten) die de benadeelde gedurende de sluiting van haar restaurant voor de duur van (bijna) twee dagen heeft gehad. De rechtbank schat dit bedrag op 10% van het gevorderde bedrag. De gevorderde omzetderving wordt daarom toegewezen tot een bedrag van € 2.272,13 en voor het overige afgewezen.
De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij, voor zover de vordering betrekking heeft op de ‘gedode koikarpers’, niet-ontvankelijk dient te worden verklaard, omdat niet uit het dossier blijkt dat deze vissen door toedoen van verdachte zijn gedood en de benadeelde partij dit standpunt onvoldoende heeft onderbouwd met stukken.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot betaling van de wettelijke rente vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag van algehele voldoening. Om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, zal de rechtbank de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
De rechtbank acht geen termen aanwezig om daarbij een termijnbetaling te bepalen, zoals door de raadsman is verzocht.
De vordering van de [benadeelde partij 1]
De benadeelde partij vordert de immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek met als motivering dat er sprake is van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De benadeelde partij heeft gesteld psychische klachten te hebben en daarvoor ook in behandeling te zijn bij een gespecialiseerde GZ. Uit de verklaring van de psychotherapeut van 2 maart 2023 blijkt ook dat de benadeelde partij in behandeling is. Uit de stukken blijkt echter niet voldoende dat de benadeelde (naar objectieve maatstaven) geestelijk letsel heeft opgelopen ten gevolge van de bewezenverklaarde feiten. De enkele mededeling van een psychotherapeut dat iemand in behandeling is, is daarvoor onvoldoende.
De rechtbank dient daarom vervolgens te beoordelen of de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat het zozeer voor de hand ligt dat aantasting in de persoon ook zonder deze onderbouwing kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt dat bij een poging tot brandstichting en bedreiging niet zonder meer voor de hand. Dit brengt met zich dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.
De vordering van de [benadeelde partij 2]
De benadeelde partij vordert de immateriële schadevergoeding op grond van artikel 6:106 sub b van het Burgerlijk Wetboek, met als motivering dat er sprake is van ‘een aantasting in de persoon op andere wijze’.
De rechtbank overweegt daartoe het volgende.
De benadeelde partij heeft gesteld psychische klachten te hebben ten gevolge van de bewezenverklaarde strafbare feiten, maar is daarvoor niet verwezen naar een psycholoog, waardoor niet (naar objectieve maatstaven) kan worden vastgesteld dat de benadeelde geestelijk letsel heeft opgelopen.
De rechtbank dient te beoordelen of de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat het zozeer voor de hand ligt dat aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Naar het oordeel van de rechtbank ligt dat bij een poging tot brandstichting en bedreiging niet zonder meer voor de hand. Dit brengt met zich dat de benadeelde partij niet-ontvankelijk dient te worden verklaard in haar vordering. De benadeelde partij kan de vordering bij de burgerlijke rechter aanbrengen.