ECLI:NL:RBLIM:2023:2203

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
29 maart 2023
Publicatiedatum
28 maart 2023
Zaaknummer
ROE 21/1191, ROE 21/1192 en ROE 21/1235
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de intrekking en terugvordering van uitkeringen wegens gefingeerd dienstverband

In deze uitspraak heeft de Rechtbank Limburg de beroepen van eiser beoordeeld tegen de intrekking en terugvordering van eerder toegekende uitkeringen op basis van de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en Toeslagenwet (TW). De rechtbank oordeelt dat het Uwv terecht heeft vastgesteld dat eiser een gefingeerd dienstverband had bij zijn ex-werkgever, die inmiddels failliet is. De rechtbank concludeert dat eiser niet verzekerd was voor werknemersverzekeringen en daarom geen recht had op de uitkeringen. De rechtbank wijst erop dat er geen concrete aanwijzingen zijn voor etnische profilering of discriminatie in het onderzoek van het Uwv naar de faillissementsfraude. De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond en bevestigt de besluiten van het Uwv om de uitkeringen met terugwerkende kracht in te trekken en terug te vorderen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummers: ROE 21/1191, ROE 21/1192 en ROE 21/1235

uitspraak van de meervoudige kamer van 29 maart 2023 in de zaken tussen

[eiser] uit [woonplaats] , eiser

(gemachtigde: mr. A. Kara),
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (locatie Eindhoven)(Uwv)
(gemachtigde: [naam gemachtigde] ).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen ROE 21/1191 en ROE 21/1192 van eiser tegen de intrekking en terugvordering van de eerder aan hem toegekende uitkeringen ingevolge de Werkloosheidswet (WW), Ziektewet (ZW) en de Toeslagenwet (TW). Daarnaast beoordeelt de rechtbank het beroep ROE 21/1235 dat is gericht tegen de weigering om eiser een uitkering toe te kennen ingevolge de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA). De reden voor het nemen van deze besluiten is dat eiser volgens het Uwv niet heeft gewerkt bij het bedrijf [naam bedrijf] - waar eiser zegt in dienst te zijn geweest - en daardoor niet als werknemer verzekerd was voor werknemersverzekeringen. Het Uwv vindt daarom dat eiser geen recht heeft op de genoemde uitkeringen en dat hij het bedrag aan ten onrechte ontvangen uitkeringen moet terugbetalen.
2. Het Uwv heeft dat door middel van vijf afzonderlijke primaire besluiten aan eiser medegedeeld. [1] Bij de drie bestreden besluiten op bezwaar van 25 maart 2021 is het Uwv bij de primaire besluiten gebleven.
3. Het Uwv heeft op de beroepen gereageerd met verweerschriften.
4. De meervoudige kamer van de rechtbank heeft de beroepen op 17 januari 2023 gevoegd op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
5. Het onderzoek is na de zitting heropend, om het Uwv in de gelegenheid te stellen om nadere informatie te verschaffen over het onderzoek naar [naam bedrijf] en individuele medewerkers van dat bedrijf. Nadat het Uwv van die gelegenheid gebruik heeft gemaakt bij nader verweerschrift van 6 februari 2023, heeft eiser bij brief met bijlagen van 10 februari 2023 gereageerd.
6. De beroepen zijn vervolgens behandeld op een nadere zitting van de meervoudige kamer op 14 maart 2023. Partijen hebben zich daar laten vertegenwoordigen door hun gemachtigden. Tevens is op die zitting (alsnog) het beroep van [naam] (ROE 21/1317) gevoegd met de zaken van eiser behandeld, omdat de casus grotendeels vergelijkbaar is en mr. Kara ook in de zaak van [naam] de gemachtigde is. Na de sluiting van het onderzoek ter zitting zijn de zaken van eiser en [naam] weer gesplitst en doet de rechtbank voor beide betrokkenen afzonderlijk uitspraak.

Totstandkoming van de bestreden besluiten

7. Eiser heeft naar zijn zeggen gewerkt voor [naam bedrijf] van 29 maart 2018 tot 7 december 2018. Hierop is aan eiser een WW-uitkering toegekend vanaf 10 december 2018 tot 9 maart 2019. Op 1 februari 2019 heeft eiser zich ziekgemeld, waarna per 11 maart 2019 een ZW-uitkering is toegekend. Naast de WW- en ZW-uitkering is een TW-uitkering toegekend - kort gezegd - omdat het gezinsinkomen van eiser minder bedroeg dan het sociaal minimum. Na de zogenoemde eerstejaars ZW-beoordeling zijn de ZW- en TW-uitkering ongewijzigd voortgezet.
8. Op 20 augustus 2020 is eiser uitgenodigd voor een gesprek met een themaonderzoeker van het Uwv over de werkzaamheden voor [naam bedrijf] De reden hiervoor is dat op basis van informatie van het Centraal Meldpunt Fraude bij het Uwv twijfel is gerezen over de echtheid van het dienstverband van (onder meer) eiser bij genoemde onderneming. Eiser is op dat gesprek verschenen. Op 27 augustus 2020 heeft de themaonderzoeker een onderzoeksrapport opgesteld over haar bevindingen. Volgens dit rapport is uit het onderzoek naar de gestelde dienstbetrekking van eiser bij [naam bedrijf] gebleken dat het aannemelijk is dat de dienstbetrekking van eiser gefingeerd was, zodat geen sprake was van een verzekeringsplicht voor de werknemersverzekeringen. Eiser was daarom niet als werknemer verzekerd voor de WW, ZW, TW en de Wet WIA. Hierop is de besluitvorming gevolgd zoals weergegeven in de vorige rubriek.
Standpunt van eiser
9. Eiser betwist het standpunt van het Uwv dat sprake is van voldoende en concrete aanwijzingen dat hij feitelijk niet zou hebben gewerkt voor [naam bedrijf]
9.1.
Hierbij stelt hij zich met name op het standpunt dat het instellen van een onderzoek naar de onderneming als zodanig en vervolgens ook naar eiser als werknemer onrechtmatig is geweest. Hierbij kan volgens eiser niet uitgesloten worden dat sprake is geweest van etnisch profileren, nu de eigenaren en de betrokken werknemers van [naam bedrijf] haast alle van buitenlandse afkomst zijn. Daarmee handelt het Uwv mogelijk in strijd met het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) en is het niet uitgesloten dat sprake is van willekeur. Dat de administratie en de bestuurders van het inmiddels failliete [naam bedrijf] onvindbaar zijn, kan eiser hierbij niet worden tegengeworpen.
9.2.
Ook uit zijn specifieke situatie kan volgens eiser niet worden afgeleid dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband. Zijn loon was niet dusdanig hoog, dat hij had moeten begrijpen dat er geen sprake was van een reëel dienstverband. Dat hij wellicht summier of onsamenhangend heeft verklaard over zijn werkzaamheden, is voorts ook geen reden om te concluderen dat er feitelijk geen sprake is geweest van een dienstverband. Met betrekking tot de terugvordering betoogt eiser dat rekening moet worden gehouden met de door de werkgever afgedragen premies. Voor zover hij niet verzekerd zou zijn, zijn de premies immers ten onrechte afgedragen zodat die van de terugvordering moeten worden afgetrokken.

Beoordeling door de rechtbank

10. De rechtbank beoordeelt de beslissingen van het Uwv om de WW-, ZW- en TW-uitkeringen van eiser in te trekken en het onverschuldigd betaalde bedrag aan uitkeringen terug te vorderen. Ook beoordeelt zij de beslissing van het Uwv om de gevraagde WIA-uitkering te weigeren. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
11. De rechtbank is van oordeel dat de beroepen ongegrond zijn. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
12. De rechtbank ziet zich daarbij allereerst geplaatst voor de formele aspecten die eiser aan de orde heeft gesteld over het onderzoek dat het Uwv heeft verricht.
De grondslag van het onderzoek naar mogelijke faillissementsfraude bij [naam bedrijf]
13. In de heropeningsbeslissing van 24 januari 2023 heeft de rechtbank naar aanleiding van de beroepsgronden en het verhandelde ter zitting gevraagd aan het Uwv om nader toe te lichten hoe het onderzoek naar [naam bedrijf] tot stand is gekomen en waarom juist dit bedrijf bij dat onderzoek naar voren is gekomen als mogelijke faillissementsfraudeur.
14. Daarop heeft het Uwv bij brief van 6 februari 2023 verwezen naar het openbaar faillissementsverslag van 7 november 2019. Daaruit blijkt dat [naam bedrijf] als mogelijke faillissementsfraudeur bekend is geworden bij de Belastingdienst en de rechter-commissaris naar aanleiding van de faillissementsaanvraag die is gedaan door het pensioenfonds. Vermoedelijk is vervolgens een melding door de Belastingdienst en de rechter-commissaris aan het Regionaal Informatie- en Expertise Centrum (RIEC) gedaan, waarna het Uwv bij de zaak betrokken is geraakt en onderzoek is gaan doen naar mogelijke gefingeerde dienstverbanden van individuele werknemers.
15. Eiser heeft daarover naar voren gebracht dat er veel faillissementen zijn waarbij - net als bij [naam bedrijf] het geval was - sprake is van de situatie dat de oorspronkelijke in het handelsregister opgevoerde eigenaren niet meer te vinden zijn. Toch wordt niet bij al dat soort faillissementen onderzoek naar fraude gedaan. Eiser vindt daarom dat het Uwv (nog steeds) onvoldoende heeft onderbouwd op basis waarvan juist zijn failliete werkgever er wel uit is gepikt en of dit is gebeurd omdat sprake was van buitenlandse eigenaren én (veel) buitenlandse werknemers, althans werknemers met een buitenlands klinkende achternaam. Niet uitgesloten blijft daarmee dat dit is gebeurd op basis van etnische profilering en/of het gebruik van op discriminerende kenmerken berustende risicoprofielen.
16. De rechtbank is - anders dan eiser - van oordeel dat de door het Uwv geschetste gang van zaken, die erop neerkomt dat in het openbare faillissementsregister specifieke gegevens te vinden waren die aanleiding vormden voor onderzoek naar faillissementsfraude, plausibel is. Daartegenover staat geen enkele concrete en objectieve aanwijzing dat sprake is geweest van ongeoorloofde discriminatie bij het nemen van de beslissing om het faillissement van [naam bedrijf] aan een nader onderzoek te onderwerpen en aan te melden bij het RIEC. Dat de oorspronkelijke eigenaren van buitenlandse komaf zijn, is daarvoor niet genoeg.
De grondslag van het onderzoek naar werknemers van [naam bedrijf]
17. In de eerdergenoemde heropeningsbeslissing heeft de rechtbank ook aan het Uwv gevraagd om toe te lichten waarom de melding van het RIEC aan het Uwv aanleiding is geweest om onderzoek te doen naar specifieke werknemers. Daarbij is gevraagd of het álle voormalige werknemers betrof die een uitkering ontvingen via het Uwv of dat daarbij een nadere selectie plaatsgevonden heeft.
18. Hierop heeft het Uwv geantwoord dat inderdaad alle dienstverbanden van medewerkers van [naam bedrijf] aan wie door hem een uitkering is verstrekt, aan een onderzoek zijn onderworpen. Dat is gedaan nadat bij twee medewerkers met een uitkering van het Uwv, die in het RIEC waren geregistreerd, het vermoeden was ontstaan dat sprake zou kunnen zijn van een gefingeerd dienstverband. Nadere selectiecriteria zijn daarbij volgens het Uwv niet gebruikt. Hierbij heeft het Uwv in algemene zin opgemerkt dat lijsten met risicokenmerken of fraude-coördinatoren niet worden gebruikt. Wel wordt in enkele gevallen gebruik gemaakt van algoritmes, namelijk bij de risicoscan ‘Verblijf buiten Nederland’, ‘Klantapplicatie WW’ en het ‘CBBS’.
19. Eiser heeft daarop bij brief van 10 februari 2023 diverse stukken ingestuurd, zoals pagina’s uit jaarverslagen van het Uwv van 2019, 2020 en 2021 en het jaarverslag van het RIEC van 2020. De rechtbank begrijpt de verwijzing naar deze stukken aldus, dat eiser vindt dat in de handhavingspraktijk van het Uwv sprake is van vooringenomenheid.
20. De rechtbank is echter van oordeel dat eiser hiermee niet aannemelijk heeft gemaakt dat het onderzoek van het Uwv naar mogelijke fraude door individuele werknemers van [naam bedrijf] is ingegeven door vooringenomenheid, meer specifiek dat sprake is van etnische profilering. De door eiser ingezonden stukken zijn algemeen van aard en zien niet specifiek op de handelwijze van het Uwv bij faillissementsfraude en het daarbij gerezen vermoeden van gefingeerde dienstbetrekkingen. De op dit punt ingebrachte stelling dat de werknemers van [naam bedrijf] haast allemaal een buitenlandse nationaliteit dan wel ten minste een buitenlands klinkende achternaam hadden, biedt daarvoor – net als bij het onderzoek naar de faillissementsfraude van de onderneming als zodanig - bij gebrek aan enige objectieve en concrete onderbouwing geen grondslag. De rechtbank stelt voorts vast dat de door het Uwv in de brief van 6 februari 2023 genoemde algoritmes geen raakvlak hebben met het fraudeonderzoek naar gefingeerde dienstverbanden en ook om die reden niet gezegd kan worden dat sprake is van vooringenomenheid.
21. De rechtbank volgt het Uwv dan ook in het standpunt dat er voldoende grondslag bestond om onderzoek te doen naar het bestaan van een gefingeerd dienstverband bij alle medewerkers van [naam bedrijf] met een uitkering van het Uwv.
De bevoegdheid van de themaonderzoeker
22. Het onderzoek naar de dienstbetrekking van eiser is gedaan door een themaonderzoeker van de directie Handhaving van het Uwv. Deze themaonderzoeker is aan te merken als toezichthouder in de zin van artikel 5:11 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). [2] Dat volgt uit artikel 55a, eerste lid, van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen [3] en uit artikel 1 van het Besluit aanwijzing toezichthouders UWV [4] . Als toezichthouder in de zin van artikel 5:11 van de Awb heeft de themaonderzoeker de bevoegdheden uit titel 5.2 van de Awb. Anders dan eiser betoogt, was de themaonderzoeker daarom bevoegd om een onderzoek naar de dienstbetrekking van eiser in te stellen.
23. Uit het voorgaande volgt dat geen aanleiding bestaat om te oordelen dat het door het Uwv verrichte onderzoek om formele redenen onzorgvuldig of onvolledig is geweest.
24. De rechtbank vervolgt daarom met de inhoudelijke beoordeling van de bestreden besluiten.
De inhoudelijke motivering van het standpunt dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband
25. Op grond van de relevante bepalingen in de WW, ZW, TW en Wet WIA is een werknemer de natuurlijke persoon die in privaatrechtelijke of publiekrechtelijke dienstbetrekking staat en zijn verzekerden in de zin van die wetten zij die werknemer zijn. [5]
26. Het Uwv is verplicht om de uitkering als hiervoor bedoeld te herzien of in te trekken, indien de uitkering ten onrechte of tot een te hoog bedrag is verleend. [6] Deze verplichting is, anders dan eiser betoogt, niet gekoppeld aan de voorwaarde dat sprake moet zijn van schending van de inlichtingenplicht.
27. Bij besluiten tot herziening en terugvordering van socialezekerheidsuitkeringen, zoals hier aan de orde, gaat het om belastende besluiten, waarbij het aan het bestuursorgaan is om de nodige kennis over de relevante feiten en omstandigheden te vergaren. [7] Die last om informatie te vergaren brengt mee dat het Uwv feiten moet aandragen aan de hand waarvan aannemelijk is dat er geen privaatrechtelijke dienstbetrekking is geweest tussen eiser en [naam bedrijf] Als op grond van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk is dat eiser ten tijde hier van belang geen dienstbetrekking in de zin van de WW, ZW, Wet WIA en TW heeft vervuld, dan ligt het op de weg van eiser de onjuistheid daarvan met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk te maken.
28. Naar vaste rechtspraak moet voor het aannemen van een privaatrechtelijke dienstbetrekking sprake zijn van een verplichting tot het persoonlijk verrichten van arbeid, een gezagsverhouding en een verplichting tot het betalen van loon [8] . Daarbij moet acht worden geslagen op alle omstandigheden van het geval, in onderling verband bezien en dienen niet alleen de rechten en verplichtingen in aanmerking te worden genomen die partijen bij het aangaan van de rechtsverhouding voor ogen stonden, maar moet ook acht worden geslagen op de wijze waarop partijen uitvoering hebben gegeven aan hun rechtsverhouding en aldus daaraan inhoud hebben gegeven. Daarbij is niet één enkel element beslissend, maar moeten de verschillende rechtsgevolgen die partijen aan hun verhouding hebben verbonden in hun onderling verband worden bezien. Niet van belang is of partijen ook daadwerkelijk de bedoeling hadden de overeenkomst onder de wettelijke regeling van de arbeidsovereenkomst te laten vallen. Waar het om gaat, is of de overeengekomen rechten en verplichtingen voldoen aan de wettelijke omschrijving van de arbeidsovereenkomst. Bij de vraag of sprake is van een privaatrechtelijke dienstbetrekking speelt geen rol of bij eiser al dan niet sprake was van opzet en of hij van de situatie bij [naam bedrijf] op de hoogte was. [9]
Is het Uwv erin geslaagd om aannemelijk te maken dat eiser geen arbeid heeft verricht en dat van loonbetaling onvoldoende sprake was?
29. Op dat punt werpt het Uwv aan eiser tegen dat hij geen enkele inhoudelijke informatie heeft kunnen geven over zijn werkzaamheden, zijn werkgever of de onderneming. Daarnaast kan hij nagenoeg geen informatie geven over collega’s of locaties waar hij heeft gewerkt.
30. De rechtbank is van oordeel dat het Uwv bij deze gebrekkige verklaringen - ondanks de gezondheidsproblemen van eiser - vraagtekens heeft kunnen plaatsen, temeer nu eiser daarnaast ook geen duidelijkheid heeft kunnen verschaffen over de feiten ten aanzien van zijn loonbetaling.
31. Er zijn loonstroken overgelegd over de periode maart 2018 tot en met november 2018. Vanaf september 2018 staat Arkado B.V. daarop genoemd als werkgever en niet meer [naam bedrijf] Eiser heeft geen enkele verklaring gegeven waarom er ineens een andere werkgever staat opgevoerd. Uit de bankafschriften van [naam bedrijf] blijkt voorts slechts van twee betalingen van loon aan eiser door [naam bedrijf] Het gaat om april en mei 2018. Daarna is geen salarisbetaling meer zichtbaar op de bankafschriften van [naam bedrijf] Het Uwv heeft deze gang van zaken terecht als ongerijmd betiteld. De enkele opmerking van eiser dat hij er alleen maar op heeft gelet of hij salaris kreeg en niet op zijn bankafschriften heeft gecontroleerd van wie de betalingen afkomstig waren, kan niet als toereikende weerlegging van de ongerijmdheden in de loonbetaling dienen.
32. De rechtbank is op basis van het voorgaande van oordeel dat het Uwv aannemelijk heeft gemaakt dat eiser geen arbeid heeft verricht en dat van loonbetaling onvoldoende sprake was. Daarmee is op grond van de door het Uwv gepresenteerde feiten aannemelijk dat eiser ten tijde hier van belang geen dienstbetrekking in de zin van de WW, ZW, Wet WIA en TW heeft vervuld. Eiser heeft de onjuistheid daarvan niet met tegenbewijs, berustend op objectieve en verifieerbare gegevens, aannemelijk gemaakt.
33. Uit het voorgaande volgt dat het Uwv zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat sprake is geweest van een gefingeerd dienstverband en eiser op basis van dat dienstverband niet verzekerd was voor werknemersverzekeringen.
33.1.
Gelet op het gefingeerde dienstverband was eiser ten tijde hier van belang niet verzekerd voor de WW en had hij daarom geen recht op de WW-uitkering en de daaraan gekoppelde toeslag ingevolge de TW.
33.2.
Omdat eiser geen recht had op een uitkering op grond van de WW, was hij per datum ziekmelding vanuit de WW ook niet verzekerd voor de ZW. Hieruit vloeit voort dat ook sprake is van onverschuldigd betaalde ZW-uitkering en de daaraan gekoppelde toeslag ingevolge de TW.
33.3.
Omdat eiser geen recht had op een uitkering op grond van de ZW had hij ook geen recht op een uitkering ingevolge de Wet WIA. Die uitkering is terecht geweigerd.
De terugvordering van de onverschuldigd betaalde WW-, ZW- en TW-uitkering
34. Over de hoogte van de terugvordering van de WW- en ZW-uitkering heeft eiser gesteld dat het Uwv geen rekening heeft gehouden met de door [naam bedrijf] afgedragen premies werknemersverzekeringen. Deze beroepsgrond slaagt niet. Nog daargelaten of deze premies werknemersverzekeringen daadwerkelijk zijn afgedragen, komen deze premies niet ten goede aan eiser maar aan de B.V. Voor het overige heeft eiser niets aangevoerd over de hoogte van de terugvorderingsbedragen [10] . De rechtbank gaat daarom uit van de juistheid daarvan.
35. Dringende redenen op grond waarvan het Uwv geheel of gedeeltelijk van terugvordering had moeten afzien, zijn niet gesteld.

Conclusie

36. Uit het voorgaande volgt dat de beroepen ongegrond zijn. Eiser krijgt dus geen gelijk. Voor een proceskostenveroordeling ziet de rechtbank geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart de beroepen ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzitter, mr. Th.M. Schelfhout en mr. E.M.J. Hardy, leden, in aanwezigheid van mr. W.A.M. Bocken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 29 maart 2023.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 29 maart 2023.

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Bij de primaire besluiten van respectievelijk 23 oktober 2020 en 28 oktober 2020 is het recht op WW, ZW en TW herzien en meegedeeld dat deze uitkeringen ten onrechte zijn ontvangen. Bij afzonderlijk primair besluit van 23 oktober 2020 is eisers WIA-aanvraag afgewezen. Bij twee afzonderlijke primaire besluiten van 30 oktober 2020 zijn de ten onrechte ontvangen bedragen aan uitkeringen teruggevorderd.
2.Daarin is bepaald dat onder toezichthouder wordt verstaan een persoon die bij of krachtens wettelijk voorschrift belast is met het houden van toezicht op de naleving van het bepaalde bij of krachtens enig wettelijk voorschrift.
3.Het eerste lid luidt als volgt: Met het toezicht op de naleving van de in de artikelen 30, eerste lid, 32d, 34, eerste lid, onderdelen a en d, en 34a, bedoelde wet- en regelgeving en de artikelen 54 en 55, voor zover het geen verplichtingen betreft die betrekking hebben op het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen en de Sociale verzekeringsbank, zijn belast de door ieder van hen afzonderlijk bij besluit aangewezen, onder hen ressorterende personen.
4.Daarin is bepaald: De inspecteurs en de themaonderzoekers van de directie Handhaving van UWV worden aangewezen als toezichthouders, belast met het toezicht op de naleving van in artikel 30, eerste lid en artikel 32d van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen bedoelde wet- en regelgeving en het bepaalde in de artikelen 54 en 55 van de Wet structuur uitvoeringsorganisatie werk en inkomen, voor zover het geen verplichtingen betreft die betrekking hebben op UWV.
5.Zie:
6.Zie:
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep (de CRvB) van 17 mei 2018, ECLI:NL:CRVB:2018:1479.
8.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de CRvB van 15 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ1785.
9.Zie de uitspraak van de CRvB van 15 juli 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1751.
10.€ 5.238,11 (WW, inclusief toeslag), € 27.210,20 (ZW) en € 2.886,50 (toeslag op de ZW).