ECLI:NL:RBLIM:2023:2053

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 maart 2023
Publicatiedatum
22 maart 2023
Zaaknummer
C/03/313824 / KG ZA 23-21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Kort geding over plaatsing hekwerk aan oprit en inbreuk op eigendomsrecht gemeente

In deze zaak, die op 22 maart 2023 door de Rechtbank Limburg is behandeld, betreft het een kort geding waarin [eiseres] vordert dat [gedaagden] een hekwerk verwijdert dat aan het eind van haar oprit is geplaatst. De oprit, die [eiseres] gebruikt om toegang te krijgen tot de openbare weg, is deels in eigendom van [gedaagden] en deels van de gemeente Simpelveld. [Eiseres] stelt dat het hekwerk haar toegang belemmert en dat er door bevrijdende verjaring een erfdienstbaarheid is ontstaan die haar het recht van overpad verleent. De gemeente heeft zich als tussenkomende partij gevoegd in de procedure, omdat zij ook een belang heeft bij de uitkomst, gezien het feit dat het hekwerk een inbreuk maakt op haar eigendomsrecht.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [gedaagden] inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de gemeente door het hekwerk te plaatsen. De rechter heeft bepaald dat het hekwerk continu volledig open moet blijven, zodat [eiseres] onbelemmerd gebruik kan maken van de oprit. Daarnaast is [gedaagden] veroordeeld om ervoor te zorgen dat auto’s van derden die op de oprit staan geparkeerd, worden verwijderd. De gemeente heeft haar vorderingen in het incident toegewezen gekregen, en [gedaagden] is veroordeeld in de proceskosten. De rechter heeft ook een dwangsom opgelegd voor het geval [gedaagden] niet aan de veroordelingen voldoet.

De uitspraak benadrukt het belang van het eigendomsrecht en de rechten van buren, evenals de noodzaak om ervoor te zorgen dat er geen belemmeringen zijn voor het gebruik van een erfdienstbaarheid. De zaak illustreert ook de rol van de gemeente als eigenaar van een deel van de grond en haar recht om op te treden tegen inbreuken op haar eigendom.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: C/03/313824 / KG ZA 23-21
Vonnis in kort geding van 22 maart 2023 in de zaak van:
[eiseres],
wonend te [woonplaats 1] ,
eiseres in conventie,
verweerster in reconventie,
verweerster in het incident tot tussenkomst, subsidiair voeging,
advocaat mr. M. Maric,
tegen:

1.[gedaagde sub 1] ,

2.
[gedaagde sub 2],
wonend te [woonplaats 2] ,
gedaagden in conventie,
eisers in reconventie,
verweerders in het incident tot tussenkomst, subsidiair voeging,
advocaat mr. N.P.H. Vissers,
en:
de publiekrechtelijke rechtspersoon
GEMEENTE SIMPELVELD,
gevestigd te Simpelveld,
eiseres in het incident tot tussenkomst, subsidiair voeging,
advocaat mr. W. van de Wier.
Partijen zullen hierna (in vrouwelijk enkelvoud) [eiseres] , (in mannelijk enkelvoud) [gedaagden] en de gemeente genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding,
  • de incidentele conclusie tot tussenkomst, subsidiair voeging van de gemeente,
  • de conclusie van eis in reconventie, tevens akte in het geding brengen producties van [gedaagden] ,
  • de mondelinge behandeling op 16 maart 2023,
  • de pleitnota van [gedaagden] .
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.
2. De feiten
2.1.
[eiseres] woont sinds 1971 aan de [adres 1] te [woonplaats 1] (kadastrale aanduiding perceel [kadasternummer 1] ) en heeft vanuit haar woning geen directe toegang tot de openbare weg. Om de openbare weg te bereiken, gebruikt [eiseres] een oprit die op de openbare weg uitkomt (hierna: de oprit).
2.2.
De oprit is deels in eigendom van [gedaagden] , eigenaar van de woning aan de [adres 2] te [woonplaats 1] (kadastrale aanduiding perceel [kadasternummer 2] ), en deels van de gemeente (als eigenaar van het perceel [kadasternummer 3] ).
2.3.
[gedaagden] heeft aan het eind van de oprit, waar deze de openbare weg bereikt, een hekwerk (hierna: het hekwerk) geplaatst van ongeveer een meter hoog (heuphoogte), welk hekwerk is voorzien van een poort (hierna: de poort) die kan worden afgesloten met een sleutel.

3.Het geschil in conventie

3.1.
[eiseres] vordert bij vonnis, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagden]
(a) te veroordelen binnen 6 uur na de betekening van het in dezen te wijzen vonnis het hekwerk, dat op de oprit is geplaatst van perceelnummer [kadasternummer 2] en tevens op de grond van de gemeente, te verwijderen en verwijderd te houden, alsook
(b) te veroordelen de roerende zaken die zijn geplaatst op de oprit en de oprit blokkeren, te verwijderen en verwijderd te houden, alsook
(c) te veroordelen dat hij op geen enkele wijze of manier de oprit mag afsluiten of blokkeren,
op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- per dag met een maximum van € 50.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom voor iedere dag of gedeelte van de dag dat [gedaagden] niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling voldoet,
II. [gedaagden] hoofdelijk, des de één betaald de ander zal zijn bevrijd, te veroordelen in de kosten en nakosten van deze procedure.
3.2.
[gedaagden] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.Het geschil in reconventie

4.1.
[gedaagden] vordert:
[eiseres] ertoe te veroordelen om, als zij tussen 20.00 uur en 08.00 uur het hekwerk opent, zij het hekwerk ook weer afsluit, aldus dat het hekwerk middels het slot aan het hekwerk op slot is,
[eiseres] ertoe te veroordelen om, als zij het hekwerk opent, zij het hekwerk voorzichtig en zonder geluid weer dichtmaakt,
op straffe van een dwangsom van € 500,- voor iedere keer dat zij hiermee in gebreke blijft,
3. [eiseres] te veroordelen in de kosten van de procedure in reconventie.
4.2.
[eiseres] voert verweer.
4.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.
5. Het geschil in het incident en de vorderingen van de gemeente in de hoofdzaak
5.1.
De gemeente vordert:
in het incident:
1. primair dat de voorzieningenrechter de gemeente toelaat als tussenkomende partij;
2. subsidiair dat de voorzieningenrechter de gemeente toelaat als voegende partij aan de zijde van [eiseres] ,
in de hoofdzaak:
1. [gedaagden] te gebieden om binnen 6 uur na betekening van het in dezen te wijzen vonnis de poort van het litigieuze perceeldeel te verwijderen en verwijderd te houden,
2. [gedaagden] te gebieden de roerende zaken die zijn geplaatst op de oprit en de oprit blokkeren, te verwijderen en verwijderd te houden,
3. [gedaagden] te gebieden dat hij op geen enkele wijze of manier de oprit mag afsluiten of blokkeren,
4. [gedaagden] hoofdelijk te veroordelen tot betaling van een dwangsom van € 5.000,- per overtreding van ieder van de uitgesproken ge- of verboden, te vermeerderen met € 5.000,- per dag dat de overtreding voortduurt tot een maximum van € 100.000,-, althans een door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen dwangsom voor iedere dag of gedeelte van de dag dat [gedaagden] niet aan de uitgesproken hoofdveroordeling voldoet,
5. [gedaagden] te veroordelen in de kosten van deze procedure, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en, indien voldoening binnen die termijn uitblijft, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van het vonnis.
5.2.
[gedaagden] voert verweer.
5.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

6.De beoordeling

In het incident:

6.1.
Alleen [gedaagden] heeft zich verweerd tegen de incidentele vordering van de gemeente om primair tussen te komen of subsidiair te voegen aan de kant van [eiseres] . Op basis van de kadastrale tekeningen die door partijen zijn overgelegd, acht de voorzieningenrechter aannemelijk dat de poort voor een deel op grond staat waarvan de gemeente eigenaar is en ook dat de gemeente voor een deel eigenaar is van de oprit. Daarmee heeft de gemeente haar belang om te mogen interveniëren voldoende voor het voetlicht gebracht en is dat belang alleen al voldoende om de tussenkomst toe te staan. Ook op grond van doelmatigheidsredenen is toelating tot tussenkomst in dit geval wenselijk ter voorkoming van het risico op tegenstrijdige uitspraken omtrent hetzelfde feitencomplex, indien de gemeente zelf een procedure jegens [gedaagden] zou moeten starten. Dit betekent dat de voorzieningenrechter de primaire incidentele vordering zal toewijzen op de wijze zoals in het dictum is bepaald. Aan de subsidiaire incidentele vordering wordt niet toegekomen.
6.2.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten van het incident worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op € 598,- (tarief II voor salaris advocaat).
Inzake de vorderingen van de gemeente:
6.3.
[gedaagden] heeft betwist dat de gemeente een (spoedeisend) belang heeft bij haar vorderingen. De voorzieningenrechter is anders van oordeel. Zoals hierna zal worden overwogen, maakt [gedaagden] hoogstwaarschijnlijk inbreuk op het eigendomsrecht van de gemeente. Daarmee heeft de gemeente een voldoende (spoedeisend) belang bij haar vorderingen.
6.4.
De gemeente heeft (in de hoofdzaak) onder 1 kort gezegd gevorderd dat [gedaagden] “de poort van het litigieuze perceeldeel” verwijdert. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling is namens de gemeente verduidelijkt dat de gemeente vordert dat het hekwerk wordt verwijderd, voor zover dat op het perceel van de gemeente staat.
6.4.1.
[gedaagden] heeft zich beroepen op verkrijgende verjaring van het kadastrale stuk grond van de gemeente, die eruitziet als een inham, en die volgens [gedaagden] voor een klein deel op de (bestrate) oprit ligt en voor het grootste deel (70%) op de (verhoogde en ommuurde) tuin van [gedaagden] , hetgeen al minstens sedert 2005 het geval is. Volgens [gedaagden] is sprake van inbezitneming te goeder trouw van dit kadastrale stuk grond van de gemeente door de rechtsvoorgangers van [gedaagden] , onder meer omdat de tuin als een geheel werd en wordt onderhouden (en het kadastrale stuk grond van de gemeente daar onderdeel van is) en het plaatsen van een hek of afrastering niet per se nodig is voor het kunnen aannemen van daden van bezitsuitoefening. De voorzieningenrechter volgt [gedaagden] hierin niet. Hij stelt vast dat de gemeente deze stellingen gemotiveerd heeft weersproken door onder meer aan te voeren dat (daarnaast) duidelijk moet zijn dat de macht van de oorspronkelijke bezitter (in dit geval de gemeente) over de zaak is geëindigd. Dat lijkt hier niet het geval te zijn. De gemeente heeft zich altijd, evenals [eiseres] , vrijelijk toegang kunnen verschaffen tot het kadastrale stuk grond in kwestie en aannemelijk is dat dit op dit moment nog steeds mogelijk is door over de (heuphoge) poort heen te stappen dan wel over het (ten opzichte van de poort nog lagere) muurtje dat als afscheiding dient van de tuin van [gedaagden] met de openbare weg (de stoep). Ondubbelzinnige pretentie van eigendom door [gedaagden] , en dus inbezitneming, is daarmee niet aannemelijk geworden.
6.4.2.
Waar het dan op aankomt is dat [gedaagden] door de plaatsing van het hekwerk voor een deel, waarbij in het midden kan worden gelaten hoe groot dat deel precies is, inbreuk maakt op het eigendomsrecht van de gemeente. Eigendom is het meest omvattende recht dat een persoon op een zaak kan hebben. Door het hekwerk wordt een stuk grond van de gemeente afgesloten en dat is onrechtmatig. Hoewel zij als eigenaar geen belang hoeft te stellen, heeft de gemeente tijdens de mondelinge behandeling onweersproken aangevoerd dat het kadastrale stuk grond ervoor bedoeld is om [eiseres] toegang te verschaffen tot de openbare weg en daarnaast wordt gebruikt voor nooddiensten (zoals de ambulance of de brandweer) om bij de woning van [eiseres] te kunnen komen, maar dat die functies teniet worden gedaan dan wel beperkt worden door de aanwezigheid van het hekwerk. Een en ander betekent dat [gedaagden] in beginsel gehouden is het (volledige) hekwerk te verwijderen, omdat de voorzieningenrechter ervan uitgaat dat het niet mogelijk is alleen het deel te verwijderen dat op het perceel van de gemeente staat en op dit moment ook onduidelijk is welk deel dat exact is. In het kader van dit kort geding zal de voorzieningenrechter echter als voorlopige voorziening een minder belastende voorziening opleggen, die inhoudt dat [gedaagden] ervoor moet zorgen dat het hekwerk continu volledig open is, dat wil zeggen opengeklapt – dus niet alleen van het slot af – zodat de uitgang zo breed is als de oprit en dus zonder dat de poort hoeft te worden geopend. Onder randnummer 10 van de pleitnota heeft [gedaagden] zelf gesteld dat dit mogelijk is. Hierdoor kan eenieder zich vrijelijk over de oprit begeven, totdat in een mogelijke bodemprocedure hierover (anders) wordt beslist. Indien het volledig openzetten van het hekwerk onverhoopt toch niet mogelijk mocht blijken te zijn, om wat voor reden dan ook, dient [gedaagden] alsnog het hekwerk te verwijderen en verwijderd te houden. Op deze wijze zal de vordering van de gemeente onder 1. worden toegewezen, zoals in het dictum is bepaald. De termijn van 6 uur na betekening van het vonnis acht de voorzieningenrechter overigens te kort, zodat een redelijke termijn van 48 uur zal worden bepaald, waarbinnen [gedaagden] gevolg kan geven aan de veroordeling. De in dit kader gevorderde dwangsom is toewijsbaar als prikkel voor [gedaagden] om de veroordeling in dit kader na te komen, maar de voorzieningenrechter is het met [gedaagden] eens dat deze dwangsom – in verhouding tot het belang in kwestie – gematigd dient te worden en het daarbij genoemde maximum dient te worden verlaagd, zoals hierna in het dictum is weergegeven.
6.4.3.
In een (eventueel) te entameren bodemprocedure kan dan duidelijkheid worden verkregen over de vraag waar de kadastrale grenzen exact lopen (aan de hand van een uit te voeren grensreconstructie door het Kadaster) en kan worden beoordeeld of [gedaagden] door verjaring eigenaar is geworden van het deel van het perceel dat eigendom is van de gemeente.
6.5.
De vorderingen van de gemeente onder 2. en 3. zal de voorzieningenrechter afwijzen. Enerzijds omdat de gemeente deze vorderingen niet deugdelijk heeft toegelicht. Anderzijds heeft [gedaagden] aangevoerd dat nergens uit blijkt dat hij roerende zaken op de oprit heeft staan die de oprit blokkeren, en al helemaal niet het deel dat volgens de gemeente haar eigendom is. De gemeente heeft ter gelegenheid van de mondelinge behandeling niet meer op deze betwisting gereageerd. Op grond van de overgelegde foto’s acht de voorzieningenrechter ook aannemelijk dat zich geen (of nauwelijks) roerende zaken bevinden op het deel van de oprit dat eigendom van de gemeente is.
6.6.
[gedaagden] zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van de gemeente worden begroot op:
- griffierecht € 676,00
- salaris advocaat €
1.079,00
Totaal € 1.755,00
De gevorderde wettelijke rente over deze kosten is ook toewijsbaar, met dien verstande dat deze eerst verschuldigd is vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
In conventie:
6.7.
Aangezien [gedaagden] in dit vonnis zal worden veroordeeld om ervoor te zorgen dat het hekwerk continu volledig open is, heeft [eiseres] geen belang meer bij haar vordering onder I, sub a, die strekt tot verwijdering van het hekwerk. De voorzieningenrechter zal deze vordering daarom afwijzen.
6.8.
Ten aanzien van de vorderingen van [eiseres] onder I, sub b en c, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Aannemelijk is dat door bevrijdende verjaring (een termijn van minimaal 20 jaar) een recht van erfdienstbaarheid is ontstaan ten behoeve van [eiseres] in de vorm van een recht van overpad over de oprit. [eiseres] maakt al circa 50 jaar gebruik van de oprit om van en naar de openbare weg te gaan, terwijl zij voorts heeft gesteld dat zij om meerdere en verschillende redenen gebruik maakt(e) van de oprit (zoals – kennelijk in het verleden – het parkeren van haar auto). Weliswaar heeft [gedaagden] dit betwist, maar heeft hij die betwisting niet onderbouwd. De voorzieningenrechter acht het ook niet goed voorstelbaar dat [gedaagden] uit eigen waarneming de door [eiseres] gestelde feiten in dit verband gemotiveerd kan betwisten, omdat [gedaagden] pas vanaf 14 februari 2022 eigenaar is van het perceel waarop de woning aan de [adres 2] en de oprit (deels) rusten. Ook het feit dat [gedaagden] een sleutel aan [eiseres] heeft gegeven, waarmee de poort van het hekwerk kan worden geopend, is een concrete aanwijzing dat sprake is van het bestaan van een erfdienstbaarheid ten behoeve van [eiseres] , zo is de voorzieningenrechter voorshands van oordeel.
6.9.
De erfdienstbaarheid is een last waarmee een onroerende zaak, het dienende erf (in dit geval van [gedaagden] ), ten behoeve van een andere onroerende zaak, het heersende erf (in dit geval van [eiseres] ), is bezwaard. In casu bestaat de last in een dulden van [gedaagden] dat [eiseres] gebruik maakt van de oprit. De uitoefening van de erfdienstbaarheid moet op de voor het dienende erf minst bezwarende wijze geschieden (zie artikel 5:74 BW), maar anderzijds dient de eigenaar van het dienende erf ervoor te zorgen dat de erfdienstbaarheid onbelemmerd en fatsoenlijk kan worden uitgeoefend door de eigenaar van het heersend erf.
6.10.
Aannemelijk is dat die onbelemmerde uitoefening van de erfdienstbaarheid door [eiseres] in het gedrang is gekomen en [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar vorderingen onder I, sub b en c. Ter gelegenheid van de mondelinge behandeling – aan het slot van de zitting – is gebleken dat [gedaagden] zelf niet in de woning aan de [adres 2] woont, maar de dochter van [gedaagden] en haar vriend. Op de oprit staan – ook blijkens de overgelegde foto’s – geregeld drie auto’s geparkeerd, waarvan is gebleken dat die niet in eigendom toebehoren aan [gedaagden] . Volgens [gedaagden] zijn twee van de drie auto’s van de dochter en/of haar vriend, en is de derde auto, die het dichtst tegen de voordeur van [eiseres] staat geparkeerd, van een vriend van hen. [gedaagden] dient evenwel als eigenaar van het dienend erf te respecteren dat [eiseres] als eigenaar van het heersend erf onbelemmerd gebruik kan maken van de erfdienstbaarheid. Mede gelet op het feit dat onduidelijk is op grond van welke titel en hoe lang de dochter van [gedaagden] in de woning van [gedaagden] woont – de voorzieningenrechter tast dienaangaande in het duister bij gebrek aan informatie – mogen de op de oprit aanwezige auto’s van derden, waaronder die van de dochter en/of haar vriend en een vriend van hen, daarom niet op de oprit staan. De voorzieningenrechter zal de vorderingen van [eiseres] in dit verband dan ook toewijzen, in die zin dat [gedaagden] wordt veroordeeld ervoor zorg te dragen dat auto’s van derden, die op de oprit staan geparkeerd, worden verwijderd en verwijderd blijven, alsook dat [gedaagden] op geen enkele wijze of manier de oprit mag blokkeren. Dat er andere roerende zaken (hinderlijk) op de oprit staan, heeft [eiseres] niet gesteld. Ook de hierbij gevorderde dwangsom zal worden toegewezen als prikkel voor [gedaagden] om deze veroordeling na te komen, zij het in gematigde vorm en met een lager maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen.
6.11.
[gedaagden] zal als de grotendeels in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op:
- dagvaarding € 130,75
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.079,00
Totaal € 1.523,75
6.12.
Volgens vaste rechtspraak levert een kostenveroordeling ook voor de nakosten een executoriale titel op. Een veroordeling tot betaling van de proceskosten omvat dus een veroordeling tot betaling van de nakosten. Daarin ziet de voorzieningenrechter aanleiding de gevorderde nakosten niet afzonderlijk in de proceskostenveroordeling in het dictum te vermelden (vergelijk Hoge Raad 10 juni 2022, ECLI:NL:HR:2022:853, rov. 2.3).
In reconventie
6.13.
Aangezien [gedaagden] in dit vonnis zal worden veroordeeld om ervoor te zorgen dat het hekwerk continu volledig open is, kan [eiseres] niet verplicht worden te voldoen aan hetgeen [gedaagden] in reconventie heeft gevorderd, namelijk dat [eiseres] – kort gezegd – de poort rustig dient dicht te doen en het hekwerk steeds dient af te sluiten. De vorderingen in reconventie zullen daarom worden afgewezen.
6.14.
[gedaagden] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [eiseres] worden begroot op € 539,50 (factor 0,5 × tarief € 1.079,00) aan salaris advocaat.

7.De beslissing

De voorzieningenrechter:
in het incident:
7.1.
wijst de primaire vordering toe,
7.2.
laat de gemeente toe in de onderhavige procedure tussen te komen,
7.3.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 598,-,
inzake de vorderingen van de gemeente:
7.4.
veroordeelt [gedaagden] om binnen 48 uur na betekening van dit vonnis ervoor zorg te dragen dat het hekwerk continu volledig open is, dat wil zeggen opengeklapt – dus niet alleen van het slot af – zodat de uitgang zo breed is als de oprit en dus zonder dat de poort hoeft te worden geopend, totdat in een mogelijke bodemprocedure hierover (anders) wordt beslist, en dat [gedaagden] het hekwerk dient te verwijderen en verwijderd te houden, indien continue volledige openstelling van het hekwerk zoals hiervoor bedoeld niet mogelijk is,
7.5.
bepaalt dat [gedaagden] een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere dag dat hij in gebreke blijft aan de veroordeling onder 7.4. te voldoen, dit met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 20.000,-,
7.6.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van de gemeente tot op heden begroot op € 1.755,-, te vermeerderen met de wettelijke rente over deze kosten vanaf veertien dagen na betekening van dit vonnis tot de dag van volledige betaling,
7.7.
verklaart de beslissingen onder 7.4. tot en met 7.6. uitvoerbaar bij voorraad,
7.8.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in conventie:
7.9.
veroordeelt [gedaagden] ervoor zorg te dragen dat auto’s van derden, die op de oprit staan geparkeerd, worden verwijderd en verwijderd blijven, alsook dat [gedaagden] op geen enkele wijze of manier de oprit mag blokkeren,
7.10.
bepaalt dat [gedaagden] een dwangsom verbeurt van € 500,- voor iedere dag dat [gedaagden] in gebreke blijft aan de veroordeling onder 7.9. te voldoen, dit met een maximum aan eventueel te verbeuren dwangsommen van € 20.000,-,
7.11.
veroordeelt [gedaagden] hoofdelijk, in die zin dat indien de een betaalt de ander zal zijn bevrijd, in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 1.523,75,
7.12.
verklaart de beslissingen onder 7.9. tot en met 7.11. uitvoerbaar bij voorraad,
7.13.
wijst af het meer of anders gevorderde,
in reconventie:
7.14.
wijst de vorderingen af,
7.15.
veroordeelt [gedaagden] in de proceskosten, aan de zijde van [eiseres] tot op heden begroot op € 539,50,
7.16.
verklaart de beslissing onder 7.15. uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op
22 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: JPW