ECLI:NL:RBLIM:2023:1990

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
17 maart 2023
Publicatiedatum
17 maart 2023
Zaaknummer
ROE 23/406
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening inzake woningsluiting op grond van artikel 13b Opiumwet

Op 17 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg uitspraak gedaan in de zaak tussen een verzoeker en de burgemeester van de gemeente Landgraaf. De zaak betreft een verzoek om een voorlopige voorziening tegen een besluit van de burgemeester om de woning van de verzoeker te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit besluit volgde op een politieonderzoek waarbij aanzienlijke hoeveelheden soft- en harddrugs in de woning zijn aangetroffen. De burgemeester had op 27 januari 2023 een last onder bestuursdwang opgelegd, die de verzoeker verplichtte zijn woning te sluiten voor een periode van zes maanden, te beginnen op 7 februari 2023.

De verzoeker heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 9 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter de zaak behandeld, waarbij zowel de gemachtigde van de verzoeker als die van de burgemeester aanwezig waren. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat de burgemeester bevoegd was om de woning te sluiten en dat de sluiting noodzakelijk was voor het herstel van de openbare orde en het woon- en leefklimaat. De verzoeker voerde aan dat zijn persoonlijke omstandigheden onvoldoende waren meegewogen en dat de sluiting onredelijk was, maar de voorzieningenrechter oordeelde dat de burgemeester terecht had gehandeld.

De voorzieningenrechter heeft geconcludeerd dat het bestreden besluit niet onevenredig is en heeft het verzoek om voorlopige voorziening afgewezen. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen. Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/406

uitspraak van de voorzieningenrechter van 17 maart 2023

in de zaak tussen

[Naam] , uit [plaatsnaam] , verzoeker

(gemachtigde: mr. M.B. Ullah),
en

de burgemeester van de gemeente Landgraaf, verweerder

(gemachtigde: mr. J.H.M. Bloebaum).

Inleiding

Bij besluit van 27 januari 2023 (het bestreden besluit) – verzonden op 31 januari 2023 – heeft verweerder op grond van artikel 13b van de Opiumwet een last onder bestuursdwang aan verzoeker opgelegd, die ertoe strekt dat hij met ingang van 7 februari 2023 om 13:00 uur de woning aan [adres] in [plaatsnaam] (hierna: de woning) dient te sluiten en voor de duur van zes maanden gesloten dient te houden.
Verzoeker heeft tegen het bestreden besluit bezwaar gemaakt. Tevens heeft hij de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 9 maart 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

1. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
1.1.
De voorzieningenrechter kan een voorziening treffen, indien is voldaan aan de vereisten die in artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) staan vermeld. In dit artikel is bepaald dat indien tegen een besluit, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter, bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter van de bestuursrechter die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
1.2.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan het in artikel 8:81 van de Awb neergelegde connexiteitsvereiste is voldaan, nu verzoeker een bezwaarschrift heeft ingediend tegen het besluit ten aanzien waarvan de voorlopige voorziening wordt gevraagd en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen.
1.3.
De voorzieningenrechter stelt vast dat verweerder de woning van verzoeker op 7 februari 2023 in de middag heeft gesloten. Ter zitting is naar voren gebracht dat verzoeker sindsdien een zwervend bestaan leidt. De voorzieningenrechter ziet hierin een spoedeisend belang om te beoordelen of de woningsluiting ongedaan gemaakt moet worden waarbij de bezwaarschriftprocedure niet afgewacht kan worden.
Relevante feiten en omstandigheden
2. Verzoeker is eigenaar van de woning.
2.1.
Op 3 november 2022 hebben medewerkers van de politie Eenheid Limburg in het kader van een strafrechtelijk onderzoek de woning doorzocht. In totaal zijn in de woonkamer en keuken van de woning 303,1 gram (bruto) hennep/hasjiesj, 90,63 gram (netto) amfetamine en 21,03 gram (netto) MDMA aangetroffen. Verder zijn nog verpakkingsmateriaal, basepijpjes en twee weegschaaltjes gevonden. De bevindingen van dit onderzoek zijn vastgelegd in een sluitingsrapport artikel 13b Opiumwet van 9 november 2022, inclusief een fotomap en kennisgeving van inbeslagneming van 3 november 2022.
2.2.
Op grond van deze bevindingen heeft verweerder geconcludeerd dat een handelshoeveelheid softdrugs en harddrugs in de woning aanwezig was. Verweerder heeft op 13 januari 2023 – verzonden op 17 januari 2023 – verzoeker laten weten dat hij het voornemen heeft om de woning te sluiten voor de duur van zes maanden. Verzoeker heeft geen zienswijze kenbaar gemaakt tegen dit voornemen.
2.3.
Vervolgens heeft verweerder het bestreden besluit genomen waarbij is besloten om verzoekers woning te sluiten voor zes maanden.
2.4.
Verzoeker is het daar niet mee eens. Verzoeker heeft aangevoerd dat hij een WIA-uitkering heeft, lijdt aan hernia- en psychische klachten en vrijwillig onder bewind staat, omdat hij niet in staat is om zelf zijn eigen administratie te voeren en de gevolgen van zijn acties goed in te schatten. Verzoeker stelt dat hij een kwetsbaar persoon is en baat heeft bij rust en stabiliteit. Door een verhuizing zullen zijn psychische klachten weer toenemen. Volgens verzoeker heeft verweerder deze persoonlijke omstandigheden niet voldoende (inzichtelijk) meegenomen in zijn afweging en heeft verweerder onvoldoende gemotiveerd waarom een sluiting van zes maanden noodzakelijk is. Verzoeker stelt ook dat hij geen geld heeft om naast zijn hypotheek ook tijdelijke huisvesting te betalen. Verder heeft verzoeker betoogd dat in het bestreden besluit alleen de nadruk wordt gelegd op de verschillende hoeveelheden soft- en harddrugs, die zijn aangetroffen in de woning. Verweerder heeft niets vermeld over overlast in de buurt, loop naar de woning en de aantasting van het woon- en leefklimaat. Ook is niet bekend of de woning in een kwetsbare buurt is gevestigd. Tot slot heeft verzoeker gesteld dat de begunstigingstermijn van vijf werkdagen onredelijk is om aan de last te voldoen.
2.5.
De voorzieningenrechter komt tot het volgende voorlopig oordeel.
Juridisch kader
3. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier van belang – in woningen een middel als bedoeld in lijst I en II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is. Amfetamine en MDMA zijn middelen vermeld op lijst I van de Opiumwet, terwijl hennep en hasjiesj middelen zijn, vermeld op lijst II van deze wet.
3.1.
Ter uitvoering van de bevoegdheid neergelegd in artikel 13b van de Opiumwet heeft verweerder de Beleidsregels wet Damocles en wet Victoria gemeente [plaatsnaam] 2020 (Beleidsregels) vastgesteld, die in werking zijn getreden op 1 oktober 2020. In deze Beleidsregels staat in welke gevallen verweerder in principe overgaat tot sluiting van een woning. In artikel 5, eerste lid, van de Beleidsregels is een matrix opgenomen waaruit volgt dat indien bij een eerste constatering van een overtreding sprake is van verkopen, afleveren, of verstrekken dan wel daartoe aanwezig zijn van softdrugs of harddrugs, de woning (zonder waarschuwing) wordt gesloten voor de duur van drie maanden respectievelijk zes maanden.
Bevoegdheid om de woning te sluiten
4. De voorzieningenrechter stelt vast dat verzoeker niet betwist dat verweerder bevoegd was om de woning te sluiten op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Tussen partijen is in geschil of verweerder gebruik heeft kunnen maken van deze bevoegdheid.
Noodzaak en evenredigheid
5. Bij de uitoefening van zijn bevoegdheid op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsruimte. Daaruit vloeit voort dat de voorzieningenrechter de invulling van die bevoegdheid door verweerder terughoudend moet toetsen.
5.1.
De voorzieningenrechter stelt voorop dat verweerder overeenkomstig de Beleidsregels heeft gehandeld door bij het bestreden besluit over te gaan tot sluiting voor de duur van zes maanden. Verweerder heeft daarbij aansluiting gezocht bij de sluitingsduur indien voor de eerste keer harddrugs worden aangetroffen.
5.2.
Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 28 augustus 2019 [1] . Uit de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022 [2] volgt dat bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde is of verweerder met een minder ingrijpend middel had kunnen volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de uitspraken van 6 juli 2022 [3] heeft de Afdeling aanleiding gezien een aantal verduidelijkingen in de jurisprudentie aan te brengen.
5.3.
Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de ‘loop’ naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Dat drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld, kan bijvoorbeeld blijken uit meldingen bij de politie over mogelijke handel vanuit het pand, verklaringen van buurtbewoners of het aantreffen van attributen die duiden op handel vanuit het pand zoals gripzakjes, ponypacks en/of een (grammen)weegschaal. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal verweerder – als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt verweerder hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
5.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder zich op het standpunt heeft kunnen stellen dat de sluiting van de woning noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij de woning en het herstel van de openbare orde. In de woning is een handelshoeveelheid soft- en harddrugs aangetroffen, wat een ernstige overtreding van de Opiumwet is en de noodzaak tot sluiting van de woning groot maakt. Verder zijn in de woning verpakkingsmateriaal en twee weegschaaltjes aangetroffen. Op foto’s (behorende bij het sluitingsrapport) is te zien dat dit gripzakjes waren en een (grammen)weegschaal, dat wil zeggen aan drugshandel gerelateerde attributen. Dit vormt een aanwijzing dat er sprake was van handel in of vanuit de woning. Op grond van voorgaande feiten en de MMA-meldingen (met name de melding van 15 augustus 2022) heeft verweerder naar het oordeel van de voorzieningenrechter aannemelijk mogen achten dat sprake is van ‘loop’ naar de woning en dat de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Gezien de MMA-meldingen heeft verweerder ook aannemelijk mogen achten dat er omwonenden waren die overlast ondervonden. Verweerder heeft er ook op gewezen dat de woning in een kwetsbare buurt ligt. De voorzieningenrechter ziet vooralsnog geen reden om hieraan te twijfelen.
5.5.
Gelet op het voorgaande is de voorzieningenrechter – anders dan verzoeker – van oordeel dat verweerder de sluiting van de woning noodzakelijk mocht achten ter voorkoming van strafbare feiten en ter bescherming van de rechten van anderen. In het bestreden besluit ontbreekt een belangenafweging ten aanzien van de persoonlijke omstandigheden van verzoeker, maar dit leidt niet tot toewijzing van de verzochte voorlopige voorziening. Daarbij is van belang dat verzoeker, hoewel hij daartoe in de gelegenheid is gesteld, voorafgaand aan het bestreden besluit geen zienswijze heeft ingediend en zijn persoonlijke omstandigheden eerst in het kader van deze voorlopige voorzieningenprocedure en in bezwaar naar voren heeft gebracht.
5.6.
Gelet op de in het verweerschrift en ter zitting gegeven aanvullende motivering hoefde verweerder niet te volstaan met een waarschuwing of een minder ingrijpende maatregel. Verweerder heeft naar het oordeel van de voorzieningenrechter gebruik mogen maken van zijn bevoegdheid en de sluiting van de woning voor de duur van zes maanden noodzakelijk mogen achten. Verweerder heeft daarbij kunnen meewegen dat de aangetroffen middelen op lijst I en lijst II van de Opiumwet zijn vermeld, dat sprake is van een hoeveelheid hard- en softdrugs die de gebruikershoeveelheid ruimschoots overschrijdt, dat er attributen (gripzakjes en grammenweegschaal) zijn aangetroffen en dat aannemelijk is dat er ‘loop’ was naar de woning. Alles bij elkaar duidt dit op handel vanuit de woning. Ook is gebleken dat de woning is gelegen in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk. Verder is niet gebleken dat verweerder in zijn besluitvorming onvoldoende rekening heeft gehouden met de persoonlijke omstandigheden van verzoeker. Verweerder heeft mogen laten meewegen dat verzoeker bekend was met de in de woning aangetroffen drugs. Dat verzoeker door de sluiting van zijn woning tijdelijk geen onderdak kan financieren, heeft verzoeker gesteld maar niet onderbouwd. Het enkele feit dat verzoeker in een moeilijke financiële positie zou zitten, maakt ook niet dat het besluit om die reden onevenredig is. Ook het standpunt van verzoeker dat hij een kwetsbaar persoon is en dat zijn psychische klachten door een tijdelijke verhuizing zullen gaan toenemen, is evenmin door verzoeker onderbouwd.
5.7.
Omdat de woning al is gesloten komt de voorzieningenrechter aan een oordeel over de stelling van verzoeker dat de begunstigingstermijn van vijf dagen onredelijk kort is, niet toe.

Conclusies en gevolgen

6. De voorzieningenrechter is – alles overwegend – van oordeel dat het bestreden besluit niet onevenredig is. Verweerder heeft dus niet af hoeven te zien van sluiting. Naar verwachting zal het bestreden besluit in bezwaar in stand kunnen blijven, zodat er geen aanleiding is voor het treffen van een voorlopige voorziening.
6.1.
Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.M.E. Derks, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. D.H.J. Laeven, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 17 maart 2023
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 17 maart 2023

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.