ECLI:NL:RBLIM:2023:1946

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
16 maart 2023
Publicatiedatum
16 maart 2023
Zaaknummer
C/03/314450 / KG ZA 23-53
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering inzage stukken in kort geding op basis van artikel 843a en 843b Rv

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 16 maart 2023 uitspraak gedaan in een kort geding waarin eiser, vertegenwoordigd door advocaat mr. P.H.J. Nass, vorderde om gedaagde inzage te geven in bepaalde stukken. De vordering was gebaseerd op artikel 843a en 843b van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Eiser stelde dat hij deze stukken nodig had om zijn rechtspositie te bepalen in het kader van een eerdere uitspraak van de voorzieningenrechter van 5 juni 2008, waarin hij was veroordeeld tot betaling van een bedrag aan gedaagde en medewerking moest verlenen aan de overdracht van een woning. Gedaagde voerde verweer en stelde dat zij niet meer over de gevorderde stukken beschikte. De voorzieningenrechter oordeelde dat er onvoldoende aannemelijk was gemaakt dat gedaagde de gevorderde stukken tot haar beschikking had, waardoor de vordering tot afgifte van deze stukken werd afgewezen. Eiser werd als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die enkel bestonden uit griffierecht, aangezien gedaagde niet was voorzien van professionele rechtsbijstand. De voorzieningenrechter heeft wel bepaald dat gedaagde de onder I, sub b., gevorderde brief van 16 maart 2008 aan eiser zal doen toekomen.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer / rolnummer: C/03/314450 / KG ZA 23-53
Vonnis in kort geding van 16 maart 2023
in de zaak van
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
advocaat mr. P.H.J. Nass,
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
in persoon.
Partijen zullen hierna [eiser] en [gedaagde] genoemd worden.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding met de producties 1 tot en met 14,
  • de door [gedaagde] bij e-mailbericht van 6 maart 2023 overgelegde producties 1 tot en met 5,
  • de door [gedaagde] bij e-mailbericht van 7 maart 2023 overgelegde producties 6 tot en met 10,
  • het door [gedaagde] bij e-mailbericht van 7 maart 2023 overgelegde verweer,
  • de mondelinge behandeling.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[gedaagde] en haar ex-echtgenoot [naam echtgenoot] hebben op 28 december 2007 een schriftelijke koopovereenkomst gesloten met betrekking tot het woonhuis met erf en tuin, gelegen aan de [adres] te [woonplaats 1] , kadastraal bekend gemeente [kadasternummer 1] , en de bijbehorende oprit, te weten het onverdeelde aandeel in deze oprit dat eigendom was van [gedaagde] , kadastraal bekend gemeente [kadasternummer 2] (hierna: de woning) voor een prijs van € 120.000,- kosten koper. Daarbij zijn partijen overeengekomen dat de voor overdracht vereiste akte van levering van de woning uiterlijk 1 februari 2008 zou worden gepasseerd bij de overeengekomen notaris.
2.2.
[gedaagde] heeft [eiser] op 30 januari 2008 schriftelijk per aangetekend schrijven in gebreke gesteld, en aan [eiser] te kennen gegeven nakoming te verlangen en tevens aanspraak te maken op de contractuele boete van € 360,- per dag (3% van de koopprijs) met ingang van 10 februari 2008.
2.3.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht (thans rechtbank Limburg, locatie Maastricht) heeft [eiser] op 5 juni 2007 in kort geding uitvoerbaar bij voorraad veroordeeld:
  • om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] een bedrag van € 23.040,- te betalen ;
  • om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan [gedaagde] te betalen een bedrag van
€ 360,- voor elke dag dat [eiser] vanaf 14 april 2008 in gebreke is
gebleven en blijft medewerking te verlenen aan de levering van de woning, tot de dag dat [eiser] medewerking verleent aan de overdracht van de woning;
  • om uiterlijk binnen zeven dagen na betekening van dit vonnis medewerking te verlenen aan de overdacht van de woning, zulks op verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- per dag of deel daarvan dat [eiser] niet aan deze veroordeling voldoet, met een maximum aan te verbeuren dwangsommen van € 10.000,-;
  • tot betaling van de proceskosten, tot aan het vonnis gerezen en aan de zijde van [gedaagde] begroot op € 85,44 aan kosten dagvaarding, € 505,- aan vast recht en
€ 816,- voor salaris advocaat.
2.4.
De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht heeft op 3 november 2008 een herstelvonnis in kort geding gewezen van het vonnis van 5 juni 2007. Hierin is de naam van [eiser] gecorrigeerd.
2.5.
Het transport van de woning heeft uiteindelijk plaatsgevonden op
3 september 2008.
2.6.
[eiser] is tegen het vonnis in kort geding van 5 juni 2007 in hoger beroep gegaan. Het gerechtshof ’s-Hertogenbosch heeft bij arrest van 13 januari 2009 het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht bekrachtigd.
2.7.
Aan [eiser] is bevel gedaan om het bedrag van € 23.040,-, de verbeurde dwangsommen p.m. en de executie- en betekeningskosten van in totaal
€ 23.139,16 binnen twee dagen aan de deurwaarder te voldoen. [eiser] is aangezegd dat bij niet voldoening van laatstgenoemd bedrag het vonnis ten uitvoer gelegd zal worden speciaal door executoriale inbeslaglegging van de roerende en/of onroerende zaken van [eiser] .
2.8.
[eiser] heeft vervolgens in kort geding opheffing gevorderd van het gelegde beslag op de Audi en de Smart. Daarnaast heeft hij gevorderd [gedaagde] te verbieden het vonnis van de voorzieningenrechter van 5 juni 2008 ten uitvoer te leggen, althans ten uitvoer te leggen totdat onherroepelijk vaststaat dat hij heeft voldaan aan dit vonnis. De voorzieningenrechter van de rechtbank Maastricht heeft bij vonnis in kort geding van
10 september 2020 de vorderingen afgewezen (productie 9 bij dagvaarding).
2.9.
[naam gerechtsdeurwaarders] Gerechtsdeurwaarders heeft bij e-mailbericht van 23 juni 2021 aangegeven dat [eiser] volgens haar en [gedaagde] een bedrag van in totaal € 118.999,67 verschuldigd is.
2.10.
Bij brief van 6 januari 2023 is [eiser] ervan op de hoogte gesteld dat [gedaagde] notaris [naam notaris] de opdracht heeft gegeven de veiling van de woning voor te bereiden, ter incassering van de vordering die [gedaagde] op hem heeft.
2.11.
[eiser] heeft [gedaagde] meerdere keren verzocht om hem stukken te doen toekomen om zijn rechtspositie te kunnen bepalen.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert dat de voorzieningenrechter bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. [gedaagde] veroordeelt om binnen zeven dagen na dagtekening van het te wijzen vonnis, dan wel binnen een termijn die door de voorzieningenrechter in goede justitie is bepaald, afschriften te verstrekken van dan wel anderszins inzage te verschaffen in de volgende bescheiden:
de schriftelijke koopovereenkomst d.d. 28 december 2007;
de in het vonnis d.d. 5 juni 2008 genoemde brieven van 17 februari 2008,
24 februari 2008, 3 maart 2008, 9 maart 2008, 16 maart 2008, 24 maart 2008,
2 april 2008 en 13 april 2008;
de brief van de rechtbank Maastricht d.d. 4 juli 2008;
het exploot van betekening van het herstelvonnis d.d. 3 november 2008 door [naam] op 11 november 2008;
het exploot van betekening van de volgens [gedaagde] nog door [eiser] verbeurde boetes/dwangsommen;
het exploot ter betekening van de beslaglegging op de woning van [eiser] door [naam] op 19 dan wel 20 november 2008;
II. [gedaagde] veroordeelt tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- dan wel
een dwangsom met een hoogte door de voorzieningenrechter in goede justitie te bepalen, per dag(deel) dat zij – na verstrijking van de onder I. genoemde termijn geheel of gedeeltelijk in gebreke blijft met verschaffing van inzage in de onder I genoemde bescheiden;
III. [gedaagde] veroordeelt in de proceskosten van [eiser] , zulks met inbegrip van de nakosten, te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van het vonnis, en
- voor het geval voldoening van de proceskosten niet binnen de gestelde termijn plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente over de proceskosten, te rekenen vanaf de bedoelde termijn voor voldoening.
3.2.
[gedaagde] voert verweer.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Vordering I

4.1.
Tegen de achtergrond van de vaststaande feiten heeft [eiser] aan de vordering in kort geding (samengevat) het volgende ten grondslag gelegd. [gedaagde] heeft [eiser] aangezegd over te gaan tot executie van het vonnis van 5 juni 2008. [eiser] beschikt echter niet over de stukken die ten grondslag liggen aan het vonnis van 5 juni 2008, alsmede niet over wezenlijke stukken die van belang zijn voor de executie van voormeld vonnis. Ter bepaling van de rechtspositie van [eiser] en ter verifiëring van de rechtsgeldigheid van de veiling van zijn woning die op korte termijn zal plaatsvinden en het eventueel treffen van voorkomende maatregelen, is het noodzakelijk dat deze stukken door de nieuwe advocaat van [eiser] , mr. Nass, kunnen worden ingezien. [eiser] heeft daarom een rechtmatig belang bij afgifte van een afschrift van de door hem gevorderde stukken.
4.2.
[gedaagde] heeft het rechtmatig belang hierbij van [eiser] op zich niet betwist, maar als verweer naar voren gebracht dat zij niet meer over deze stukken beschikt. De door haar ondertekende versie van de koopovereenkomst heeft [gedaagde] destijds bij de notaris afgegeven. Een afschrift hiervan heeft zij nooit gehad, aldus [gedaagde] . De onder b. gevorderde stukken zijn nota’s, die [gedaagde] destijds digitaal in haar bezit had en toentertijd naar een vriendin heeft gemaild. Deze vriendin heeft de nota’s vervolgens uitgeprint en bij [eiser] in de brievenbus gedaan. Helaas heeft [gedaagde] van de computer die ze eerder had geen back-up gemaakt. Deze nota’s zijn, behoudens de nota van 16 maart 2008, derhalve voor [gedaagde] verloren gegaan. De nota van 16 maart 2008 zal [gedaagde] aan [eiser] doen toekomen. De onder c. gevorderde brief stelt [gedaagde] nooit te hebben ontvangen. De gevorderde exploten (d., e. en f.) heeft [gedaagde] aan de deurwaarder gegeven, die ze vervolgens aan de advocaten van beide partijen heeft verstrekt. [gedaagde] heeft de gevorderde stukken niet meer in haar bezit.
4.3.
Hoewel [eiser] primair artikel 843b Rv aan zijn vordering ten grondslag heeft gelegd en subsidiair artikel 843a Rv, zal de voorzieningenrechter de vordering eerst aan de voorwaarden zoals gesteld in art. 843a Rv toetsen, gelet op het gegeven dat slechts indien de gevorderde stukken niet op grond van dit artikel ter beschikking kunnen worden verkregen, doordat bijvoorbeeld niet aan de daarin gestelde voorwaarden is voldaan, kan worden toegekomen aan art. 843b.
4.4.
De voorzieningenrechter overweegt dat een exhibitievordering in beginsel voor toewijzing in aanmerking komt, indien is voldaan aan de volgende uit artikel 843a lid 1 Rv voortvloeiende, cumulatieve voorwaarden (vgl. Hof Arnhem-Leeuwarden 28 oktober 2014 ECLI:NL:GHARL:2014:8271):
1.
degene die de vordering instelt, dient een rechtmatig belang te hebben, en
2.
het moet gaan om bepaalde bescheiden
3.
aangaande een rechtsbetrekking waarin de eiser of zijn rechtsvoorganger partij is.
4.5.
In het midden kan evenwel blijven of aan deze voorwaarden is voldaan. [gedaagde] betwist gemotiveerd (nog) te beschikken over de gevorderde stukken, nu zij die aan anderen zou hebben afgegeven dan wel verloren zouden zijn gegaan. [eiser] voert weliswaar aan geen enkel geloof te hechten aan de stelling van [gedaagde] dat zij de betreffende stukken niet meer onder zich heeft, maar hij voert geen enkel concreet feit aan waaruit kan worden opgemaakt dat [gedaagde] wel degelijk beschikt over de door de door hem gevorderde stukken. Nu onvoldoende aannemelijk is geworden dat [gedaagde] voormelde bescheiden tot haar beschikking heeft dan wel onder haar berusting heeft, geldt hetgeen hiervoor is overwogen zowel voor de toepassing van art. 843a als van art. 843b.
4.6.
Bij deze stand van zaken kan er niet van worden uitgegaan dat [gedaagde] (nog) over de door gevorderde stukken beschikt. Daarop moet de vordering tot afgifte daarvan stranden, zodat vordering I zal worden afgewezen.
Vordering II
4.7.
Gelet op hetgeen hiervoor in rov. 4.3. tot en met rov. 4.6. is overwogen, dient vordering II eveneens te worden afgewezen.
Proceskosten
4.8.
[eiser] zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van [gedaagde] worden, nu [gedaagde] niet is voorzien van professionele rechtsbijstand, enkel begroot op de kosten van het griffierecht:
- griffierecht €
314,00
Totaal € 314,00

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
verstaat dat [gedaagde] de onder I, sub b., gevorderde brief (nota) van 16 maart 2008 aan [eiser] zal doen toekomen,
5.2.
wijst de overige vorderingen af,
5.3.
veroordeelt [eiser] in de proceskosten, aan de zijde van [gedaagde] tot op heden begroot op € 314,00, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf veertien dagen na dagtekening van dit vonnis tot de dag der algehele voldoening,
5.4.
verklaart dit vonnis wat betreft de kostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad.
Dit vonnis is gewezen door mr. T.A.J.M. Provaas en in het openbaar uitgesproken op
16 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: AP