ECLI:NL:RBLIM:2023:1876

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 maart 2023
Publicatiedatum
14 maart 2023
Zaaknummer
03.143404.21 en VI: 99.000474.48
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Deelname aan criminele organisatie en mensenhandel met minderjarige dochters in het kader van diefstallen van ouderen

Op 14 maart 2023 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die beschuldigd werd van deelname aan een criminele organisatie en mensenhandel. De verdachte, geboren in 1981, werd bijgestaan door advocaat mr. B.P.J. van Riel. De zaak werd inhoudelijk behandeld op de zittingen van 31 januari, 1 en 7 februari 2023, waarbij het openbaar ministerie en de verdediging hun standpunten kenbaar maakten. De verdachte werd beschuldigd van het afkijken van pincodes van ouderen en het stelen van hun pinpassen, waarbij zij samen met haar echtgenoot en dochters opereerde. De rechtbank oordeelde dat de verdachte schuldig was aan meerdere gekwalificeerde diefstallen, deelname aan een criminele organisatie en mensenhandel met betrekking tot haar minderjarige dochters. De rechtbank legde een gevangenisstraf van 48 maanden op en wees een vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling toe. Daarnaast werd een gedeeltelijke toewijzing van de vordering van de benadeelde partij, de Rabobank, gedaan, die rechtstreekse schade had geleden. De rechtbank concludeerde dat de verdachte en haar medeverdachten een gestructureerde en duurzame samenwerking hadden in het plegen van deze misdrijven, waarbij de minderjarige dochters werden ingezet voor het plegen van de diefstallen. De rechtbank benadrukte de ernst van de feiten en de impact op de slachtoffers, vooral op de ouderen die zich onveilig voelden na de diefstallen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer: 03.143404.21
Vordering herroeping VI: 99.000474.48
Tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 14 maart 2023
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1981,
wonende te [adres] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. B.P.J. van Riel, advocaat kantoorhoudende te Ede.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zittingen van 31 januari, 1 en 7 februari 2023. De verdachte en haar raadsman zijn telkens verschenen. Het openbaar ministerie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt. Op 28 februari 2023 is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Deze zaak is gelijktijdig, doch niet gevoegd, behandeld met de strafzaken tegen medeverdachten [medeverdachte 1] met parketnummer 03.143379.21 en [medeverdachte 2] met parketnummers 03.143398.21, 03.250404.19 en 03.162860.20.
De slachtoffers [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en de [benadeelde 4] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces. De benadeelde partijen dan wel gemachtigden zijn niet op zitting verschenen. De rechtbank heeft de vorderingen tot schadevergoeding behandeld.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte:
- feit 1:al dan niet samen met anderen, van vijftien slachtoffers een pinpas heeft weggenomen en met behulp van een afgekeken pincode diverse geldbedragen heeft gestolen waarbij meermalen – voorafgaand aan het pinnen – de opnamelimiet werd verhoogd of geld werd overgeboekt van de betaal- naar de spaarrekening van het slachtoffer;
- feit 2:al dan niet samen met anderen, tweemaal een poging daartoe heeft gedaan;
- feit 3:heeft deelgenomen aan een criminele organisatie die bovenstaande type feiten als oogmerk had, bestaande onder andere uit haar echtgenoot, zus en dochters;
- feit 4:al dan niet samen met haar echtgenoot, (a) hun twee minderjarige dochters heeft vervoerd met het oogmerk van uitbuiting, (b) hen met een dwangmiddel heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het plegen van strafbare feiten en (c) uit de uitbuiting van hun dochters voordeel heeft getrokken.

3.beoordeling van het bewijs

3.1
Inleiding
Eind 2020 en medio 2021 werd door [benadeelde 4] Nederland aangifte gedaan van diefstal van diverse geldbedragen (of pogingen daartoe) bij 59 klanten, gepleegd in de periode van 12 december 2019 tot en met 21 mei 2021. De geldbedragen zouden telkens zijn verkregen met gestolen bankpassen en afgekeken pincodes via geldopnamen of betalingen in winkels.
Uit onderzoek van de politie bleek dat in zes zaken met een andere aangever, die plaatsvonden van 24 oktober 2020 tot en met 20 maart 2021, dezelfde modus operandi werd toegepast door ogenschijnlijk dezelfde groep verdachten.
Het opsporingsonderzoek leidde tot de verdenking dat [verdachte] , haar man [medeverdachte 1] en haar zus [medeverdachte 2] onder meer samen met de dochters van [verdachte] en [medeverdachte 1] – te weten [naam 1] en de minderjarige [naam 2] en [naam 3] – in wisselende samenstellingen pincodes afkijken van (veelal) ouderen om daarna de pinpas weg te nemen en hen middels geldopnames grote geldbedragen afhandig te maken. Na het stelen van de pinpas en voorafgaande aan het pinnen zouden de verdachten veelal digitaal geld overboeken van de betaal- naar de spaarrekening van de slachtoffers en de opnamelimiet verhogen. Op 1 juni 2021 werden ze aangehouden op verdenking van dit grootschalige ‘shouldering’. De drie verdachten worden er ook van beschuldigd in dit verband te hebben deelgenomen aan een criminele organisatie.
Van de in totaal 65 onderzochte shoulderingszaken zijn er vijf ten laste gelegd aan [medeverdachte 1] en [verdachte] tezamen, dertien aan [verdachte] (waarvan twee pogingen) en zes aan [medeverdachte 2] (waarvan één poging).
Het opsporingsonderzoek heeft ten aanzien van [medeverdachte 1] en [verdachte] onder de naam ‘Koolmees LB31021002’ tevens geresulteerd in een verdenking van mensenhandel met betrekking tot hun twee minderjarige dochters [naam 2] en [naam 3] .
Ten slotte wordt [medeverdachte 2] door het openbaar ministerie eveneens vervolgd voor negen andere, soortgelijke, zaken die plaatsvonden in 2019 en begin 2020.
De rechtbank zal hieronder voor [verdachte] per tenlastegelegd feit aangeven of de rechtbank dit bewezen acht dan wel of de verdachte hiervan (partieel) zal worden vrijgesproken.
3.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van alle feiten.
3.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft integrale vrijspraak bepleit nu de herkenningen van de verbalisanten onvoldoende betrouwbaar zijn en de aangiften, kledingstukken en digitale informatie van de [benadeelde 4] geen stevige link leggen naar de verdachte. Bovendien is geen sprake van een specifieke modus operandi en kan niet worden aangetoond dat de familie met elkaar omging om strafbare feiten te plegen dan wel dat de kinderen werden uitgebuit.
3.4
Het oordeel van de rechtbank
Voor de leesbaarheid heeft de rechtbank de inhoud van wettige bewijsmiddelen, houdende voor de bewezenverklaring redengevende feiten en omstandigheden, in bijlage II opgenomen.
3.4.1
Afzonderlijke zaaksdossiers (feiten 1 en 2)
Modus operandi
Aan de hand van de bewijsmiddelen in de afzonderlijke zaaksdossiers stelt de rechtbank vast dat de feitelijke gang van zaken ten aanzien van deze gekwalificeerde diefstallen (of pogingen daartoe) op essentiële punten overeenkomsten vertoont. De verdachten maken gebruik van een specifieke en kenmerkende handelwijze.
De zaken vonden plaats eind 2020 en in het eerste halfjaar van 2021 in veelal verschillende plaatsen in Limburg en Zuidoost-Brabant. De verdachten opereerden vaak in supermarkten en rondom geldautomaten waar zij bewust positie aannamen rondom de pinhandeling van het slachtoffer. Kenmerkend voor het specifieke patroon in winkels is dat één van hen of een van de kinderen van de verdachten achter het slachtoffer in de rij voor de kassa ging staan terwijl verdachte over de schouder van het slachtoffer de pincode afkeek tijdens het pinnen. Degene in de rij leidde vaak de kassa-medewerker af door iets te vragen en een verwaarloosbaar artikel -zoals een plastic tasje- contant af te rekenen of er werd in het geheel niets gekocht waardoor de verdachte gelegenheid werd geboden een gunstige positie te kiezen om de pincode af te kijken. Het slachtoffer werd daarna door beiden naar buiten gevolgd. Eenmaal buiten of inmiddels in een andere winkel werd het slachtoffer door de één afgeleid, bijvoorbeeld door zogenaamd hulp te vragen, waarna de andere de pinpas ontvreemdde. Met behulp van een mobiele telefoon en waarschijnlijk een paslezer werd snel geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening van het slachtoffer en de dagelijkse opnamelimiet verhoogd. Kort daarop werd gepind (vaak) door of in het bijzijn van één van de verdachten die ook aanwezig was bij het afkijken van de pincode. Kennelijk om herkenning te voorkomen of te bemoeilijken werd tussen het stelen van de pinpas en het pinnen vaker door de verdachten (en hun kinderen) van kleding gewisseld. Vaak werd om dezelfde redenen een hoofddeksel of sjaal op het hoofd gedragen en werd het gezicht bedekt. De verdachten lijken daarbij dankbaar gebruik te hebben gemaakt van het gegeven dat het coronatijd was en het dragen van mondkapjes dus niet ongebruikelijk was.
Volgens de rechtbank is sprake van een typerende modus operandi die kan worden gebruikt als schakelbewijs om het bewijs per zaak te versterken. Voor zover geen direct bewijsmiddel aanwezig is voor één van de onderdelen van de gekwalificeerde diefstal, voorziet het schakelbewijs in steunbewijs. De rechtbank heeft dan ook geen enkele aanleiding om te veronderstellen dat onderdelen van de diefstal door anderen dan de verdachten c.q. niet in samenwerkingsverband zijn gepleegd.
In het verlengde daarvan overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen duidelijk naar voren komt dat telkens sprake is geweest van een nauwe en bewuste samenwerking tussen de verdachten. De diefstallen werden zorgvuldig samen uitgevoerd waarbij ieder van hen een eigen, essentiële, rol had en wist wat van hem of haar verwacht werd. Daarmee acht de rechtbank het tenlastegelegde medeplegen telkens bewezen.
[verdachte]
Gelet op de gelijksoortige modus operandi en extra bewijsmiddelen per zaak is de rechtbank van oordeel dat [verdachte] betrokken is geweest als medepleger bij de zaken 2, 3, 4, 14, 16, 38, 40, 43, 45, 45 [benadeelde 4] , 46 en 56.
Bij de zaken 5, 10, 21, 27, 30 en 31 acht de rechtbank onvoldoende bewijsmateriaal voorhanden om [verdachte] aan de zaak te koppelen. De rechtbank zal haar ten aanzien van die zaken vrijspreken.
Hieronder zal de rechtbank haar beslissing per zaak motiveren. Ten slotte zal de rechtbank ingaan op het gebruik van herkenningen door de verbalisanten, met name door verbalisant [naam 4] , en de verklaring van de verdachte.
Zaaksdossier 2: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [naam 5]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat in een winkelcentrum te Beek de pinpas van het slachtoffer is weggenomen door [verdachte] en haar dochter [naam 2] . Minder dan een kwartier na de diefstal is gepoogd in te loggen op de digitale bankrekening van het slachtoffer met een mobiele telefoon waarvan [verdachte] eerder die maand gebruikmaakte. Nog geen tien minuten na het inloggen is een bedrag van € 1.150,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Geleen, gelegen op korte afstand van Beek. Vervolgens is twintig minuten later een bedrag van € 1.200,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Kerkrade.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstal.
Zaaksdossier 3: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [naam 6]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [medeverdachte 1] aanwezig waren in de supermarkt in Tegelen ten tijde van de pintransactie van het slachtoffer. Vervolgens zijn zij gezien nabij het slachtoffer in de groentewinkel waar het slachtoffer nadien naartoe is gegaan. De rechtbank concludeert dat [verdachte] in die winkel de portemonnee van het slachtoffer wegneemt terwijl [medeverdachte 1] de diefstal afschermt. Hun dochter [naam 2] spreekt daarna het slachtoffer aan zodat [verdachte] de portemonnee ongezien in de rollator van het slachtoffer kan terugleggen. Nog geen tien minuten na de pintransactie van het slachtoffer in de supermarkt is gepoogd in te loggen op de digitale bankrekening van het slachtoffer met een mobiele telefoon waarvan [verdachte] eerder die maand gebruikmaakte. Tien minuten daarna is een bedrag van € 1.150,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Venlo, gelegen op een kwartier rijafstand van Tegelen.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstal.
Zaaksdossier 4: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [naam 7]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] achter het slachtoffer stond terwijl hij een pintransactie uitvoerde in een parkeergarage in Roermond. Vervolgens heeft haar dochter [naam 2] het slachtoffer aangesproken met een zogenaamde hulpvraag waarbij [verdachte] ondertussen de pinpas van het slachtoffer wegnam. Vijf minuten daarna is ingelogd op de digitale bankrekening van het slachtoffer met een mobiele telefoon waarvan [verdachte] eerder die maand gebruikmaakte en is geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening van het slachtoffer alsmede de geldopnamelimiet verhoogd. Vervolgens is in diezelfde minuut door [naam 2] een bedrag van € 1.250,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Roermond, gelegen op nog geen drie minuten loopafstand van de parkeergarage.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstal.
Zaaksdossier 14: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [naam 8]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [naam 2] de kassière van het Kruidvat te Kerkrade met een hulpvraag aansprak op het moment dat het slachtoffer de pintransactie uitvoerde. Kort daarvoor is [verdachte] achter het slachtoffer gaan staan met goed zicht op de pinautomaat. Twintig minuten later is een bedrag van € 200,00 wederrechtelijk opgenomen door [naam 2] bij een geldautomaat in Kerkrade met de pinpas van het slachtoffer. Vervolgens is 40 minuten daarna ingelogd op de digitale bankrekening van het slachtoffer met een mobiele telefoon waarvan [naam 2] een dag eerder nog gebruikmaakte. Een klein halfuur later is achtereenvolgens zesmaal een bedrag van € 300,00 opgenomen bij een casino in Kerkrade.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstal.
Zaaksdossier 16: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [naam 9]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [naam 2] aanwezig waren ten tijde van de pintransactie van het slachtoffer bij de Keurslager te Veldhoven. [verdachte] had goed zicht op de pinautomaat en bewoog met het slachtoffer mee tijdens het pinnen. Vervolgens volgen beide vrouwen het slachtoffer naar een andere winkel alwaar het slachtoffer is aangesproken met een zogenaamde hulpvraag. Kort daarop mist het slachtoffer haar pinpas. Een kwartier na het afkijken van de pincode is ingelogd op de digitale bankrekening van het slachtoffer met een mobiele telefoon waarvan [verdachte] een dag eerder nog gebruikmaakte en is geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening van het slachtoffer alsmede de geldopnamelimiet verhoogd. Nog geen tien minuten later zijn drie bedragen van in totaal € 4.630,00 door [naam 2] wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Veldhoven met de pinpas van het slachtoffer.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstal.
Zaaksdossier 38: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld [naam 10]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] aanwezig was in de [benadeelde 4] te Gulpen tijdens een geldopname door de slachtoffers. [verdachte] gaat achter het vrouwelijke slachtoffer staan tijdens het pinnen en houdt haar blik voortdurend op de pinautomaat. Daarna staat [verdachte] achter het mannelijke slachtoffer tijdens het pinnen waarbij ze opnieuw aandachtig naar de pinautomaat kijkt. Vervolgens spreekt [naam 3] , de dochter van [verdachte] , de slachtoffers buiten aan met een zogenaamde hulpvraag. Kort daarop bleken de pinpassen van de slachtoffers verdwenen. Nog geen kwartier na de geldopname van de slachtoffers is ingelogd op de digitale bankrekening van de slachtoffers met een mobiele telefoon waarop eerder is ingelogd via een IP-adres dat geregistreerd staat op het woonadres van [verdachte] en haar gezin. Bij de inlogsessie wordt de geldopnamelimiet van de slachtoffers verhoogd. Vijf minuten later is door [naam 3] een bedrag van € 5.000,00 wederrechtelijk opgenomen met de pinpas van het vrouwelijke slachtoffer bij een geldautomaat in een drogist te Gulpen. Twee minuten later wordt bij dezelfde geldautomaat door [naam 3] een bedrag van € 1.000,00 opgenomen met de pinpas van het mannelijke slachtoffer.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstal.
Zaaksdossier 40: gekwalificeerde diefstal portemonnee, pinpas en geld van [naam 11]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat de auto van [medeverdachte 1] in de richting van Eindhoven reed, 45 minuten voorafgaand aan de pintransactie van het slachtoffer in de Jumbo te Eindhoven. Vervolgens staat dochter [naam 1] in diezelfde Jumbo achter het slachtoffer in de rij voor de kassa, terwijl [verdachte] vanaf de andere kant met het slachtoffer schuin meekijkt tijdens het intoetsen van haar pincode. Twintig minuten na de pintransactie in de Jumbo is door [naam 1] een bedrag van € 500,00 wederrechtelijk opgenomen met de pinpas van het slachtoffer bij een geldautomaat in Eindhoven. Daarna is nog, via de digitale weg, geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening van het slachtoffer. Een kleine twee uur later rijdt de auto van [medeverdachte 1] vanaf Eindhoven in de richting van Limburg. Bij een controle blijken [medeverdachte 1] , [verdachte] en [naam 1] de inzittenden te zijn waarbij [verdachte] en [naam 1] dezelfde kleding dragen als tijdens het afkijken van de pincode en het wederrechtelijk pinnen. De rechtbank concludeert hieruit dat [medeverdachte 1] in het geheel de rol had als vervoerder.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstal.
Zaaksdossier 43: gekwalificeerde diefstal portemonnee, pinpas en geld van [naam 12]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat het slachtoffer een geldopname heeft gedaan bij een geldautomaat te Heythuysen. Kort daarop loopt het slachtoffer een winkel in alwaar ze met een hulpvraag wordt aangesproken door een jonge vrouw die samen was met een wat oudere vrouw. Bij de kassa blijkt de portemonnee van het slachtoffer verdwenen. Twintig minuten na het pinnen door het slachtoffer bij de geldautomaat worden [verdachte] en haar dochter [naam 3] rennend gezien in dezelfde straat. Twee minuten daarna wordt bij dezelfde geldautomaat door [naam 3] een bedrag van € 1.200,00 wederrechtelijk opgenomen met de pinpas van het slachtoffer. In de tussentijd is met een mobiele telefoon ingelogd op de digitale bankrekening van het slachtoffer en geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening alsmede de geldopnamelimiet verhoogd. De bewuste mobiele telefoon is twee maanden later aangetroffen op het woonadres van [verdachte] en haar gezin.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstal.
Zaaksdossier 45: gekwalificeerde diefstal portemonnee, pas en geld van [naam 13]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] en [naam 1] aanwezig waren ten tijde van de pintransactie van het slachtoffer in de Albert Heijn te Gennep. Terwijl [naam 1] probeert af te schermen, bukt [verdachte] bij de zelfscankassa om goed zicht te hebben op het intoetsen van de pincode door het slachtoffer. Vervolgens volgen beide vrouwen het slachtoffer naar buiten, duwt [naam 1] tegen de linkerzijde van het slachtoffer aan waarna [verdachte] dicht op de rechterzijde van het slachtoffer staat. Een dag later ontdekte het slachtoffer dat haar portemonnee weg was. Twintig minuten na het bezoek aan de Albert Heijn is een bedrag van € 26,20 betaald aan de NS met de creditcard van het slachtoffer. Een kwartier daarna is een bedrag van € 750,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Gennep. De volgende dag is met de creditcard een totaalbedrag van € 1.618,80 wederrechtelijk uitgegeven.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstal.
Zaaksdossier 45 [benadeelde 4] : gekwalificeerde diefstal pinpas en geld [naam 19]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat twee vrouwen aanwezig waren ten tijde van de pintransactie van het slachtoffer in de Albert Heijn te Venray. Eenmaal thuis bleek de pinpas van het slachtoffer verdwenen. Vijfentwintig minuten na het bezoek aan de Albert Heijn zijn door [verdachte] en een onbekend gebleven vrouw vier bedragen wederrechtelijk opgenomen van in totaal € 6.050,00 bij een geldautomaat in Noord-Limburg met de pinpas van het slachtoffer. Ook is die dag met een mobiele telefoon ingelogd op de digitale bankrekening van het slachtoffer en geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening alsmede de geldopnamelimiet verhoogd. De bewuste mobiele telefoon is twee maanden later aangetroffen op het woonadres van [verdachte] en haar gezin.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstal.
Zaaksdossier 46: gekwalificeerde diefstal pinpas en geld van [naam 15]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] en een andere vrouw aanwezig waren ten tijde van de pintransactie van het slachtoffer in de Jumbo te Kerkrade. Terwijl het slachtoffer pint hebben beide vrouwen zicht op de pinautomaat en staat [verdachte] naast de bewuste kassa. Eenmaal buiten werd het slachtoffer aangesproken door twee vrouwen met een hulpvraag. De vrouwen stonden afwisselend voor en achter het slachtoffer. Daarna ontdekte het slachtoffer dat haar pinpas was verdwenen. Twintig minuten na het bezoek aan de Jumbo is tweemaal een bedrag van € 500,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in Kerkrade met de pinpas van het slachtoffer. Een kwartier later werd door [medeverdachte 1] viermaal een bedrag van € 300,00 wederrechtelijk opgenomen bij een geldautomaat in een casino te Kerkrade.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstal.
Zaaksdossier 56: gekwalificeerde diefstal zakje, pinpas en geld van [benadeelde 3]
Uit de bewijsmiddelen leidt de rechtbank af dat [verdachte] en een onbekende vrouw aanwezig waren in de Bruna te Maastricht tijdens de geldopname door het slachtoffer. De onbekende vrouw gaat tijdens het pinnen aan de linkerzijde achter het slachtoffer staan en [verdachte] aan de rechterzijde. De vrouwen bewegen mee met het zicht op de pinautomaat. Vervolgens ontdekt het slachtoffer in de volgende winkel dat haar boterhamzakje met daarin haar pinpas is verdwenen. Tien minuten na de geldopname van het slachtoffer is ingelogd met een mobiele telefoon op haar digitale bankrekening en geld overgeboekt van de spaar- naar de betaalrekening alsmede de geldopnamelimiet verhoogd. Zeven minuten daarna wordt door [naam 3] in drie keer een totaalbedrag van € 4.000,00 opgenomen bij dezelfde geldautomaat in de Bruna te Maastricht.
Met bovenstaande vaststellingen in combinatie met de typerende modus operandi acht de rechtbank bewezen dat [verdachte] schuldig is aan deze gekwalificeerde diefstal.
Vrijspraak zaaksdossiers 5, 10, 21, 27, 30 en 31
De rechtbank overweegt dat in de zaken 5 en 21 processen-verbaal zijn opgemaakt waarbij de persoon op de beschikbare camerabeelden volgens de verbalisanten gelijkenissen vertoont met [verdachte] . In de zaken 27, 30 en 31 betreft het volgens de verbalisanten grote gelijkenissen en in zaak 10 wordt de stelling van grote gelijkenissen bevestigd door een herkenning na aanhouding.
Hoewel de rechtbank geen aanleiding heeft te twijfelen aan de ambtsedig opgemaakte processen-verbaal, heeft de rechtbank zelf niet de overtuiging bekomen dat [verdachte] daadwerkelijk de persoon op de beelden is in genoemde zaken. Het beeldmateriaal waarop de gelijkenissen door de verbalisanten zijn geconstateerd acht de rechtbank naar objectieve maatstaven van onvoldoende kwaliteit en door de verbalisanten wordt niet aangegeven aan de hand van welke specifieke uiterlijke kenmerken [verdachte] is herkend. Het strafdossier bevat bovendien voor deze zaken onvoldoende overige bewijsmiddelen waaruit betrokkenheid blijkt van [verdachte] .
De rechtbank zal de verdachte dan ook vrijspreken van genoemde zaken. Dat leidt tot een vrijspraak van feit 2 (zaken 21 en 30) en een partiële vrijspraak van feit 1 (zaken 5, 10, 27 en 31).
Betrouwbaarheid herkenningen
De rechtbank stelt voorop dat in beginsel behoedzaam moet worden omgegaan met
herkenningen op basis van camerabeelden, zeker wanneer deze van doorslaggevend belang zijn voor het bewijs. In onderhavig strafdossier zijn de herkenningen voornamelijk opgemaakt door verbalisant [naam 4] . Hoewel haar herkenningen in sommige zaken worden ondersteund door herkenningen van andere verbalisanten, zijn er ook zaken waarbij uitsluitend verbalisant [naam 4] de namen van de verdachten koppelt aan de personen op de beelden.
De rechtbank stelt vast dat [naam 4] op ambtseed heeft verklaard hoe zij te werk is gegaan. Naar aanleiding van eerdere aangiften is haar onderzoek gestart met het willekeurig bekijken van beelden. Later spitste het onderzoek zich toe op [medeverdachte 2] en [naam 1] waardoor zij, na het bekijken van veel beeldmateriaal en foto’s van deze verdachten, [medeverdachte 2] en [naam 1] vaak onmiddellijk herkende op beelden en foto’s. Bovendien heeft [naam 4] de genoemde vrouwen verhoord als verdachte. In haar onderzoek heeft zij ook een ontmoeting gehad met [medeverdachte 1] bij hem thuis waardoor zij ook hem vaak onmiddellijk herkende op beelden en foto’s.
Verbalisant [naam 4] heeft [verdachte] niet eerder ontmoet dan bij haar aanhouding voor onderhavige zaken. De rechtbank constateert dat verbalisant [naam 4] uiterst voorzichtig is geweest in de herkenning van [verdachte] . Zij spreekt vaak van (grote) gelijkenissen en komt niet direct tot een onmiddellijke herkenning. Daar waar [naam 4] , na aanhouding van [verdachte] , overtuigd was van de gelijkenissen heeft verbalisant [naam 4] alsnog een bevestigend proces-verbaal opgemaakt.
Ten aanzien van [naam 2] en [naam 3] heeft verbalisant [naam 4] bij de herkenningen hen eerst benoemd als verdachten A en B, waarna zij de namen heeft bevestigd zodra zij zeker was van hun identiteit.
De rechtbank acht de bovenstaande gang van zaken professioneel en getuigen van zorgvuldigheid, zonder dat sprake is van tunnelvisie. Zij overweegt dat uiterlijke kenmerken ruimer zijn dan alleen fysieke kenmerken en dat deze ook kunnen bestaan uit houding, motoriek en kleding van een persoon. De rechtbank acht de herkenningen uit het strafdossier aldus betrouwbaar en bruikbaar voor het bewijs.
Voor zover de rechtbank het beeldmateriaal waarop de herkenningen zijn gedaan naar objectieve maatstaven van onvoldoende kwaliteit acht en door de verbalisant niet is aangegeven naar aanleiding van welk specifiek kenmerk de persoon is herkend dan wel overig steunbewijs hiervoor ontbreekt in het strafdossier, heeft de rechtbank geconcludeerd tot vrijspraak wegens het ontbreken van overtuiging. Dit is enkel van toepassing op tenlastegelegde zaken van [verdachte] .
Steun voor de herkenningen vindt de rechtbank onder meer in gebruikte telefoons die aan de verdachten kunnen worden gelinkt. Weliswaar hebben [verdachte] en [medeverdachte 1] verklaard dat die telefoons toegankelijk waren voor de vele gasten die bij hen over de vloer zouden komen en die volgens hen in uiterlijk veel op hen leken, maar de rechtbank hecht aan deze verklaring geen waarde. Deze bewering is door de verdachten pas in een laat stadium van het onderzoek naar voren gebracht en is bovendien onvoldoende concreet om te kunnen verifiëren. De foto’s die door de verdediging ter terechtzitting zijn overgelegd ter onderbouwing van de gestelde zoete inval in de woning van de verdachten, schuift de rechtbank ter zijde, alleen al omdat uit de foto’s blijkt dat het gezelschap samen was voor een speciale gelegenheid.
3.4.2
Criminele organisatie (feit 3)
De rechtbank stelt voorop dat van deelneming aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 van het Wetboek van Strafrecht (hierna: Sr) slechts dan sprake kan zijn, indien de verdachte behoort tot het samenwerkingsverband en een aandeel heeft in, dan wel ondersteunt, gedragingen die strekken tot of rechtstreeks verband houden met de verwezenlijking van het in dat artikel bedoelde oogmerk. Het samenwerkingsverband dient te bestaan uit twee of meer personen met een zekere duurzaamheid en structuur. Niet is vereist dat deelnemers met alle personen in de organisatie samenwerken of alle personen in de organisatie kennen.
Aan de hand van de bewijsmiddelen uit de afzonderlijke zaaksdossiers en extra bewijsmiddelen gericht op de criminele organisatie stelt de rechtbank vast dat sprake was van een samenwerkingsverband dat zich ten minste van 28 september 2020 tot en met 1 juni 2021 bezighield met het stelen van geld met behulp van gestolen pinpassen en afgekeken pincodes. De gestructureerde samenwerking blijkt uit de afzonderlijke zaken die in groepsverband werden uitgevoerd waarbij duidelijke taken zichtbaar waren.
[verdachte] dan wel [medeverdachte 2] ging telkens op pad met één van de kinderen van [verdachte] en [medeverdachte 1] – [naam 1] , [naam 2] of [naam 3] – waarbij [verdachte] en [medeverdachte 2] tot taak hadden het afkijken van de pincodes en de kinderen zorgden voor afscherming en afleiding. De deelnemers waren zodanig op elkaar ingespeeld dat de samenwerking vloeiend verliep; met enkel oogcontact en een wenk naderde het betreffende kind het slachtoffer vanuit de winkelzijde, [verdachte] of [medeverdachte 2] vanuit de kassazijde waarna de pincode werd afgekeken. Het slachtoffer werd door beiden gevolgd en door [verdachte] of [medeverdachte 2] bestolen van zijn of haar pinpas, terwijl het kind voor afleiding zorgde. Bij het pinnen - vaak op korte (rij)afstand van de diefstal - werd vaak het kind ingezet, waarbij de rechtbank opmerkt dat [naam 2] en [naam 3] destijds de leeftijd hadden van zestien respectievelijk veertien jaar en derhalve niet over een autorijbewijs beschikten en zij dus vervoerd moeten zijn naar de verschillende dorpen en steden in Limburg en Noord-Brabant waar de feiten plaatsvonden. [medeverdachte 1] en anderen hielpen op de achtergrond mee met het vervoeren, afschermen en wederrechtelijk pinnen. De rechtbank is van oordeel dat ieders aandeel een zekere duur en intensiteit had in de gestructureerde samenwerking, hetgeen veronderstelt dat [verdachte] , [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] wisten van het uiteindelijke doel: het stelen van pinpassen en geld.
Dat de samenwerking tussen de leden naast gestructureerd ook duurzaam was leidt de rechtbank af uit de omstandigheden dat zij reeds acht maanden met elkaar samenwerkten, weliswaar in wisselende samenstellingen, en steeds dezelfde type misdrijven pleegden met bovenal steeds een gelijksoortige modus operandi. Hoewel de rechtbank zich ervan bewust is dat een zekere duurzaamheid reeds gegeven is bij een familieband, is zij van oordeel dat deze familie daarnaast met hun gezamenlijk handelen een crimineel oogmerk had, hetgeen hen een criminele organisatie maakt. Er was immers geen sprake van gelegenheidsdiefstallen, maar van gerichte en geplande acties.
Op grond hiervan is de rechtbank van oordeel dat de verdachte heeft behoord tot een op het plegen van gekwalificeerde vermogensdelicten gericht samenwerkingsverband bestaande uit [medeverdachte 1] , [verdachte] , [medeverdachte 2] , [naam 1] , [naam 2] , [naam 3] en - voor de politie - onbekend gebleven personen. Daarnaast heeft de verdachte ook een aandeel gehad in gedragingen die strekten tot de verwezenlijking van het binnen die organisatie bestaande oogmerk.
Daarom is bewezen dat de verdachte heeft deelgenomen aan een organisatie als bedoeld in artikel 140 Sr.
3.4.3
Mensenhandel (feit 4)
Aan de hand van de bewijsmiddelen stelt de rechtbank vast dat [medeverdachte 1] en [verdachte] hun minderjarige dochter [naam 2] hebben vervoerd met het oogmerk haar te verplichten tot het medeplegen van gekwalificeerde diefstallen (A). Daarnaast hebben zij [naam 2] bewogen om zich beschikbaar te stellen die diefstallen mede te plegen (B) en hebben zij voordeel getrokken uit de diefstallen die [naam 2] daadwerkelijk heeft medegepleegd (C). Een en ander geldt tevens ten aanzien van [verdachte] met betrekking tot haar minderjarige dochter [naam 3] . Hoewel niet vereist voor een bewezenverklaring van het tenlastegelegde onder A en C, zijn alle strafbare gedragingen van [medeverdachte 1] en [verdachte] in dit kader verricht door misbruik te maken van hun overwicht als ouders of van de kwetsbare positie van de minderjarige meisjes. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
Uit het strafdossier kan worden afgeleid dat de destijds zestienjarige [naam 2] en veertienjarige [naam 3] , samen met (één van) hun ouders, betrokken zijn geweest bij in ieder geval acht gekwalificeerde diefstallen over een periode van acht maanden. In de pleegperiode woonden beide, leerplichtige, kinderen bij hun ouders thuis. Dat houdt in dat zij nagenoeg volledig afhankelijk waren van hun ouders voor wat betreft geld, zorg en onderdak. De rechtbank concludeert dan ook dat [naam 2] en [naam 3] weinig keuzevrijheid hadden in het opvolgen van wat hen door hun ouders gezegd werd. Dat [naam 2] en [naam 3] hebben verklaard nooit door hun ouders ergens toe te zijn gedwongen, doet volgens de rechtbank niet af aan de feitelijke situatie. [medeverdachte 1] en [verdachte] hadden alleen al uit feitelijke verhoudingen voortvloeiend overwicht op hun dochters, die door hun minderjarige leeftijd en positie in het gezin als kwetsbaar moeten worden gezien. Dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich als ouders hiervan bewust waren en derhalve ten minste voorwaardelijk opzet hadden op het misbruiken van die omstandigheden beschouwt de rechtbank als een gegeven.
Uit het strafdossier kan worden afgeleid dat [medeverdachte 1] en [verdachte] willens en wetens (één van) hun minderjarige dochters meenamen op dievenpad waarbij zij, in samenwerking, (één van) hun dochters vervoerden naar winkels en pinautomaten in verschillende dorpen en steden en waarbij [verdachte] haar dochter [naam 2] voorzag van instructies bij het afkijken van de pincode en het wegnemen van de pinpas. Immers beschikten beide meisjes niet over een autorijbewijs om in die dorpen en steden te komen en is op de camerabeelden te zien dat [verdachte] [naam 2] meermalen naar een slachtoffer duwde, kennelijk om te zorgen voor afleiding. Daarbij is gebleken dat [naam 2] ten tijde van twee diefstallen was ziekgemeld op school.
Nu vaststaat dat [naam 2] en [naam 3] werden beperkt in hun reële eigen keuze om deel te nemen aan de georganiseerde diefstallen van (één van) hun ouders, kan worden aangenomen dat zij daartoe door (één van) hun ouders (beoogd) werden uitgebuit. Het lijdt volgens de rechtbank geen twijfel dat [medeverdachte 1] en [verdachte] ook geldelijk hebben geprofiteerd van die uitbuiting.
Daarmee acht de rechtbank bewezen dat [medeverdachte 1] en [verdachte] zich in nauwe en bewuste samenwerking schuldig hebben gemaakt aan mensenhandel van [naam 2] en [verdachte] daarnaast van [naam 3] .
3.5
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
feit 1
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 28 september 2020 tot en met 28 mei 2021 in de provincies Noord-Brabant en Limburg,
meermalen, tezamen en in vereniging met anderen,
  • een pinpas en geldbedragen van 1150 euro en 300 euro en 300 euro en 300 euro en 300 euro toebehorende aan [naam 5] (zaak 2) en
  • een pinpas en een geldbedrag van 1150 euro toebehorende aan [naam 6] (zaak 3) en
  • een pinpas en een geldbedrag van 1250 euro toebehorende aan [naam 7] (zaak 4) en
  • een pinpas en geldbedragen van 200 euro en 300 euro en 300 euro en 300 euro en 300 euro en 300 euro en 300 euro toebehorende aan [naam 8] (zaak 14) en
  • een pinpas en geldbedragen van 2000 euro en 2000 euro en 630 euro toebehorende aan [naam 9] (zaak 16) en
  • meerdere pinpassen en geldbedragen van 5000 euro en 1000 euro toebehorende aan [naam 17] en/of [naam 18] (zaak 38) en
  • een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en een geldbedrag van 500 euro toebehorende aan [naam 11] (zaak 40) en
  • een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en een geldbedrag van 1200 euro toebehorende aan [naam 12] (zaak 43 = incident 46 [benadeelde 4] ) en
  • een portemonnee met inhoud (onder andere een pas) en een geldbedrag van in totaal 2404,00 euro toebehorende aan [naam 13] (zaak 45) en
  • een pinpas en een geldbedrag van in totaal 2200 euro toebehorende aan [naam 15] (zaak 46) en
  • een pinpas en een geldbedrag van 6050 euro toebehorende aan [naam 19] (incident 45 [benadeelde 4] ) en
  • een zakje (inhoudende onder andere een pinpas, id-kaart, diverse pasjes en 1050 euro) en een geldbedrag van 5000 euro toebehorende aan [benadeelde 3] (incident 56 [benadeelde 4] ),
heeft weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte en haar mededaders telkens die weg te nemen geldbedragen onder hun bereik hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en een pincode tot welk gebruik zij niet waren gerechtigd, zulks waarbij verdachte en haar mededaders meermalen, voorafgaand aan het pinnen middels een gsm de daglimieten van de pinpassen hebben verhoogd en een hoeveelheid geld van de spaarrekening naar de betaalrekening hebben overgeboekt;
feit 3
in de periode van 28 september 2020 tot en met 1 juni 2021, in de provincies Noord-Brabant en Limburg, heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten, in elk geval,
[verdachte] en [medeverdachte 1] en [medeverdachte 2] en [naam 1] en [naam 2] en [naam 3] en een of meer tot nog toe onbekend gebleven personen, welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, namelijk:
- het meermalen, in vereniging plegen van gekwalificeerde vermogensdelicten onder meer ‘shouldering’ en diefstallen van portemonnees (met inhoud) en pinpassen en diefstallen met valse sleutel, strafbaar gesteld in artikel 310 juncto 311 Wetboek van Strafrecht;
feit 4
op één of meerdere tijdstippen in de periode van 28 september 2020 tot en met 1 juni 2021 in de provincies Noord-Brabant en Limburg, tezamen en in vereniging met een ander telkens een ander, te weten,
- [naam 2] , geboren op 20 augustus 2004
en alleen telkens een ander, te weten,
- [naam 3] , geboren op 14 augustus 2006,
telkens met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en door misbruik van een kwetsbare positie,
A.
heeft vervoerd met het oogmerk van uitbuiting van die [naam 2] en/of [naam 3] , terwijl die [naam 2] en/of [naam 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt,
en
B.
heeft bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten te weten: het medeplegen van strafbare feiten dan wel enige handelingen heeft ondernomen waarvan verdachte en haar mededader wisten of redelijkerwijs moesten vermoeden dat die [naam 2] en/of die [naam 3] zich daardoor beschikbaar zouden stellen tot het verrichten van arbeid of diensten te weten: het medeplegen van strafbare feiten (sub 4°) terwijl die [naam 2] en/of die [naam 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt,
en
C.
telkens opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander [naam 2] en/of [naam 3] (sub 6°), terwijl die [naam 2] en/of die [naam 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet hadden bereikt,
immers hebben verdachte en haar mededader telkens
  • die [naam 2] en/of die [naam 3] vervoerd en overgebracht naar winkels en pinautomaten en
  • die [naam 2] en/of die [naam 3] gebruikt om bij de diefstallen om verdachte en/of haar mededader heen te gaan staan en laten zorgen voor afscherming en/of afleiding in winkels en
  • die [naam 2] en/of die [naam 3] met gestolen pinpassen geld laten pinnen van een of meerdere rekeningen en
  • die [naam 2] binnen de afhankelijkheidsrelatie van ouder en kind op een dwingende en/of indringende en/of sturende wijze verbale en non-verbale instructies gegeven gericht op het ontvreemden van goederen.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert de volgende strafbare feiten op:
feit 1:diefstal door twee of meer verenigde personen, waarbij de schuldige het weg te nemen goed onder zijn bereik heeft gebracht door middel van valse sleutels, meermalen gepleegd;
feit 3:deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven;
feit 4:mensenhandel, terwijl de in artikel 273f, eerste lid onder sub 2, 4 en 6 omschreven feiten worden gepleegd door twee of meer verenigde personen en terwijl de persoon ten aanzien van wie de in artikel 273f eerste lid onder sub 4 en 6 omschreven feiten worden gepleegd, de leeftijd van achttien jaren nog niet heeft bereikt, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die haar strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft op grond van hetgeen zij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 66 maanden met aftrek van voorarrest. Zij heeft zich verzet tegen een schorsing van de voorlopige hechtenis.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft gewezen op de invloed van de voorlopige hechtenis op de gezondheidstoestand van de verdachte. De verdachte heeft een trauma opgelopen, kampt met angst- en paniekklachten, claustrofobie en een verhoogd suïciderisico. Door de onzekerheid over een eventuele detentie kan de verdachte thans niet de juiste hulp ontvangen. De raadsman heeft verzocht om de schorsing van de voorlopige hechtenis te laten voortduren.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
De verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan twaalf gekwalificeerde diefstallen, was maandenlang met haar man en zus onderdeel van een criminele organisatie die zulke diefstallen tot doel had en heeft haar twee minderjarige dochters uitgebuit voor financieel gewin. Samen met haar medeverdachten heeft de verdachte op slinkse wijze grote geldbedragen afhandig gemaakt van slachtoffers op gevorderde leeftijd door over hun schouder de pincode af te kijken, de pinpas te stelen en vervolgens geld te pinnen. Om de buit zo groot mogelijk te maken logde zij en haar medeverdachten eerst in op de bankrekening van het slachtoffer om geld over te boeken van de spaarrekening naar de betaalrekening en de opnamelimiet te verhogen. Bij de diefstal zorgden de verdachten ervoor dat de portemonnee bij het slachtoffer achterbleef waardoor de organisatie tijd won om het maximale eruit te halen. Haar minderjarige dochters zijn door de verdachte en haar man gebruikt om de diefstal af te schermen en te voltooien. Doordat de tieners van hun ouders afhankelijk waren en zij hen hebben meegesleept in het plegen van diefstallen, heeft de verdachte de geestelijke integriteit en persoonlijke vrijheid van haar dochters aangetast. Daarnaast heeft de verdachte samen met haar medeverdachten bij veel (hoog)bejaarde slachtoffers gezorgd voor gevoelens van onveiligheid en onzekerheid in hun zelfstandig bestaan. Zelfs zodanig dat veel slachtoffers geen pintransacties meer durven uit te voeren in winkels en uitsluitend nog betalen met contant geld.
De rechtbank is van oordeel dat voor harteloze feiten als deze alleen kan worden volstaan met een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van aanzienlijke duur. Temeer nu de verdachte eerder en al vaak is veroordeeld voor soortgelijke feiten en zij, terwijl ze de feiten pleegde, een herroeping van een fikse gevangenisstraf boven haar hoofd had hangen waarvan de proeftijd slechts recent was gestart. Deze omstandigheden hebben de verdachte kennelijk niet weerhouden van het plegen van nieuwe feiten. Sterker nog, de verdachte is er niet voor teruggedeinsd om ook haar kinderen hiervoor in te zetten. De rechtbank neemt bij het bepalen van de strafmaat daarnaast mee dat de verdachte tijdens het gehele strafproces geen inzicht heeft getoond in haar gedrag, geen enkele verantwoordelijkheid heeft genomen voor haar eigen daden en zichzelf en haar gezin uitsluitend als slachtoffer van het handelen van justitie heeft gepresenteerd.
De rechtbank zal de verdachte veroordelen tot een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 48 maanden met aftrek van voorarrest.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.
Voorlopige hechtenis
Gelet op al het voorgaande acht de rechtbank de ernstige bezwaren en de grond waarop de voorlopige hechtenis van de verdachte is gebaseerd nog onverkort aanwezig. Op 5 april 2022 is de voorlopige hechtenis geschorst tot aan de dag van de inhoudelijke behandeling. Die dag is door de rechtbank opnieuw een schorsing bevolen, tot aan de einduitspraak van de rechtbank, daar de doelen die met de voorlopige hechtenis werden nagestreefd door schorsingsvoorwaarden ook konden worden bereikt. Thans herleeft de voorlopige hechtenis door einduitspraak.
De rechtbank ziet redenen om het bevel tot voorlopige hechtenis per heden opnieuw te schorsen, tot aan de dag waarop de veroordeling van de verdachte onherroepelijk is. Daartoe overweegt de rechtbank dat de verdachte zich elf maanden heeft gehouden aan de schorsingsvoorwaarden en gebleken is dat daarmee het recidivegevaar voldoende beteugeld kan worden. Nu er geen bijzonderheden hebben plaatsgevonden, ziet de rechtbank geen aanleiding voor onmiddellijke voortzetting van de voorlopige hechtenis. De rechtbank zal de voorlopige hechtenis schorsen en hiervan afzonderlijk bevel opmaken.

7.De benadeelde partijen en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
De [benadeelde 4] , [benadeelde 1] , [benadeelde 2] en [benadeelde 3] hebben zich als benadeelde partij gevoegd in het strafproces.
De vordering van
[benadeelde 4]strekt tot vergoeding van € 131.840,05, bestaande uit:
€ 120.980,05 aan schadeloosstellingen voor 46 klanten;
€ 6.060,00 aan onderzoekskosten in 53 dossiers;
€ 3.840,00 aan kosten voor het opstellen van aangiften;
€ 960,00 aan kosten voor het opstellen van de voeging in het strafproces.
De vordering van
[benadeelde 2]strekt tot vergoeding van € 217,00, bestaande uit:
€ 50,00 voor een gestolen portemonnee;
€ 170,00 aan gestolen bankbiljetten;
€ 7,00 aan gestolen muntgeld.
De vordering van
[benadeelde 1]strekt tot vergoeding van € 200,00 aan immateriële schade.
De vordering van
[benadeelde 3]strekt tot vergoeding van € 1.085,95, bestaande uit:
€ 1.000,00 aan gestolen contant geld;
€ 70,95 voor een gestolen identiteitskaart;
€ 15,00 voor gestolen pasfoto’s.
7.2
Het standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich op het standpunt gesteld dat de veroorzaakte schade is toegebracht door de criminele organisatie waarvan alle verdachten onderdeel uitmaakten. Zij heeft dan ook geconcludeerd tot gehele toewijzing van de vorderingen van de [benadeelde 4] , [benadeelde 1] en [benadeelde 3] , hoofdelijk aan alle verdachten, met vermeerdering van de wettelijke rente en oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De benadeelde partij [benadeelde 2] dient volgens het openbaar ministerie niet-ontvankelijk te worden verklaard nu een aangifte ontbreekt en derhalve niet kan worden gecontroleerd wat de schade is.
7.3
Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft verzocht de benadeelden niet-ontvankelijk te verklaren in hun vorderingen dan wel de vorderingen af te wijzen. Daartoe heeft hij zich – kort gezegd –op het standpunt gesteld dat:
  • (primair) vrijspraak dient te leiden tot niet-ontvankelijkverklaring;
  • (subsidiair) er geen sprake is van rechtstreekse schade en de verdachte niet aansprakelijk kan worden gehouden voor incidenten waarbij zij niet betrokken was.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
[benadeelde 4]
De rechtbank overweegt dat wanneer een diefstal heeft plaatsgevonden met inbreuk op de bancaire integriteit van een bank, deze daardoor rechtstreekse schade heeft geleden. De desbetreffende bank kan zich daarom voegen als benadeelde partij in de strafzaak tegen de verdachte van de diefstal. In deze zin heeft zich ook de Hoge Raad uitgelaten, zie daarvoor ECLI:NL:HR:1997:ZD0803 en ECLI:NL:HR:2001:AB1819. De [benadeelde 4] is daarom ontvankelijk in haar vordering.
Anders dan het openbaar ministerie heeft gesteld, leidt een veroordeling wegens artikel 140 Sr niet tot een groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 Burgerlijk Wetboek, zo heeft de Hoge Raad bepaald in haar arrest van 2 oktober 2015, ECLI:NL:HR:2015:2914. Voor een groepsaansprakelijkheid als bedoeld in artikel 6:166 BW is vereist dat de verweerder (in casu de verdachte) zelf betrokken is geweest bij concreet benoembare feiten die aan de vordering ten grondslag liggen. Naar het oordeel van de rechtbank is in de onderhavige zaak daarvan alleen sprake bij die feiten die de rechtbank bewezen acht.
Dit betekent dat de vordering van de [benadeelde 4] naar het oordeel van de rechtbank alleen toewijsbaar is voor zover die betrekking heeft op de bewezenverklaarde zaken onder feit 1, te weten:
- zaak 2: € 2.350,00;
- zaak 3: € 1.150,00;
- zaak 4: € 1.250,00;
- zaak 14: € 2.000,00;
- zaak 16: € 4.630,00;
- zaak 38: € 6.000,00;
- zaak 43: € 1.200,00;
- zaak 45: € 6.050,00;
- zaak 56: € 5.000,00.
De vordering zal voor de overige zaken die daaraan ten grondslag zijn gelegd niet-ontvankelijk worden verklaard. Dat geldt evenzeer voor de opgevoerde kosten onder posten c en d, nu deze zijn berekend op basis van het totaal aantal vorderingen. Na te gaan welk deel daarvan uitsluitend betrekking heeft op de bewezenverklaarde feiten is een onevenredige belasting van het strafproces.
Over de onderzoekskosten onder post b heeft de [benadeelde 4] uiteengezet dat aan elk dossier waarin een schadeloosstelling is uitgekeerd 1 uur à € 120,00 aan onderzoek is besteed. De rechtbank zal dan ook negenmaal dat bedrag toewijzen, wat neerkomt op € 1.080,00. De benadeelde zal ten aanzien van de overige onderzoekskosten niet-ontvankelijk worden verklaard.
De rechtbank zal de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] gedeeltelijk toewijzen tot een bedrag van € 30.710,00 bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 1 juni 2021 tot de dag der algehele voldoening.
Verder zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafvordering opleggen. De rechtbank legt aldus aan de verdachte de verplichting op om, ten behoeve van de benadeelde partij, aan de Staat te betalen een bedrag van € 30.710,00, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 1 juni 2021 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 188 dagen.
Ten aanzien van een bedrag van € 1.270,00 ten gevolge van zaak 3 en onderzoekskosten is de verdachte naar burgerlijk recht samen met de mededader (hoofdelijk) aansprakelijk voor deze schade.
Ten slotte zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.
[benadeelde 2]
De rechtbank is van oordeel dat niet is gebleken dat deze benadeelde rechtstreeks schade heeft geleden door het bewezenverklaarde onder feit 1 dan wel onder feit 3, gelet op het eerder overwogene over groepsaansprakelijkheid. Derhalve wordt niet voldaan aan het vereiste uit artikel 51f van het Wetboek van Strafvordering en zal de rechtbank deze benadeelde partij nietontvankelijk verklaren in de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
[benadeelde 1] (zaak 5)
Nu de verdachte zal worden vrijgesproken voor de gedraging die ten grondslag ligt aan deze vordering en er geen sprake is van groepsaansprakelijkheid op grond van artikel 140 Sr, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De rechtbank zal de benadeelde partij veroordelen in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
[benadeelde 3] (zaak 56)
De rechtbank overweegt dat is gebleken dat deze benadeelde partij door het bewezenverklaarde onder feit 1 rechtstreeks schade heeft geleden voor een bedrag van € 1.085,95. De rechtbank wijst de vordering dan ook geheel toe, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 28 mei 2021 tot de dag der algehele voldoening.
Verder zal de rechtbank, om te bevorderen dat de schade door de verdachte wordt vergoed, de maatregel van artikel 36f Wetboek van Strafvordering opleggen. De rechtbank legt aldus aan de verdachte de verplichting op om, ten behoeve van de benadeelde partij, aan de Staat te betalen een bedrag van € 1.085,95 te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag, te rekenen vanaf 28 mei 2021 tot de dag der algehele voldoening. Bij gebreke van betaling en verhaal kan gijzeling worden toegepast van 20 dagen.
Ten slotte zal de rechtbank de verdachte veroordelen in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, tot op heden begroot op nihil.

8.Vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling

Bij verschillende uitspraken is de verdachte onherroepelijk veroordeeld tot gevangenisstraffen van in totaal 24 maanden. Deze veroordelingen zijn aansluitend ten uitvoer gelegd.
De verdachte, in dit kader: de veroordeelde, is op 8 mei 2020 voorwaardelijk in vrijheid gesteld. De periode waarvoor de voorwaardelijke invrijheidstelling is verleend, behelst 237 dagen. In het ‘Besluit voorwaardelijke invrijheidstelling’ van 26 mei 2020 is onder meer de algemene voorwaarde geformuleerd dat de veroordeelde geen strafbare feiten zal plegen, waaraan de veroordeelde zich gedurende de proeftijd van 365 dagen diende te houden.
Op grond van artikel 6:2:13a van het Wetboek van Strafvordering kan de voorwaardelijke invrijheidsstelling geheel of gedeeltelijk worden herroepen indien er ernstige redenen bestaan voor het vermoeden dat de veroordeelde de algemene voorwaarde niet heeft nageleefd.
Onder VI-zaaknummer 99-000474-48 heeft het openbaar ministerie gevorderd dat een volledige last tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling zal worden gegeven voor de periode van 237 dagen. De verdediging heeft verzocht de vordering af te wijzen.
De rechtbank overweegt dat de veroordeelde schuldig is bevonden aan de hiervoor onder 3.5 bewezenverklaarde strafbare feiten, gepleegd in de periode van 28 september 2020 tot en met 1 juni 2021. Daarmee heeft zij zich niet gehouden aan de algemene voorwaarde gedurende de proeftijd van 365 dagen, ingaande vanaf 8 mei 2020. Naar het oordeel van de rechtbank rechtvaardigt het niet naleven van de algemene voorwaarde in beginsel een toewijzing van de vordering tot herroeping van de voorwaardelijke invrijheidsstelling, vooral wanneer de verdachte opnieuw met soortgelijke feiten op grote schaal de fout ingaat terwijl er nog geen vier maanden zijn verstreken. De rechtbank heeft overwogen of er sprake is van zodanig bijzondere omstandigheden dat de herroeping van de voorwaardelijke invrijheidstelling zou leiden tot een onbillijkheid van zwaarwegende aard, waardoor de vordering van het openbaar ministerie zou moeten worden afgewezen, maar hiervan is de rechtbank niet gebleken.
De rechtbank acht derhalve gronden aanwezig om te gelasten dat het gedeelte van de vrijheidsstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog, te weten voor de duur van 237 dagen, door de verdachte moet worden ondergaan.

9.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 36f, 57, 140, 311 en 273f van het Wetboek van Strafrecht zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

10.De beslissing

De rechtbank:
Vrijspraak
- spreekt de verdachte vrij van het tenlastegelegde feit 2;
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3.5 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte voor feiten 1, 3 en 4 tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
Vordering herroeping voorwaardelijke invrijheidstelling met zaaknummer 99-000474-48
  • wijst toe de vordering van het openbaar ministerie;
  • gelastdat het gedeelte van de vrijheidsstraffen dat als gevolg van de toepassing van de regeling van voorwaardelijke invrijheidstelling niet ten uitvoer is gelegd, alsnog, te weten voor de duur van
    237 dagen, moet worden ondergaan;
Benadeelde partij [benadeelde 4] en schadevergoedingsmaatregel
  • wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4] , gevestigd te Utrecht, gedeeltelijk toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
  • bepaalt dat voor zover een bedrag van € 1.270,00 in het kader van zaak 3 door een mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de benadeelde partij te betalen;
  • verklaart de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk in de vordering;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij van € 30.710,00, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 1 juni 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
  • bepaalt dat voor zover een bedrag van € 1.270,00 in het kader van zaak 3 door een mededader is betaald, de verdachte niet gehouden is dit bedrag aan de Staat te betalen;
Benadeelde partij [benadeelde 3] en schadevergoedingsmaatregel
- wijst de vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3] geheel toe en veroordeelt de verdachte om tegen behoorlijk bewijs van kwijting aan de benadeelde partij te betalen
€ 1.085,95(bestaande uit materiële schade), te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode van 28 mei 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij in het kader van deze procedure gemaakt en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken, begroot tot heden op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling aan de Staat ten behoeve van de benadeelde partij van € 1.085,95, te vermeerderen met de wettelijke rente te berekenen over de periode vanaf 28 mei 2021 tot aan de dag van de volledige voldoening;
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt, gijzeling kan worden toegepast voor de duur van
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat in zoverre komt te vervallen;
Benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1]
  • verklaart de benadeelde partijen [benadeelde 2] en [benadeelde 1] niet-ontvankelijk in hun vordering;
  • veroordeelt de benadeelde partijen in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Dit vonnis is gewezen door mr. V.P. van Deventer, voorzitter, mr. M.J.H. van den Hombergh en mr. S.A.M.C. van de Winkel, rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.J. Dijkhoff, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 14 maart 2023.
BIJLAGE I:De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na nadere omschrijving van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat:
Feit 1
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 25 oktober 2019 tot en met 1 juni 2021 in de provincies Gelderland en/of Noord-Brabant en/of Limburg, althans in Limburg en/of Brabant, in ieder geval in Nederland en/of België,
meermalen, althans eenmaal, tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen,
  • een pinpas en/of (een) geldbedrag(en) van 1150 euro en/of 300 euro en/of 300 euro en/of 300 euro en/of 300 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 20] (zaak 2) en/of
  • een pinpas en/of een geldbedrag van 1150 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 6] (zaak 3) en/of
  • een of meerdere pinpas(sen) en/of een geldbedrag van 1250 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 7] (zaak 4) en/of
  • een pinpas en/of (een) geldbedrag(en) van 500 euro en/of 500 euro en/of 250 euro en/of 100 euro en/of 250 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 1] (zaak 5) en/of
  • een pinpas en/of een geldbedrag van 1250 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 21] (zaak 10) en/of
  • een pinpas en/of (een) geldbedrag(en) van 200 euro en/of 300 euro en/of 300 euro en/of 300 euro en/of 300 euro en/of 300 euro en/of 300 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 8] (zaak 14) en/of
  • een pinpas en/of (een) geldbedrag(en) van 2000 euro en/of 2000 euro en/of 630 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 9] (zaak 16) en/of
  • een portemonnee met inhoud (o.a. een pinpas) en/of (een) geldbedrag(en) van 5000 euro en/of 630 euro en/of 4016 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 26] (zaak 27) en/of
  • een pinpas en/of geldbedrag van 4900 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 27] (zaak 31) en/of
  • een of meerdere pinpas(sen) en/of (een) geldbedrag(en) van 5000 euro en/of 1000 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 17] en/of [naam 18] (zaak 38) en/of
  • een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en/of een geldbedrag van 500 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 11] (zaak 40) en/of
  • een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en/of een geldbedrag van 1200 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 30] (zaak 43 = incident 46 [benadeelde 4] ) en/of
  • een portemonnee met inhoud (onder andere een pinpas) en/of een geldbedrag van (in totaal) 2404,99 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 13] (zaak 45) en/of
  • een pinpas en/of een geldbedrag van (in totaal) 2200 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 15] (zaak 46) en/of
  • een pinpas en/of een geldbedrag van 6050 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [naam 19] (incident 45 [benadeelde 4] ) en/of
  • zakje (inhoudende onder andere een pinpas, id-kaart, diverse pasjes en/of 1050 euro) en/of een geldbedrag van 5000 euro, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde 3] (incident 56 [benadeelde 4] ),
althans een of meerdere pinpas(sen) en/of een hoeveelheid geld, in elk geval enig(e) goed(eren), geheel of ten dele toebehorende aan (een) andere(n), dan aan verdachte en/of haar mededader (s), heeft/hebben weggenomen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen, waarbij verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) die weg te nemen geldbedragen onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel, te weten een pinpas en/of een pincode tot welk gebruik zij/hun niet was/waren gerechtigd, (zulks waarbij verdachte en/of haar mededader(s) meermalen, althans eenmaal, voorafgaand aan het pinnen middels een gsm het/de daglimiet(en) van de pinpas(sen) heeft/hebben verhoogd en/of een hoeveelheid geld van de spaarrekening naar de betaalrekening heeft/hebben overgeboekt);
Feit 2
zij op één of meerdere tijdstippen in of omstreeks de periode van 11 december 2020 tol en met 9 februari 2021 in de gemeente Best en/of Roermond, althans in provincies Noord-Brabant en/of Limburg, in elk geval in Nederland,
tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen, ter uitvoering van het door verdachte en/of haar mededader(s) voorgenomen misdrijf om (een) hoeveelhe(i)d(en) geld, in elk geval enig goed, dat/die geheel of ten dele aan [naam 28] en/of [naam 29] , in elk geval aan een ander dan aan verdachte en/of zijn/haar mededader(s) toebehoorde(n) weg te nemen met het oogmerk om het zich wederrechtelijk toe te eigenen waarbij verdachte en/of haar mededader(s) (telkens) die/dat weg te nemen geldbedrag(en) onder haar/hun bereik heeft/hebben gebracht door middel van een valse sleutel,
door tezamen en in vereniging met een of meer andere(n), althans alleen, meermalen, althans eenmaal,
  • de pincode van voornoemde [naam 28] en/of [naam 29] af te kijken (shouldering) en/of
  • (vervolgens) een portemonnee met inhoud, waaronder een pinpas en/of een credit card en/of een sleuteletui met onder andere aan pinpas, van voornoemde [naam 28] en/of [naam 29] heeft weggenomen (door al dan niet voornoemde [naam 28] en/of [naam 29] af te leiden) en/of
  • (vervolgens) deze pinpas en/of pincode tot welk gebruik zij/hun niet was/waren gerechtigd te gebruiken om (middels een gsm) in te loggen op de rekening van [naam 28] en/of [naam 29] en/of (vervolgens) een hoeveelheid geld, over te boeken van de spaarrekening naar de betaalrekening en/of het daglimiet van de pinpas te verhogen en/of
  • (vervolgens) met deze pinpas en/of pincode tot welk gebruik zij/hun niet was/waren gerechtigd te pinnen (van een (bank)rekening van voornoemde [naam 28] en/of [naam 29] , terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid; (zaak 21 en 30)
Feit 3
Zij in of omstreeks de periode van 25 oktober 2019 tot en met 1 juni 2021, in de provincies Gelderland en/of Noord-Brabant en/of Limburg, althans in Limburg en/of Brabant, in ieder geval in Nederland en/of België,
heeft deelgenomen aan een criminele organisatie, bestaande uit een samenwerkingsverband van natuurlijke personen, te weten, in elk geval,
[verdachte] en/of [medeverdachte 1] en/of [medeverdachte 2] en/of [naam 1] en/of [naam 2] en/of [naam 3] en/of een of meer tot nog toe onbekend gebleven perso(o)n(en),
welke organisatie tot oogmerk had het plegen van een of meer misdrijven, namelijk:
- het meermalen, althans eenmaal, (in vereniging) plegen van (gekwalificeerde) vermogensdelicten (onder meer) ‘shouldering’ en/of diefstallen van portemonnees (met inhoud) en/of pinpassen en/of diefstallen met valse sleutel, strafbaar gesteld in artikel 310 juncto 311 Wetboek van Strafrecht;
Feit 4
zij op één of meerdere tijdstip (pen) in de periode van 25 oktober 2019 tot en met 1 juni 2021 in de provincies Gelderland en/of Noord-Brabant en/of Limburg, althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen (telkens) een ander en/of anderen, te weten,
  • [naam 2] , geboren op 20 augustus 2004 en/of
  • [naam 3] , geboren op 14 augustus 2006,
(telkens) met één of meer van de onder lid 1, sub 1° van artikel 273f Wetboek van Strafrecht genoemde middelen, te weten door dwang en/of geweld en/of een andere feitelijkheid en/of dreiging met geweld of een andere feitelijkheid en/of door afpersing en/of door fraude en/of door misleiding en/of door misbruik van uit feitelijke omstandigheden voortvloeiend overwicht en/of door misbruik van een kwetsbare positie en/of door het geven of ontvangen van betalingen of voordelen om de instemming van een persoon te verkrijgen die zeggenschap over die [naam 2] en/of [naam 3] heeft,
A.
heeft geworven, vervoerd, overgebracht, gehuisvest en/of opgenomen met het oogmerk van uitbuiting van die [naam 2] en/of [naam 3] , terwijl die [naam 2] en/of [naam 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,
en/of
B.
heeft gedwongen en/of bewogen zich beschikbaar te stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: het (mede)plegen van strafbare feiten en/of activiteiten) dan wel enige handeling(en) heeft ondernomen waarvan verdachte en/of haar mededader(s) wist (en) of redelijkerwijs moest(en) vermoeden dat die [naam 2] en/of die [naam 3] zich daardoor beschikbaar zou(den) stellen tot het verrichten van arbeid of diensten (te weten: het (mede)plegen van strafbare feiten en/of activiteiten) (sub 4°) terwijl die [naam 2] en/of die [naam 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt,
en/of
C.
(telkens) opzettelijk voordeel heeft getrokken uit de uitbuiting van die ander [naam 2] en/of [naam 3] (sub 6°), terwijl die [naam 2] en/of die [naam 3] de leeftijd van achttien jaren nog niet had(den) bereikt immers heeft/hebben verdachte en/of haar mededader(s) (telkens)
  • die [naam 2] en/of die [naam 3] vervoerd en/of overgebracht naar winkel(s) en/of pinautoma(a)t(en) en/of
  • die [naam 2] en/of die [naam 3] gebruikt om bij de diefstal(len) om verdachte en/of haar mededader(s) heen te gaan staan en/of laten zorgen voor afscherming en/of afleiding in winkel(s) en/of
  • die [naam 2] en/of die [naam 3] pinpas(sen) laten rollen en/of stelen en/of afpakken en/of
  • die [naam 2] en/of die [naam 3] pincodes laten bekijken en/of onthouden van en/of behorend bij die pinpas(sen) en/of
  • die [naam 2] en/of die [naam 3] middels hun GSM de daglimiet(en) van pinpas(sen) laten ophogen en/of
  • die [naam 2] en/of die [naam 3] met (een) gestolen pinpas (sen) (een) hoeveelheid geld laten pinnen van een of meerdere rekening(en) en/of
  • die [naam 2] en/of die [naam 3] binnen de afhankelijkheidsrelatie van ouder en kind op een dwingende en/of indringende en/of sturende wijze verbale en/of non-verbale instructies gegeven gericht op het ontvreemden van goederen.