ECLI:NL:RBLIM:2023:1692

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
ROE 22 / 741
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen besluit tot verlaging van bijstandsuitkering op basis van niet meewerken aan arbeidsinschakeling

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, op 7 maart 2023, is het beroep van eiser gegrond verklaard. Eiser had bezwaar gemaakt tegen een besluit van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel, dat zijn bijstandsuitkering op grond van de Participatiewet met 100% had verlaagd voor de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 oktober 2021. De rechtbank oordeelde dat het college niet voldoende had aangetoond dat eiser herhaaldelijk niet had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Eiser ontving sinds 30 maart 2017 een bijstandsuitkering en had in het verleden wel degelijk meegewerkt aan onderzoeken, ondanks dat hij op een afspraak op 14 oktober 2021 niet was verschenen. De rechtbank concludeerde dat het college onvoldoende rekening had gehouden met de persoonlijke omstandigheden van eiser, waaronder zijn psychische problematiek, en dat de maatregel om zijn uitkering te verlagen niet gerechtvaardigd was. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit en herstelde het primaire besluit, waardoor eiser geen maatregel werd opgelegd en het griffierecht werd terugbetaald.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/741

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 maart 2023 in de zaak tussen

[eiser] , uit [woonplaats] , eiser

en
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Beesel(het college),
(gemachtigden: S.J.M. van de Wouw en H. Kerroubasse).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het besluit van het college om de uitkering van eiser op grond van de Participatiewet (Pw) te verlagen met 100% over de periode van 1 oktober 2021 tot en met 31 oktober 2021.
1.1.
Met het bestreden besluit van 24 februari 2022 op het bezwaar van eiser is het college bij dat besluit gebleven.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 6 februari 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigden van het college. Eiser is niet verschenen.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser ontvangt vanaf 30 maart 2017 een bijstandsuitkering op grond van de Pw naar de norm voor een alleenstaande.
2.1.
Het college heeft in verband met een onderzoek naar de arbeidsmogelijkheden van eiser bij het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (UWV) een aanvraag om een participatieadvies gedaan. Het UWV heeft op 14 oktober 2021 aan het college laten weten dat ze geen participatieadvies kunnen uitbrengen, omdat eiser niet meewerkt aan de behandeling van de aanvraag om een participatieadvies: het UWV heeft medegedeeld dat eiser niet is verschenen op het spreekuur van de verzekeringsarts op 14 oktober 2021.
2.2.
Het college heeft daarop als maatregel de uitkering van eiser over oktober 2021 verlaagd met 100%. De verlaging van de uitkering is gebaseerd op artikel 9, eerste lid, onderdeel b van de Pw, in samenhang met artikel 18, vierde lid, onderdeel h, artikel 18, vijfde lid, van de Pw en de Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Beesel 2017 (hierna: de Afstemmingsverordening).
2.3.
Het college heeft in het bestreden besluit aan de maatregel ten grondslag gelegd dat eiser herhaaldelijk niet heeft meegewerkt aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, namelijk aan het onderzoek voor een participatieadvies.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank beoordeelt of het college de uitkering van eiser over oktober 2021 heeft mogen verlagen met 100%.
5. De voor de beoordeling van het beroep relevante wet- en regelgeving is te vinden in de bijlage bij deze uitspraak.
6. De rechtbank komt tot het oordeel dat het beroep gegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
7. Eiser voert in beroep aan dat hij in 2017 door het college is doorverwezen naar het UWV te Venlo. Hij stelt dat hij zich altijd aan alle afspraken heeft gehouden en hij daarbij contact met de plaatselijke huisartsenpraktijk en praktijkondersteuner huisarts (POH-GGZ) onderhield. Er werden ondertussen verzekeringsgeneeskundige rapportages bijgehouden over zijn arbeidsvermogen. In 2019 wenste de huisarts beterschap richting verder herstel. Eiser stelt dat de mensen op een andere wijze functioneerde sinds de corona-uitbraak.
8. De rechtbank stelt voorop dat het besluit om deze maatregel op te leggen een belastend besluit is: er wordt namelijk een maand lang geen uitkering uitbetaald. Het ligt daarom op de weg van het college om aannemelijk te maken dat eiser door zijn gedragingen niet heeft voldaan aan de verplichting van artikel 9, eerste lid, aanhef en onderdeel b, van de Pw. Die verplichting houdt in dat hij gebruik moet maken van een door het college aangeboden voorziening die is gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Dat betekent ook de verplichting mee te werken aan het tot stand komen van een participatieadvies. De rechtbank moet in dit beroep dus de vraag beantwoorden of het college aannemelijk heeft gemaakt dat eiser (herhaaldelijk) niet heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling van eiser (waaronder dus ook een participatieadvies).
De gang van zaken in bezwaar
9. De rechtbank stelt allereerst vast dat het college aan het primaire besluit alleen ten grondslag heeft gelegd dat eiser niet is verschenen op de afspraak van 14 oktober 2021 en dat hij daarom niet voldoende meewerkt. Ook uit de maatregelrapportage (van 9 november 2021) en uit het verweerschrift (en overigens ook uit de hoorzitting) in bezwaar blijkt dat de maatregel in eerste instantie alleen op die ene gemiste afspraak is gebaseerd.
9.1.
Vervolgens stelt de rechtbank vast dat het college aan het bestreden besluit niet alleen ten grondslag heeft gelegd dat eiser (zonder bericht van verhindering) niet is verschenen op de afspraak voor het spreekuur bij het UWV op 14 oktober 2021, maar ook dat eiser tijdens een eerder participatieadvies-onderzoek (in 2019) de afspraken voor het spreekuur van de verzekeringsarts op 14 november 2019 en 10 december 2019 heeft afgezegd. Daarnaast wijst het college erop dat het UWV vervolgens geen advies kon uitbrengen, omdat de verzekeringsarts extern specialistisch onderzoek noodzakelijk vond maar het niet lukte om daarover (telefonisch) in contact te komen met eiser en daarover afspraken met hem te maken. Ook heeft eiser volgens verweerder een medisch vragenformulier (voor een nieuw participatieadvies) niet – zoals gevraagd – aan het college gezonden maar aan het UWV, waardoor het UWV dat niet in behandeling heeft genomen. Het college stelt zich in het besteden besluit daarom op het standpunt dat eiser
herhaaldelijkniet meewerkte om onderzoek te doen naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Het college heeft dus aan de motivering van de maatregel in het bestreden besluit nieuwe feiten en omstandigheden toegevoegd. Het college heeft daarover ter zitting toegelicht dat het niet verschijnen op het spreekuur van 14 oktober 2021 de doorslag heeft gegeven voor de maatregel, maar dat eiser in feite meerdere kansen zijn geboden om onderzoek naar zijn arbeidsmogelijkheden in te stellen.
9.2.
De rechtbank stelt verder vast dat op de hoorzitting de bezwaarschriftencommissie gevraagd heeft naar de andere gedragingen en de motivering van de maatregel, waarna het college kennelijk aanleiding heeft gezien in het bestreden besluit die andere gedragingen op te nemen als aanvullende motivering van de maatregel. Eiser is echter (met bericht van verhindering) niet verschenen op de hoorzitting. Hij heeft dus niet kunnen reageren op de gedragingen die hem in bezwaar plots ook worden tegengeworpen. Ter zitting is gebleken dat het college eiser niet de mogelijkheid heeft geboden om alsnog (bijvoorbeeld per brief) te reageren op de andere gedragingen die ook ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel.
9.3.
Uit het voorgaande volgt dat het college – anders dan in het primaire besluit – in het bestreden besluit meerdere gedragingen ten grondslag heeft gelegd aan de maatregel en dat eiser tijdens de bezwaarprocedure niet meer in de gelegenheid is gesteld om daarover zijn standpunten naar voren te brengen. Weliswaar mag het college in bezwaar de motivering aanvullen, maar de manier waarop dat in dit geval is gebeurd vindt de rechtbank onzorgvuldig. Uit het verslag van de hoorzitting blijkt dat het college voor het (beperktere) primaire besluit de leesbaarheid daarvan van belang vond en omdat eiser eerder heeft aangegeven dat hij het niet prettig vindt om herhaling van zaken te lezen. Maar dat vindt de rechtbank geen goede reden voor de wijze waarop hier in bezwaar de besluitvorming heeft plaatsgevonden. Omdat eiser in beroep voldoende de gelegenheid heeft gehad om alsnog te reageren op de (aanvullende) motivering in het bestreden besluit, zal de rechtbank dat zorgvuldigheidsgebrek passeren (zie artikel 6:22 van de Algemene wet bestuursrecht).
De maatregel
10. De rechtbank moet vervolgens de vraag beantwoorden of de (aanvullende) gedragingen die in het bestreden besluit ten grondslag zijn gelegd aan de maatregel de conclusie van het college kunnen dragen dat eiser herhaaldelijk niet heeft meegewerkt aan een onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Het afzeggen van de afspraken op 14 november 2019 en 10 december 2019:
11. Het college heeft op 18 oktober 2019 om een participatieadvies gevraagd bij het UWV. Het UWV heeft eiser uitgenodigd voor afspraken op 14 november 2019 en op 10 december 2019. Eiser heeft beide afspraken afgezegd. Uit de ‘aanvullende verzekeringskundige rapportage’ van de verzekeringsarts van 22 april 2020 volgt echter dat eiser op 7 januari 2020 wel naar de afspraak van de verzekeringsarts is gekomen. Daarna heeft de verzekeringsarts op 20 januari 2020 en tot begin maart 2020 nog enkele malen telefonisch contact gehad met eiser. Het afzeggen van die twee afspraken heeft er kennelijk niet toe geleid dat het onderzoek door het UWV is beëindigd. Het onderzoek heeft door het afzeggen van de afspraken door eiser mogelijk enige vertraging opgelopen, maar het is niet zo dat daardoor geen participatieadvies tot stand kon komen. Eiser kan daarom niet worden verweten dat hij niet heeft meegewerkt door die twee afspraken af te zeggen. Bovendien heeft het college voor het afzeggen van deze afspraken (eind 2019) blijkbaar niet eerder al aanleiding gezien een maatregel op te leggen. Als het college van mening was dat het afzeggen van die afspraken maatregelwaardige gedragingen waren, had dat wel op de weg van het college gelegen in plaats van dat twee jaar later alsnog tegen te werpen. Het college kon deze twee afzeggingen dan ook niet ten grondslag leggen aan de maatregel.
Het lukte niet om in contact te komen met eiser over noodzakelijk onderzoek:
12. Uit de ‘aanvullende verzekeringskundige rapportage’ van de verzekeringsarts van 22 april 2020 volgt verder dat de verzekeringsarts heeft geconcludeerd dat het niet goed mogelijk was om de vraagstelling van het college te beantwoorden, omdat daarvoor een extern specialistisch onderzoek noodzakelijk is. Daarnaast heeft de verzekeringsarts geconcludeerd dat het niet mogelijk was om het onderzoek uit te voeren in verband met de ‘intelligente lockdown’ vanwege de coronaproblematiek. Hieruit volgt dat de corona-problematiek op dat moment de belemmering was om het noodzakelijke onderzoek te verrichten en een participatie-advies tot stand te brengen. Weliswaar kon na maart 2020 (de start van de corona-periode) geen contact meer met eiser worden gelegd hierover, maar dat is daarvoor kennelijk niet (in ieder geval niet de primaire) reden geweest. Dat volgt ook met zoveel woorden uit de brief van 23 april 2020 van het UWV aan het college. Gelet daarop kan dan ook niet de conclusie worden getrokken dat geen advies tot stand kon komen alleen maar omdat geen contact met eiser mogelijk was. Eiser kan weliswaar een verwijt worden gemaakt dat geen contact met hem te krijgen was, maar kan niet worden tegengeworpen dat het resultaat daarvan was dat geen advies tot stand kon komen en dus ook niet dat hij daar onvoldoende aan meewerkte. Bovendien heeft het college hierin kennelijk niet eerder al aanleiding gezien een maatregel op te leggen. Als het college van mening was dat dit een maatregelwaardige gedragingen was, had dat wel op de weg van het college gelegen in plaats van dat anderhalf jaar later alsnog tegen te werpen. Het college kon daarom ook dit niet aan de maatregel ten grondslag leggen.
Het doorsturen van het medisch vragenformulier aan het UWV in plaats van het college:
13. Het college heeft eiser op 23 augustus 2021 een medisch vragenformulier gestuurd met het verzoek om het formulier uiterlijk 6 september 2021 in te leveren bij het college. Eiser heeft het formulier echter naar het UWV gestuurd en het UWV heeft het medisch vragenformulier vervolgens niet in behandeling genomen. Het college is van mening dat deze aanvraag om een participatieadvies (in eerste instantie) niet tot stand is gekomen doordat eiser het aanvraagformulier niet aan het college heeft teruggestuurd maar aan het UWV. De rechtbank is van oordeel dat deze gedraging onvoldoende is om daarop te baseren dat eiser niet heeft meegewerkt (of heeft willen meewerken) aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Ook dit kon het college niet aan de maatregel ten grondslag leggen.
Voorlopige conclusie
14. Uit het voorgaande volgt al dat verweerder het bestreden besluit onvoldoende heeft gemotiveerd: nu alle gedragingen die aanvullend aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd die maatregel niet kunnen dragen, is er immers geen sprake (meer) van de situatie dat eiser
herhaaldelijkniet meewerkt aan het onderzoek naar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling. Het beroep is om deze reden al gegrond.
Het niet verschijnen op de afspraak op 14 oktober 2021:
15. Voor de volledigheid en ter finale geschilbeslechting zal de rechtbank beoordelen of het (enkele) niet verschijnen op de afspraak van 14 oktober 2021 alsnog voldoende is om de maatregel te kunnen dragen.
15.1.
Het college heeft op 3 september 2021 een tweede participatieadvies aangevraagd bij het UWV. Op 14 oktober 2021 heeft het UWV per brief aan het college laten weten dat ze geen participatieadvies kunnen uitbrengen, omdat eiser niet meewerkt aan de behandeling van de aanvraag: eiser is volgens het UWV op 14 oktober 2021 niet op het spreekuur van de verzekeringsarts verschenen. Het college heeft ter zitting desgevraagd toegelicht dat er geen contact met het UWV is geweest naar aanleiding van de brief van 14 oktober 2021.
15.2.
De rechtbank stelt vast dat eiser niet betwist dat hij op 14 oktober 2021 niet op de afspraak is verschenen. Het college is echter, na de terugkoppeling van het UWV dat eiser niet op de afspraak is verschenen, direct overgegaan tot het opleggen van de maatregel zonder dat nadien nog contact is geweest met het UWV of met eiser. Uit het bericht van het UWV volgt bijvoorbeeld niet dat eiser zich heeft afgemeld voor de afspraak, zoals hij in eerdere gevallen (bijvoorbeeld eind 2019) wel heeft gedaan. Het lijkt daarnaast om de eerste afspraak in het kader van dat nieuwe participatieadviestraject te gaan waarop eiser niet is verschenen: onduidelijk is waarom dan niet is geprobeerd een nieuwe afspraak te maken, zoals eerder wel is gebeurd. Verder is geen contact met eiser opgenomen over het bericht van het UWV of over de vraag hoe nu verder te gaan met het participatieadvies.
15.3.
Uit de maatregelrapportage volgt daarnaast dat het college al eerder (in juni 2017) om een participatieadvies heeft gevraagd. Het UWV heeft toen onderzoek gedaan en eiser verwezen naar de huisarts voor onder meer diagnostiek en behandeling vanwege mogelijke Posttraumatische stresstoorniss (PTSS). In die rapportage valt verder te lezen dat eiser het college toen op de hoogte hield van alle ontwikkelingen en is gestart met gesprekken bij de POH van de huisarts: hij werkte toen dus mee. Ook staat daarin dat eiser psychisch niet stabiel is, waarover op de zitting is besproken dat daarvoor ook nu nog aanwijzingen te vinden zijn in het (beroeps)dossier. Vervolgens heeft het UWV in 2018 een participatieadvies afgegeven waarin het advies is om eiser over enige tijd uit te nodigen voor een nieuw onderzoek en hem voorlopig niet in te zetten op werk. Het college is dus bekend met eisers psychische problematiek, en met de recentere conclusie van de verzekeringsarts (van 22 april 2020) dat extern specialistisch onderzoek noodzakelijk was. Het college heeft daarover ter zitting toegelicht dat eiser in contact stond met de POH, maar dat eiser daar ook hulp afhoudt. Het college heeft over het contact met eiser toegelicht dat de correspondentie met eiser alleen schriftelijk of telefonisch verloopt en eiser nooit persoonlijk is gesproken. Het college heeft begin 2019 wel een huisbezoek bij eiser willen afleggen, maar eiser wilde daar niet aan meewerken en heeft verzocht om het contact via mail te laten lopen. Volgens het college verloopt het contact met eiser moeizaam en zouden ze dit graag anders zien, zodat verder onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling tot stand kan komen. Het college heeft de maatregel opgelegd om gedragsverandering bij eiser te bewerkstelligen. Als eiser wel meewerkt aan het onderzoek, wordt in overweging genomen om de maatregel terug te draaien, aldus het college.
15.4.
Verder wijst de rechtbank over de gang van zaken rond (de aanvraag van) het participatieadvies op het volgende, zoals dat uit het dossier naar voren komt. Het college heeft eiser verzocht om uiterlijk 5 juli 2021 gegevens over zijn medische situatie in te leveren, omdat het college een nieuw participatieadvies wilde aanvragen bij het UWV. Op 24 juni 2021 heeft eiser aan het college laten weten dat hij al vele deskundigen heeft gesproken over arbeidsongeschiktheid en dat op 26 oktober 2018 zijn aanvraag voor een Wajong-uitkering is afgewezen door het UWV. Vervolgens heeft eiser op 8 juli 2021 een nieuwe aanvraag beoordeling arbeidsvermogen gedaan bij het UWV en het college laten weten dat het hem overbodig lijkt om (medische) gegevens te overleggen, omdat het college al over de benodigde informatie beschikt. Bovendien heeft eiser een nieuwe aanvraag Wajong-uitkering gedaan. Op 8 juli 2021 heeft eiser informatie aan het college overgelegd over deze aanvraag. Op 15 juli 2021 heeft eiser laten weten dat het hem het verstandigste lijkt om een reactie van het UWV op zijn beoordeling arbeidsvermogen af te wachten, voordat het college een (nieuw) participatieadvies aanvraagt. Bij besluit van 13 september 2021 heeft het UWV aan eiser laten weten dat er geen nieuwe informatie in de aanvraag van eiser staat en dat het UWV daarom bij de eerdere afwijzing van de Wajong-uitkering blijft, waartegen heeft eiser bezwaar gemaakt. In zijn mail van 17 november 2021 wijst eiser er nogmaals op dat het UWV nog een beslissing moet nemen op zijn aanvraag om beoordeling van zijn arbeidsvermogen. Naar het oordeel van de rechtbank kan hieruit worden afgeleid dat eiser lijkt te vinden dat hij geen arbeidsvermogen heeft, en hij daarover al verschillende procedures heeft gehad en nog had lopen. Met andere woorden: dat hij het toen niet nodig vond om (ook) door het college nog een participatieadviestraject op te laten starten. Dat is weliswaar – zeker – niet doorslaggevend, maar gelet op al zijn persoonlijke omstandigheden is dat wel van belang bij de vraag of er in eisers specifieke geval een voldoende grondslag bestaat om hem een maatregel op de leggen omdat hij niet op de afspraak van 14 oktober 2021 bij het UWV is verschenen. Het college heeft ter zitting hierover toegelicht dat (gelet op de afwijzing van de Wajong-uitkering) ervan wordt uitgegaan dat eiser arbeidspotentie heeft en dat het college in de gelegenheid moet worden gesteld om daar onderzoek naar te doen. Daarom heeft het college de aanvraag om een participatieadvies doorgezet.
15.5.
De rechtbank vindt echter dat het college onvoldoende rekening heeft gehouden met de hiervoor omschreven specifieke feiten en omstandigheden van (de persoon van) eiser en de context waarbinnen de gemiste afspraak plaatsvond. De rechtbank ziet daarin voldoende aanknopingspunten voor het oordeel dat het college niet zonder meer kon volstaan met een formele reactie (in de vorm van de maatregel) op het bericht van het UWV dat eiser niet op de afspraak van 14 oktober 2021 was verschenen. Van belang daarbij is dat eisers situatie vraagt om een persoonlijke en geen louter schriftelijke dan wel anderszins formele benadering. Hoewel de rechtbank begrijpt dat het contact met eiser moeizaam verloopt, laat dat onverlet dat het op de weg van het college had gelegen om op een andere manier contact te zoeken dan wel bij eiser gedragsverandering teweeg te (proberen te) brengen. Het college lijkt dat nu ook te doen, zo is op de zitting gebleken: het college heeft daarover toegelicht dat inmiddels is gekozen om op een andere manier met eiser in contact te komen nadat (in eerste instantie) is gekozen om de formele weg te bewandelen en de maatregel op te leggen. Hoewel ook zeker bij eiser een verantwoordelijkheid ligt om mee te werken, is de rechtbank van oordeel dat van het college in dit geval meer (onderzoeks)initiatief en een andere aanpak mocht worden verwacht in de benadering van eiser. Daar past naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval niet bij dat eiser na het bericht van het UWV direct wordt tegengeworpen dat hij niet meewerkt aan het onderzoek voor een participatieadvies en daarom een formele maatregel krijgt opgelegd waarbij hem één maand uitkering wordt onthouden.
15.6.
Alle feiten en omstandigheden van (de persoon van) eiser samen brengen daarom de rechtbank tot het oordeel dat het enkele feit dat hij niet op de afspraak van 14 oktober 2021 is verschenen ook onvoldoende is voor de conclusie dat eiser niet meewerkt aan onderzoek naar de mogelijkheden tot arbeidsinschakeling, en dat dit dus ook niet voldoende grondslag is om eiser de maatregel op te leggen.

Conclusie en gevolgen

16. Het beroep is gegrond. Dat betekent dat eiser gelijk krijgt. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en herroept het primaire besluit. Het gevolg hiervan is dat eiser geen maatregel wordt opgelegd.
16.1
Eiser krijgt daarom het griffierecht terug. Er zijn geen voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten, nu eiser niet is bijgestaan door een gemachtigde.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- herroept het primaire besluit;
- draagt het college op het betaalde griffierecht van € 50,00 aan eiser te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van mr.
N.H.C. Schroeten, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 7 maart 2023
griffier
De rechter is buiten staat deze beslissing mee te ondertekenen.
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 maart 2023

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Bijlage: voor deze uitspraak relevante wet- en regelgeving

Participatiewet:Artikel 9, eerste lid, aanhef:
De belanghebbende van 18 jaar of ouder doch jonger dan de pensioengerechtigde leeftijd is, vanaf de dag van melding als bedoeld in artikel 44, tweede lid, verplicht:
b. gebruik te maken van een door het college aangeboden voorziening, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling, alsmede mee te werken aan een onderzoek naar zijn mogelijkheden tot arbeidsinschakeling en, indien van toepassing, mee te werken aan het opstellen, uitvoeren en evalueren van een plan van aanpak als bedoeld in artikel 44a.
Artikel 18, vierde lid, aanhef:
Het college verlaagt in ieder geval de bijstand overeenkomstig het vijfde, zesde, zevende of achtste lid ter zake van het niet nakomen door de belanghebbende van de volgende verplichtingen:
h. het gebruik maken van door het college aangeboden voorzieningen, waaronder begrepen sociale activering, gericht op arbeidsinschakeling en mee te werken aan onderzoek naar zijn of haar mogelijkheden tot arbeidsinschakeling.
Artikel 18, vijfde lid:
Indien de belanghebbende een verplichting als bedoeld in het vierde lid niet nakomt, verlaagt het college de bijstand met 100% voor een bij de verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, vastgestelde periode van ten minste een maand en ten hoogste drie maanden. De verordening, bedoeld in artikel 8, eerste lid, onderdeel a, kan tevens bepalen dat het bedrag van de verlaging wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel en ten hoogste de twee volgende maanden, waarbij over de eerste maand ten minste 1/3 van het bedrag van de verlaging wordt verrekend.
Artikel 18, negende lid:
Het college ziet af van het opleggen van een maatregel, indien elke vorm van verwijtbaarheid ontbreekt.
Artikel 18, tiende lid:
Het college stemt een op te leggen maatregel of een opgelegde maatregel af op de omstandigheden van de belanghebbende en diens mogelijkheden om middelen te verwerven, indien naar zijn oordeel, gelet op bijzondere omstandigheden, dringende redenen daartoe noodzaken.
Het gemeentelijk beleid
De Afstemmingsverordening Participatiewet, IOAW en IOAZ Beesel 2017:
Artikel 2, eerste lid:
Als de belanghebbende naar het oordeel van het college tekortschietend besef van verantwoordelijkheid betoont voor de voorziening in het bestaan dan wel de uit de wet voortvloeiende verplichtingen niet of onvoldoende nakomt, waaronder begrepen het zich jegens het college of zijn ambtenaren zeer ernstig misdragen, wordt overeenkomstig deze verordening een verlaging toegepast.
Artikel 10
Als een belanghebbende een verplichting als bedoeld in artikel 18, vierde lid, van de Participatiewet niet of onvoldoende nakomt, bedraagt de verlaging 100 procent van de bijstandsnorm gedurende één maand.
Artikel 11, eerste lid:
Het bedrag van de verlaging, bedoeld in artikel 10, wordt verrekend over de maand van oplegging van de maatregel.
Artikel 11, tweede lid:
Wanneer bijzondere omstandigheden dit rechtvaardigen kan de maatregel verdeeld worden verrekend over maximaal drie maanden.