ECLI:NL:RBLIM:2023:1672

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 maart 2023
Publicatiedatum
6 maart 2023
Zaaknummer
C/03/310275 HARK 22-253
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verlenging van tijdelijk dienstverband van statutair directeur en gevolgen van ontslagbesluit

In deze zaak verzoekt [verzoeker], statutair directeur van Stichting Meerderweert, om de verlenging van zijn tijdelijk dienstverband tot 1 januari 2027. Hij stelt dat er een overeenkomst is bereikt over de verlenging, maar Stichting Meerderweert betwist dit en stelt dat de verlenging niet is doorgezet. De rechtbank onderzoekt de communicatie tussen partijen, waaronder e-mails en brieven, en concludeert dat [verzoeker] gerechtvaardigd heeft vertrouwd op de verlenging van zijn dienstverband. De rechtbank oordeelt dat de intrekking van de verlenging door de Raad van Toezicht geen rechtsgevolg heeft en dat de aanzegging van het einde van het dienstverband per 1 januari 2023 eveneens geen rechtsgevolg heeft. De rechtbank wijst de verzoeken van Meerderweert af en verklaart dat het dienstverband van [verzoeker] is verlengd tot 1 januari 2027 onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden. De beslissing is genomen in het kader van een rekestprocedure op tegenspraak, waarbij de rechtbank de partijen verzoekt om de uitkomst van een andere procedure, waarin [verzoeker] het ontslagbesluit aanvecht, te rapporteren.

Uitspraak

beschikking

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Roermond
zaaknummer / rekestnummer: C/03/310275 / HA RK 22-253
Beschikking van 2 maart 2023
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
advocaat mr. G.P.F. van Duren te Maastricht,
tegen
de stichting
MEERDERWEERT, STICHTING PRIMAIR ONDERWIJS WEERT/NEDERWEERT,
gevestigd te Weert,
verweerster,
advocaat mr. G.J. Heussen te Utrecht.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het verzoekschrift met bijlagen 1 tot en met 99
  • het verweerschrift tevens houdende zelfstandig verzoek met producties 1 tot en met 27
  • de brief d.d. 21 september 2022 met bijlagen 100 tot en met 109 van [verzoeker]
  • de brief d.d. 22 september 2022 met bijlagen 111 tot en met 117 van [verzoeker]
  • de brief d.d. 23 september 2022 met bijlage 118 van [verzoeker]
  • de brief d.d. 23 september 2022 met bijlagen 28 en 29 van Meerderweert
  • de brief d.d. 27 september 2022 met bijlage 30 van Meerderweert
  • het proces-verbaal van 29 september 2022
  • de beschikking van 6 oktober 2022
  • de brief d.d. 8 december 2022 met bijlage 28 van Meerderweert
  • het aanvullende verzoekschrift met wijziging verzoek van [verzoeker] van 12 december 2022
  • bijlagen 119 tot en met 141 van [verzoeker]
  • de brief d.d. 13 december 2022 met bijlagen A tot en met J van Meerderweert
  • het proces-verbaal van 20 december 2022 en pleitnota’s van partijen
  • de brieven van partijen van 2 februari 2023, waarin zij berichten dat er geen regeling is bereikt.
1.2.
Hierna is beschikking bepaald.

2.De feiten

2.1.
[verzoeker] is op 1 januari 2019 bij Meerderweert voor de duur van vier jaar (tot 1 januari 2023) in dienst getreden in de functie van Voorzitter Raad van Bestuur. [verzoeker] is tevens benoemd tot statutair bestuurder van Meerderweert. Op het dienstverband is de CAO Bestuurders PO van toepassing. Het loon van [verzoeker] bedraagt € 8.697,00 bruto per maand, vermeerderd met 8% vakantiebijslag en 6,3% eindejaarsuitkering.
2.2.
Eind 2021 wordt er tussen [verzoeker] en de Raad van Toezicht (hierna: RvT) gesproken over de verlenging van de aanstelling als bestuurder. Naar aanleiding hiervan stuurt [verzoeker] op 9 januari 2022 een e-mail, - onderwerp: “contract en beloningsafspraak”- aan de leden van de RvT (Productie 19 bij verzoekschrift van [verzoeker] ) waarin onder andere staat:
“Ad. 1 Is het mogelijk om een bevestiging te ontvangen voor de mededeling dat mijn contract opnieuw met 4 jaar verlengd zal worden van 01-01-23 tm 31-12-26”.
2.3.
Diezelfde dag antwoord [persoon X] , voorzitter van de RvT, per e-mail - onderwerp: “contract en beloningsafspraak”- aan [verzoeker] :
“De brief met bevestiging van je verlenging zal ik je per omgaande toe sturen als je met mij jouw privé adres wil delen”.
2.4.
Op 13 januari 2022 heeft Meerderweert per e-mail een brief gedateerd 10 januari 2022 naar [verzoeker] verzonden, waarin wordt meegedeeld:
“Zoals reeds voor de kerst telefonisch met u gedeeld, kan ik u namens de Raad van Toezicht van Meerderweert schriftelijk meedelen dat de Raad voornemens is uw aanstelling als bestuurder van onze stichting vanaf 1 januari 2023 te gaan verlengen voor bepaalde tijd met een periode van 4 jaar.
(..)
De Raad van Toezicht feliciteert u met deze verlenging van uw benoeming (..)”
2.5.
Tijdens de vergadering van de RvT van 26 januari 2022 heeft Meerderweert aan [verzoeker] meegedeeld dat men op het eerder genomen verlengingsbesluit is teruggekomen. In een brief van 26 januari 2022 (productie 29 bij verzoekschrift van [verzoeker] ) schrijft de RvT:

… heeft de Raad van Toezicht niet anders kunnen besluiten dan haar brief van 10 januari in te trekken.
Middels deze brief willen we schriftelijk bevestigen dat we definitief besloten hebben je arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd per 1 januari 2023 niet meer te zullen verlengen”.

3.Het geschil

3.1.
[verzoeker] verzoekt na wijziging van zijn verzoek (samengevat):
voor recht te verklaren dat het dienstverband is verlengd tot 1 januari 2027 onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden;
voor recht te verklaren dat de intrekking van de verlenging geen rechtsgevolg heeft;
voor recht te verklaren dat de aanzegging van het einde van dienstverband per 1 januari 2023 geen rechtsgevolg heeft;
Meerderweert te veroordelen tot betaling van schadevergoeding van € 50.000,00, vermeerderd met rente;
Meerderweert te veroordelen tot betaling van € 35.000,00 aan buitengerechtelijke advocaatkosten;
Meerderweert te veroordelen tot betaling van € 1.122,23 aan achterstallige onkostenvergoeding en vanaf 1 augustus 2022 een maandelijks bedrag van
€ 670,00, vermeerderd met rente;
Meerderweert te veroordelen in de proceskosten.
3.2.
Meerderweert verzoekt - na intrekking van het voorwaardelijk ingediende verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst - te bepalen dat:
I. de tijdelijke arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt per 1 januari 2023 en mitsdien niet is verlengd, laat staan onder gelijkblijvende voorwaarden;
II. het besluit van de RvT bij brief van 26 januari 2022 het rechtsgevolg heeft dat het dienstverband niet is verlengd;
III. het besluit van de RvT bij brief van 26 januari 2022 tevens een aanzegging vormt in de zin van artikel 7:668 lid 1 BW inhoudende dat het dienstverband eindigt per 1 januari 2023;
IV. alle nevenverzoeken van [verzoeker] afgewezen worden;
V. [verzoeker] te veroordelen in de proceskosten.
3.3.
Op de stellingen van partijen wordt hierna, voor zover nodig, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Waar deze zaak over gaat

4.1.
De onderhavige procedure gaat primair over de vraag of de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van [verzoeker] met ingang van 1 januari 2023 met vier jaar is verlengd tot en met 31 december 2026. Is daarvan
geensprake, dan is daaraan per 31 december 2022 van rechtswege een einde gekomen en bestaan er na die datum geen loonaanspraken (met toebehoren) meer van [verzoeker] jegens Meerderweert. [verzoeker] is na die datum ook geen statutair bestuurder van Meerderweert meer.
Is de verlenging echter wel tot stand gekomen, dan loopt de arbeidsovereenkomst nog steeds door evenals de daaruit voortvloeiende verplichtingen. Tevens is hij dan nog de statutair bestuurder.
4.2.
Los van deze vraag heeft Meerderweert inmiddels ook een rechtspersonenrechtelijk ontslagbesluit aangaande [verzoeker] genomen waarmee hij is ontslagen als statutair bestuurder, voor het geval de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wel is verlengd. [verzoeker] is het met dit besluit niet eens en vordert in een aparte procedure de vernietiging van dit ontslagbesluit. Daar gaat de onderhavige zaak dus
nietover. Maar de uitkomst van die zaak heeft wel gevolgen voor de positie van [verzoeker] , als zou worden vastgesteld dat de arbeidsovereenkomst is verlengd
4.3.
Als het rechtspersonenrechtelijk ontslagbesluit in stand blijft is [verzoeker] immers niet langer statutair bestuurder van Meerderweert. In beginsel betekent dat ook het einde van de arbeidsovereenkomst met Meerderweert (zie de “20 april arresten” van de Hoge Raad), als die er nog blijkt te zijn.
Maar als dit ontslagbesluit “sneuvelt” blijft [verzoeker] in beginsel in functie. Ook de arbeidsovereenkomst loopt dan door. Over deze kwestie is een zitting bepaald die nog niet heeft plaatsgevonden.
4.4.
Uit het Sjardin/Sjartec-arrest (Hoge Raad 26 oktober 1984, ECLI:NL:HR:1984:AG4887) volgt dat de vragen die verband houden met het einde van de arbeidsovereenkomst (lees: de gevolgen daarvan) pas beoordeeld mogen worden als vast staat dat het rechtspersonenrechtelijk ontslagbesluit, waarvan vernietiging wordt gevraagd, onaantastbaar is.
Naar het oordeel van de rechtbank volgt hieruit dat, mocht de rechtbank van oordeel zijn dat de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] is verlengd tot en met 31 december 2026, nu enkel een beslissing gegeven kan worden over de verzoeken van [verzoeker] onder A, B, C en F en over die van Meerderweert onder I tot en met III.
Is de arbeidsovereenkomst van [verzoeker] verlengd?
4.5.
Volgens [verzoeker] is het klip en klaar dat de arbeidsovereenkomst onherroepelijk is verlengd. In een telefoongesprek op 24 december 2021 is hem dat toegezegd door [persoon X] , voorzitter van de RvT. Dat blijkt ook uit de bevestiging daarvan in de daarop volgende correspondentie. [verzoeker] verwijst in dat verband naar de hiervoor aangehaalde citaten.
Meerderweert is het hier niet mee eens. Volgens Meerderweert bestonden er gegronde twijfels over het al dan niet verlengen van het dienstverband. Er was sprake van slepende discussies over het functioneren van [verzoeker] , zijn bezoldiging, en over de wijze van omgang van [verzoeker] met de RvT. Omdat [verzoeker] duidelijkheid wilde over de verlenging, is aan [verzoeker] bij brief van 10 januari 2022 kenbaar gemaakt dat de RvT voornemens was de arbeidsovereenkomst te verlengen. Dit was echter pas een voornemen, het daadwerkelijke verlengingsbesluit moest nog genomen worden. De voorgenomen verlenging is vervolgens echter niet doorgezet in een besluit.
De rechtbank kan Meerderweert hierin niet volgen en overweegt als volgt.
4.6.
Vast staat dat [verzoeker] aan [persoon X] op 9 januari 2022 heeft gevraagd om schriftelijk te bevestigen dat de arbeidsovereenkomst tot 31 december 2026 verlengd zal worden. Dit naar aanleiding van hetgeen [persoon X] en [verzoeker] op 24 december 2021 telefonisch zouden hebben besproken.
Nog diezelfde dag antwoordt [persoon X] dat de brief met de bevestiging van de verlenging per omgaande naar [verzoeker] gestuurd gaat worden. Daarin wordt geen enkel voorbehoud met betrekking tot de verlenging kenbaar gemaakt. Had Meerderweert om de een of andere reden nog een slag om de arm willen houden, dan had het voor de hand gelegen dat [persoon X] daar in zijn reactie op gewezen had. Daar is dus geen sprake van.
4.7.
In de bevestigingsbrief van 10 januari 2022 met als onderwerp “verlenging van uw aanstelling” (per mail verstuurd op 13 januari 2022 met als onderwerp “brief voornemen verlenging”) spreekt Meerderweert van een voornemen tot verlenging. Meerderweert stelt nu dat er enkel sprake was van een voornemen, waaraan uiteindelijk geen uitvoering is gegeven. [verzoeker] leest in de brief de bevestiging van de verlenging van zijn aanstelling tot 31 december 2026.
Dat doet de vraag opkomen wat met de brief werd beoogd en ook hoe partijen deze hebben mogen begrijpen. Een kwestie van uitleg en vertrouwen dus (de “Haviltex formule”). In dat verband acht de rechtbank het navolgende van belang.
4.8.
In zijn e-mail van 9 januari 2022 heeft [verzoeker] gevraagd om bevestiging van de verlenging van de aanstelling tot en met 31 december 2026. Dat is die zelfde dag door
[persoon X] bevestigd. Op dat moment moet het voor alle betrokkenen duidelijk zijn dat in ieder geval [verzoeker] de verlenging tot en met 31 december 2026 als definitief beschouwt.
De formele bevestigingsbrief van 10 januari 2022 is dan ook de gelegenheid om een eventueel misverstand aan de zijde van [verzoeker] recht te zetten en hem er op te wijzen dat er enkel nog een voornemen is maar geen definitief besluit. Maar daarvan is geen sprake, sterker nog in de betreffende brief wordt hij gefeliciteerd met de verlenging van zijn benoeming.
4.9.
Meerderweert betoogt nu dat de uitvoering van het voornemen nog afhankelijk was van gebeurtenissen in het jaar tot 31 december 2022. Als dat daadwerkelijk zo zou zijn geweest, dan zou (nog) niet voldaan zijn aan de wens van [verzoeker] om ruim vóór de datum 31 december 2022 te weten of hij zijn aanstelling zou behouden. Feitelijk zou de hele “exercitie” dan zinloos zijn geweest omdat Meerderweert dan enkel heeft verklaard dat men met [verzoeker] door zal gaan “als het het komende jaar goed gaat”. Dat is geen logische gang van zaken.
4.10.
Zou er slechts van een voornemen sprake zijn, dan ligt het op z’n minst voor de hand dat in de brief van 10 januari 2022 iets was opgenomen met betrekking tot de voorwaarden waaraan [verzoeker] zou moeten voldoen om het voornemen in vervulling te doen gaan. “wij verlengen uw aanstelling indien … etc.“ of woorden van die strekking. Ook daarvan is geen sprake.
4.11
Daags na ontvangst van deze brief stuurt [verzoeker] een bericht aan Meerderweert waarin hij zijn dank uitspreekt voor de vastgelegde verlenging van zijn dienstverband. Indien het slechts om een voornemen ging, zou het voor de hand hebben gelegen dat Meerderweert hierop zou hebben gereageerd. Dat gebeurt echter niet.
4.12.
Het vorenstaande leidt volgens de rechtbank tot twee mogelijke conclusies met dezelfde uitkomst.
De eerste mogelijkheid is dat (ook) Meerderweert oorspronkelijk de verlenging als een definitief feit heeft beschouwd. Het woord “voornemen” moet dan bijvoorbeeld begrepen worden als een aankondiging van een gebeurtenis in de toekomst, namelijk na het verstrijken van de eerste 4 jaars termijn op 31 december 2022, maar wel als een vaststaand feit dat niet meer open stond voor debat. In dat geval zijn partijen het dus eens en is er een verlenging van de arbeidsovereenkomst tot stand gekomen.
De andere mogelijkheid is dat Meerderweert daadwerkelijk nog definitief moest beslissen over het al dan niet verlengen van de arbeidsovereenkomst. Maar dan kan er geen twijfel over bestaan dat zij heeft begrepen, althans zou hebben moeten begrijpen, dat [verzoeker] de verlenging als definitief beschouwde. Dan had het op haar weg gelegen om die onduidelijkheid direct weg te nemen. Dat heeft zij nagelaten.
Gelet op de hiervoor geschetste gang van zaken en gewisselde correspondentie mocht [verzoeker] er dan gerechtvaardigd op vertrouwen dat met hem een verlenging van de arbeidsovereenkomst tot 31 december 2026 was overeengekomen. Dat Meerderweert dat niet heeft beoogd moet dan voor haar rekening en risico komen. Het resultaat van deze mogelijkheid is dat partijen geacht worden een verlenging van de arbeidsovereenkomst tot 31 december 2026 te hebben afgesproken.
4.13
Meerderweert heeft in haar brief van 26 januari 2022 aan [verzoeker] betoogd dat zij de brief van 10 januari 2022 heeft ingetrokken. Indien Meerderweert daarmee heeft beoogd het besluit tot verlenging van de arbeidsovereenkomst eenzijdig in te trekken overweegt de rechtbank dat zulks niet mogelijk is. Er is immers een (verlengde) arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. Die kan niet éénzijdig worden beëindigd, daar verzet het gesloten stelsel van het ontslagrecht zich tegen.
4.14.
De conclusie is dat de verzoeken van [verzoeker] onder A, B en C wel toewijsbaar zijn en de verzoeken van Meerderweert onder I, II en II niet.
Onkostenvergoeding
4.15.
[verzoeker] maakt aanspraak op de overeengekomen vaste onbelaste onkostenvergoeding van € 670,00 per maand, bestaande uit € 562,50 reiskostenvergoeding en € 107,50 onkostenvergoeding. Meerderweert is ten onrechte gestopt met betaling daarvan in juni 2022, aldus [verzoeker] . Hiertegen heeft Meerderweert aangevoerd dat blijkens artikel 7.1 van de arbeidsovereenkomst sprake is van een gemaximeerde netto onkostenvergoeding per maand van € 107,50 ter dekking van “met het dagelijks functioneren samenhangende werkkosten, bijvoorbeeld voor verblijf en representatie’’. Blijkens artikel 7.2 en 7.3 van de arbeidsovereenkomst worden vergoedingen eveneens gekoppeld aan daadwerkelijke werkzaamheden en gereisde kilometers woon-werkverkeer en zakelijke kilometers. Omdat [verzoeker] arbeidsongeschikt is en voormelde kosten niet heeft gemaakt, heeft Meerderweert de betaling daarvan gestopt.
4.16.
[verzoeker] heeft hierop niet gereageerd, bijvoorbeeld door aan te voeren en inzichtelijke te maken dat de onkostenvergoedingen feitelijk loon zijn. Dat had wel op zijn weg gelegen.
4.17.
De rechtbank neemt dan ook aan dat de maandelijkse onkostenvergoeding betrekking had op daadwerkelijke onkosten. Nu [verzoeker] niet werkzaam is ten behoeve van Meerderweert, en er dus geen onkosten gemaakt worden, is het redelijk dat deze kosten niet betaald hoeven te worden Dit verzoek dient dan ook afgewezen te worden.
Overlegging stukken
4.18.
[verzoeker] verzoekt om overlegging van stukken ex artikel 843a Rv (in het bijzonder zijn personeelsdossier). Meerderweert heeft hiertegen aangevoerd dat alle stukken reeds zijn ingebracht in deze procedure en het verzoek niet voldoet aan wettelijke vereisten.
[verzoeker] heeft hier niet meer op gereageerd, hetgeen wel op zijn weg ligt. Voor zover sprake is van een verzoek/vordering – in het petitum ontbreekt dit – dient dit afgewezen te worden als onvoldoende onderbouwd.
Tussentijds hoger beroep
4.19.
Om redenen van proceseconomische aard zal de rechtbank tussentijds hoger beroep toestaan.
Aanhouding
4.20.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden in afwachting van de uitkomst in de zaak waarin [verzoeker] onder meer de vernietiging van het ontslagbesluit vordert.
De rechtbank verzoekt de meest gerede partij om haar te berichten op het moment dat in die zaak uitspraak wordt gedaan, alsmede te berichten of partijen daarvan (of van deze uitspraak) in hoger beroep gaan.

5.De beslissing

De rechtbank
5.1.
verklaart voor recht dat het dienstverband is verlengd tot 1 januari 2027 onder gelijkblijvende arbeidsvoorwaarden;
5.2.
verklaart voor recht dat de intrekking van de verlenging ingevolge het besluit van de Raad van Toezicht geen rechtsgevolg heeft;
5.3.
verklaart voor recht dat de aanzegging van het einde van dienstverband per
1 januari 2023 geen rechtsgevolg heeft;
5.4.
bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep kan worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen,
5.5.
verzoekt de meest gerede partij de rechtbank te berichten over de uitkomst in de zaak waarin de vernietiging van het ontslagbesluit centraal staat, alsmede of zij van die uitspraak in hoger beroep gaan of deze,
5.6.
wijst de verzoeken van Meerderweert onder I tot en met III af,
5.7.
wijst het verzoek van [verzoeker] onder F af,
5.8.
houdt iedere verdere beslissing aan.
Deze beschikking is gegeven door mr. R.A.J. van Leeuwen en in het openbaar uitgesproken op 2 maart 2023. [1]

Voetnoten

1.type: no