3.3.Bij brief van 25 augustus 2022 heeft de burgemeester verzoekers, als gebruikers en eigenaar (verzoekster) van het pand, in kennis gesteld van het voornemen het pand voor twaalf maanden te sluiten. Verzoekers hebben op 31 augustus 2022 een zienswijze ingediend. Ook daarna is nog per mail gecorrespondeerd over het sluitingsvoornemen.
4. Bij het bestreden besluit heeft de burgemeester besloten het pand – in afwijking van het voornemen – voor zes maanden te sluiten.
Wat vragen verzoekers de voorzieningenrechter?
5. Verzoekers vragen een voorlopige voorziening die inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat het pand niet wordt gesloten in afwachting van de beslissing van de burgemeester op het bezwaar. Zij betwisten de bevoegdheid en de noodzaak tot sluiting van het pand, waarin zij wonen met hun zoon en waar ook het bedrijf van verzoeker is gevestigd. Van handel vanuit het pand is volgens hen geen sprake. Verzoekers weten enkel dat er een onderzoek naar hun dochter gaande is, maar wisten zelf niet van de aanwezigheid van de aangetroffen middelen. Ook blijkt nergens uit dat hun dochter vanuit de woning zou handelen in verdovende middelen. Aan de whatsapp-berichten wordt volgens verzoekers een verkeerde conclusie verbonden. Over de in de kelder aangetroffen hennepresten merken verzoekers op dat deze resten niet (positief) zijn getest op hennep. Overigens is dat dan voor eigen gebruik: hun dochter mocht in de kelder op afgesproken momenten hennep roken. Voorts betreft het aangetroffen apparaatje, in tegenstelling tot wat uit het dossier naar voren komt, een sigarettenvuller/hulzenstopper. Daarnaast wordt het aangetroffen geld ten onrechte in verband gebracht met de verdovende middelen. Het geldbedrag van € 40.500,- in de kluis betreft het kasgeld van de onderneming van verzoeker. Het bedrag van € 500,- in de slaapkamer van verzoekers is het huishoudgeld van verzoekster. Over de gasflessen betogen verzoekers dat deze leeg waren en dat de totale inhoud binnen de gestelde norm van 125 liter valt, zodat van een gevaarlijke situatie geen sprake is geweest. Van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid soft- en / of harddrugs in het pand of op het perceel van verzoekers is niet gebleken. Ook is niet gebleken dat de in de bedrijfsauto aangetroffen middelen aan verzoekers toebehoren. Verzoekers betwisten dat de drugs vlak voor de doorzoeking vanuit het pand in de bedrijfsauto geplaatst zijn. Verzoeker heeft enkel verpakkingen (zakken en dozen met afval) die hij op de openbare weg in de nabijheid van zijn perceel heeft aangetroffen in het voertuig gedeponeerd om deze af te voeren als grof vuil: hij wist niet wat de inhoud van de aangetroffen verpakkingen was. Over de door de politie in beslag genomen videobeelden stellen verzoekers dat zij hiermee niet bekend zijn en waarschijnlijk, zonder hun toestemming, afkomstig zijn van een camera van de buren gericht op het pand. Verzoekers zijn daardoor in hun privacy geschaad. Zij vinden dat deze beelden onrechtmatig zijn verkregen en dus niet gebruikt mogen worden. Verzoekers betogen verder dat sprake is van strijd met het beginsel van proportionaliteit en subsidiariteit. De sluiting van het pand zou volgens hen kunnen leiden tot een faillissement van het bedrijf van verzoeker. Daarnaast zou verzoekster wellicht haar baan kunnen kwijtraken. Verder zou de sluiting betekenen dat verzoekster de koopovereenkomst van het pand niet meer kan ontbinden dan wel het pand niet meer zou kunnen verkopen. Ook is er een inwonende zoon die studeert aan het MBO. Hij vindt het verschrikkelijk om zijn huis en kamer te moeten verlaten terwijl hij hier buiten staat. Verzoekers vinden het van belang dat hij zijn studie in alle rust kan afronden. Een sluiting van het pand zal voor hen dan ook desastreuze gevolgen hebben en een alternatieve maatregel is niet in overweging genomen. Verzoekers zijn van mening dat hen geen verwijt kan gemaakt worden, omdat zij niet verantwoordelijk zijn voor de daden van hun dochter. Zij woont overigens inmiddels niet meer in het pand. De burgemeester is van de problematiek met hun dochter op de hoogte omdat verzoekers in het verleden meermaals hulp gezocht hebben bij verschillende instanties, waaronder de gemeente. Verzoekers vinden dat zij door de gemeente worden afgestraft, omdat de hulpverlening destijds niet is geslaagd.
Wat moet de voorzieningenrechter beoordelen?
6. In artikel 8:81, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) is bepaald dat indien voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de bestuursrechter bezwaar is gemaakt, de rechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
7. De voorzieningenrechter is van oordeel dat aan de formele vereisten is voldaan, nu verzoekers bezwaar hebben gemaakt tegen het besluit tot sluiting en de bestuursrechter bevoegd moet worden geacht om van de (eventuele) hoofdzaak kennis te nemen. Verder is de voorzieningenrechter van oordeel dat het spoedeisend belang bij dit verzoek voldoende is aangetoond: verzoekers moeten immers op korte termijn het pand voor zes maanden verlaten door de sluiting.
Wat vindt de voorzieningenrechter?
8. Op grond van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet is de burgemeester bevoegd een last onder bestuursdwang op te leggen als in een woning een middel als bedoeld in lijst I (harddrugs) of II (softdrugs) wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
9. Ter uitvoering van deze bevoegdheid heeft verweerder de ‘Beleidsregels wet Damocles en wet Victoria Brunssum 2020’ vastgesteld (het Damoclesbeleid). Op basis van het Damoclesbeleid kan de burgemeester overgaan tot sluiting van de woning en/of bijbehorend erf, indien sprake is van de aanwezigheid van een handelshoeveelheid soft- en/of harddrugs. Daarnaast kunnen andere omstandigheden een rol spelen bij de ernst van de situatie. Op grond van artikel 5 van het Damoclesbeleid wordt de duur van de sluiting bij een eerste constatering van een overtreding als volgt bepaald: bij harddrugs wordt een lokaal voor de periode van twaalf maanden gesloten en een woning voor de duur van zes maanden, en bij softdrugs bedraagt de sluitingsduur voor een lokaal zes maanden en voor een woning drie maanden.
10. Op grond van artikel 4:84 van de Awb handelt de burgemeester overeenkomstig de beleidsregel, tenzij dat voor een of meer belanghebbenden gevolgen zou hebben die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) al vaker heeft overwogen moet de burgemeester daarbij alle omstandigheden van het geval betrekken, ongeacht of die in de beleidsregel zijn verdisconteerd. Daarbij moet worden bezien of deze op zichzelf dan wel tezamen met andere omstandigheden moeten worden aangemerkt als bijzondere omstandigheden die maken dat het handelen overeenkomstig het beleid gevolgen heeft die onevenredig zijn in verhouding tot de met het beleid te dienen doelen. De voorzieningenrechter neemt daarbij in de eerste plaats de overzichtsuitspraak van de Afdelingin acht.
Is de burgemeester bevoegd om tot sluiting van het pand over te gaan?
11. De hoogste bestuursrechter in dit soort zakenheeft al vaker overwogen dat een hoeveelheid harddrugs van maximaal 0,5 gram en een hoeveelheid softdrugs van maximaal 5 gram of vijf hennepplanten als hoeveelheid voor eigen gebruik kan worden aangemerkt. Bij een grotere hoeveelheid drugs dan dat mag worden aangenomen dat het niet (alleen) voor eigen gebruik is, maar deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden.Het ligt in dat geval op de weg van een betrokkene om het tegendeel aannemelijk te maken. Deze lijn heeft de Afdeling in de uitspraak van 22 juni 2022 nog bevestigd.
12. Vast staat dat in de bedrijfsauto van verzoeker onder andere een sealbag pillen (MDMA) van 21,6 gram, een sealbag met 191,5 gram hasj, een sealbag met 418,8 gram hennep en verpakkingsmateriaal voor de handel in verdovende middelen zijn aangetroffen. Tevens staat vast dat [naam 3] (de dochter) ten tijde van het aantreffen van de verdovende middelen nog op het adres van verzoekers stond ingeschreven en in het pand woonde. Uit de aanvullende bestuurlijke rapportage (van 21 december 2022) komt verder naar voren dat het sterke vermoeden bestond dat [naam 3] nog actief was in de handel van verdovende middelen en dat er een aantal anonieme meldingen zijn binnengekomen bij de wijkagent van Brunssum-Noord waaruit het beeld naar voren kwam dat [naam 3] vanuit het pand op bestelling verdovende middelen verhandelde. Vervolgens heeft de politie op 28 juli 2022 waargenomen dat [naam 3] zich als bijrijdster in een witte Volkswagen Polo vanuit het pand verplaatste naar een parkeerplaats in Schinveld. De politie heeft vervolgens geconstateerd dat [naam 3] een overdracht van verdovende middelen uitvoerde en vlak voor haar aanhouding whatsapp-berichten naar verzoekster stuurde. Naar aanleiding hiervan heeft de politie het pand doorzocht waarbij in de kelder onder meer een sealapparaat werd aangetroffen en op een tafel, op de grond daaromheen en in de lades van de tafel hennepresten werden aangetroffen.
13. Uit de door de politie verkregen camerabeelden (waarvan enkele stills in het dossier zitten) blijkt volgens de politie voorts dat verzoekers vrijwel direct na de berichten druk heen en weer beginnen te lopen vanuit het pand met diverse tassen en dozen naar de voertuigen aan de achterzijde nadat [naam 3] (vlak voordat ze op heterdaad werd aangehouden) whatsapp-berichten naar verzoekster stuurde met de tekst ‘
Woute; Eeey; Reageer; Fix t: Aub’. Uit de stills van de camerabeelden blijkt dat verzoeker buiten loopt met een gele tas op een doorzichtige doos en met een doos met een zwarte zak, die vervolgens in de bedrijfsauto blijken te staan en waarin de verdovende middelen worden aangetroffen.
14. Gelet op deze feiten en gang van zaken vindt de voorzieningenrechter het net als de burgemeester aannemelijk dat verzoekers de in de bedrijfsauto aangetroffen verdovende middelen vanuit het pand verplaatst hebben naar de bedrijfsauto. De voorzieningenrechter heeft in dat verband overigens geen reden te twijfelen aan de constatering van de politie dat op en rondom de tafel hennepresten zijn aangetroffen en dat er een sealapparaat (met daarop hennepresten) stond dat kan worden gebruikt om sealzakjes te vullen met verdovende middelen. Die constatering sluit bovendien aan bij wat in de bedrijfsauto is aangetroffen, namelijk verpakkingsmateriaal (gevulde en ongevulde sealzakjes) en hennep. De verder niet onderbouwde stellingen van verzoekers dat hun dochter in de kelder wel eens hennep rookte en dat het geen sealapparaat was, leiden niet tot een ander oordeel hierover.
15. Dat de politie de camerabeelden niet mag gebruiken omdat deze onrechtmatig zouden zijn verkregen, deelt de voorzieningenrechter niet. Voor zover in dit geval al sprake zou zijn van bewijs dat in strafrechtelijke zin onrechtmatig is verkregen, betekent dit niet dat het gebruik van dat bewijs in een bestuursrechtelijke procedure niet zou zijn toegestaan. Er bestaat geen rechtsregel die ieder gebruik verbiedt van strafrechtelijk onrechtmatig verkregen bewijs.In het bestuursrecht is zodanig bewijs slechts dan niet toegestaan, indien het is verkregen op een wijze die zozeer indruist tegen hetgeen van een behoorlijk handelende overheid mag worden verwacht, dat dit gebruik onder alle omstandigheden ontoelaatbaar moet worden geacht. Dit is de voorzieningenrechter niet gebleken. In dat verband overweegt de voorzieningenrechter dat de camerabeelden kennelijk zijn gemaakt door een camera die bij de loods op het perceel van de achterburen is bevestigd. De burgemeester heeft ter zitting toegelicht dat de politie aan de achterburen heeft gevraagd of zij de beelden mocht hebben en die toestemming heeft de politie gekregen. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat de camerabeelden niet op een zodanige manier zijn verkregen dat deze niet als bewijs kunnen worden gebruikt in deze bestuursrechtelijke procedure over de sluiting van het pand. Dat verzoekers zich in hun privacy aangetast voelen en geen goede verstandhouding hebben met de achterburen, leidt niet tot een ander oordeel. Daarbij betrekt de voorzieningenrechter ook dat het niet ongebruikelijk is dat op een bedrijventerrein camera’s worden bevestigd (ter beveiliging) en dat de beelden in dit geval gaan over verzoeker die buiten loopt naar zijn bedrijfsauto die op het perceel van de loods van de achterburen staat.
16. De voorzieningenrechter vindt het verder niet aannemelijk dat verzoeker (zoals hij heeft verklaard) deze spullen langs de weg (vlak bij het pand) heeft aangetroffen en deze spullen, waarvan hij overigens niet wist wat erin zat, naar het grof vuil wilde brengen. De voorzieningenrechter overweegt daartoe dat op de stills van de camerabeelden duidelijk te zien is dat verzoeker buiten loopt met de gele tas op de doorzichtige doos en een doos met een zwarte zak, waarin later de verdovende middelen en het verpakkingsmateriaal aangetroffen zijn. Daarbij wijst de voorzieningenrechter ook op wat hiervoor is overwogen over het verplaatsen van die spullen van het pand naar de bedrijfsauto. Verder blijkt uit de (foto’s bij de) aanvullende bestuurlijke rapportage dat de gele tas en de dozen open en bloot achterin de bedrijfsauto stonden, en dat de spullen daarin duidelijk zichtbaar waren. Bovendien heeft de politie geconstateerd dat de kenmerkende geur van hasj en hennep sterk aanwezig was in de bedrijfsauto. De stelling van verzoeker dat hij niet wist om wat voor spullen het ging en dat het verdovende middelen waren, vindt de voorzieningenrechter daarom ook onaannemelijk. Voor zover de voorzieningenrechter verzoeker al zou volgen in zijn betoog dat hij deze verdovende middelen heeft gevonden om weg te gooien, dan zou het op de weg van verzoeker hebben gelegen om de aanwezigheid van een dergelijke hoeveelheid hennep en hasj, zeker gelet op de problematische situatie van verzoekers dochter daarmee, gelijk bij de politie te melden dan wel daar af te geven of in ieder geval direct weg te brengen in plaats van die in zijn bedrijfsauto bij het pand te laten staan.
17. De voorzieningenrechter is dan ook van oordeel dat aannemelijk is dat de in de bedrijfsauto aangetroffen verdovende middelen (en verpakkingsmaterialen) uit het pand afkomstig zijn. Gelet op alleen al de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen, heeft de burgemeester mogen aannemen dat die verdovende middelen deels of geheel voor verkoop, aflevering of verstrekking aan derden bestemd is, en hij dus bevoegd is het pand te sluiten. Daar kan nog bij worden betrokken dat er ook verpakkingsmaterialen in de bedrijfsauto en hennepresten en een sealapparaat in de kelder zijn aangetroffen. De voorzieningenrechter overweegt dat voor de bevoegdheid op grond van artikel 13b van de Opiumwet niet is vereist dat verzoekers kennis moeten hebben gehad van de aanwezigheid van de verdovende middelen dan wel dat zij betrokken moeten zijn geweest bij de verkoop ervan. Verwijtbaarheid van verzoekers zelf is met andere woorden geen vereiste om tot sluiting van het pand over te kunnen gaan.
18. De burgemeester was dan ook bevoegd om tot sluiting van het pand over te gaan.
Was sluiting van de het pand noodzakelijk?
19. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld in hoeverre sluiting van het pand vervolgens noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde.
20. Uit vaste rechtspraakvan de Afdeling volgt dat als uitgangspunt geldt dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen, aangenomen mag worden dat die woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel. Dit levert op zichzelf al een belang op bij sluiting, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd. Die noodzaak zal in beginsel ook groter zijn als de betrokken woning in een voor drugscriminaliteit kwetsbare woonwijk ligt, omdat een zichtbare sluiting van een dergelijke woning door de burgemeester voor bij die woningen betrokken drugscriminelen en voor buurtbewoners een signaal is dat de overheid optreedt tegen drugscriminaliteit in die woningen.Daarbij is het een feit van algemene bekendheid dat in een grensstreek mede als gevolg van drugstoerisme veel illegale drugshandel vanuit woningen voorkomt.
21. Gelet op de aangetroffen hoeveelheid verdovende middelen heeft de burgemeester zich op het standpunt mogen stellen dat in dit geval sprake is van een ernstig geval. Verder heeft de burgemeester in aanmerking kunnen nemen dat over het pand niet alleen meerdere anonieme meldingen over drugshandel bij de politie zijn binnengekomen, maar ook dat de politie [naam 3] heeft zien vertrekken vanuit het pand waarna [naam 3] op heterdaad is aangehouden voor drugshandel. Voorts blijkt uit een MMA-melding in het dossier dat ook ná de inval in het pand en de vrijlating van [naam 3] de handel in verdovende middelen weer gestart zou zijn. Verzoekers hebben op de zitting nog gesteld dat de achterburen wel eens verantwoordelijk zouden kunnen zijn voor die meldingen omdat zij een conflict met verzoekers hebben, maar die blote stelling is op geen enkele manier onderbouwd of aannemelijk gemaakt: de voorzieningenrechter gaat daaraan daarom voorbij. De burgemeester heeft dan ook aannemelijk kunnen vinden dat het pand een rol vervult in het criminele circuit en bekend staat als drugspand. De voorzieningenrechter overweegt verder dat de sluiting een herstelsanctie is die betrekking heeft op het pand en de bekendheid van het pand als drugspand in het drugscircuit, en in mindere mate op de daarbij betrokken personen: naast het belang van verzoekers is ook het algemeen belang en het belang van de omgeving van het pand aan de orde.Dat [naam 3] sinds december 2022 niet meer in het pand woont (maar vlak in de buurt, bij haar grootouders), is dan ook geen reden om van de sluiting af te zien omdat de noodzaak daarvoor niet langer zou bestaan.
22. Over het contante geld dat in de woning is aangetroffen stelt de burgemeester dat dit meespeelt bij de ernst van de overtreding en de evenredigheid van de sluiting. Volgens de burgemeester volgt namelijk uit het voortgangsrapport dat aannemelijk is dat [naam 3] zeggenschap had over de inhoud van de kluis en dus over de daarin aangetroffen € 40.500,-. De voorzieningenrechter is echter van oordeel dat dit op grond van het dossier onvoldoende aannemelijk is geworden. Daarbij wijst de voorzieningenrechter erop dat verzoeker stelt dat dit het kasgeld is van zijn onderneming die hij vanuit het pand runt, en dat hij ook een kasboek heeft overgelegd om dat (bedrag) te onderbouwen. Met de whatsapp-berichten van [naam 3] is (in samenhang met de overige bevindingen in het dossier) weliswaar een link te leggen met (het verplaatsen van) de verdovende middelen, maar daarmee is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat zij ook zeggenschap over dat geld in de kluis had. Dat geld is overigens ook niet verplaatst, maar lag nog gewoon in de kluis. De burgemeester kon het aantreffen van dat contante geld dan ook niet betrekken bij de ernst en evenredigheid. Dat geldt ook voor de aangetroffen gasflessen. Daarover overweegt de voorzieningenrechter dat – zoals ook de burgemeester erkent – dit ten tijde van het aantreffen van de flessen (nog) niet strafbaar was gesteld onder de Opiumwet: de strafbaarstelling geldt namelijk pas vanaf 1 januari 2023. Daarnaast hebben verzoekers betoogd dat de flessen leeg waren. Uit het dossier komt vooralsnog niet naar voren of de flessen zijn onderzocht en dat dit wellicht inderdaad het geval was. Wat hier ook van zij: gelet op wat hiervoor is overwogen over de noodzakelijkheid heeft de burgemeester ook zonder het meewegen van het contante geld en de gasflessen voldoende onderbouwd dat de sluiting noodzakelijk is.
22. De burgemeester heeft de sluiting van het pand daarom noodzakelijk kunnen vinden voor het herstel van de openbare orde en veiligheid.
Is de sluiting van het pand voor zes maanden evenredig?
24. Als de sluiting van het pand noodzakelijk is, neemt dat niet weg dat de sluiting ook evenredig moet zijn.
25. In de eerdergenoemde overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019 is overwogen dat bij de beoordeling van een besluit tot sluiting van een woning op grond van de Opiumwet ook de gevolgen daarvan moeten worden betrokken. Het is inherent aan een sluiting dat de bewoner(s) de woning moet(en) verlaten. Sluiting van een woning maakt inbreuk op het huisrecht en het privéleven, die worden beschermd door artikel 8 van het EVRM. De Afdeling heeft in de uitspraak van 2 februari 2022daaraan toegevoegd dat ook financiële schade, bijvoorbeeld vanwege de kosten van vervangende woonruimte, of de omstandigheid dat het kwetsbare bewoners betreft, gevolgen kunnen zijn die bij de beoordeling moeten worden betrokken.
26. De vraag of verzoekers een verwijt van de overtreding kan worden gemaakt, kan aan de orde komen bij de beoordeling van de evenredigheid van de sluiting. Het ontbreken van iedere betrokkenheid bij de overtreding kan afzonderlijk of samen met andere omstandigheden maken dat de burgemeester niet in redelijkheid van zijn bevoegdheid om het pand te sluiten gebruik heeft kunnen maken. Zo kan bijvoorbeeld verzoekers geen verwijt van de overtreding worden gemaakt als zij niet op de hoogte waren en evenmin redelijkerwijs op de hoogte konden zijn van de aanwezigheid van de aangetroffen middelen.Van die situatie is hier echter geen sprake, omdat (zoals hiervoor is overwogen) uit de feiten en de gang van zaken voldoende blijkt dat verzoekers in ieder geval wel kennis hadden van de aanwezigheid van verdovende middelen: aannemelijk is immers dat zij de spullen vanuit het pand naar de bedrijfsauto hebben gebracht. Bovendien had in ieder geval van verzoekers mogen worden verwacht – zeker gelet op de geschiedenis van hun dochter – dat zij alert zijn op wat er in het pand gebeurd en zij daarop toezicht uitoefenen.
27. Aan het sluiten van het pand is inherent dat verzoekers en hun zoon het pand (tijdelijk) moet verlaten en andere woon- en bedrijfsruimte moeten zoeken en dat dit kosten met zich meebrengt. Dit is op zichzelf dan ook geen bijzondere omstandigheid. De voorzieningenrechter is van oordeel dat verzoekers onvoldoende met verifieerbare (financiële) gegevens hebben onderbouwd dat zij door de sluiting van het pand voor zes maanden onevenredig financieel (bijvoorbeeld door een faillissement) worden geraakt. Er is in het geheel niet onderbouwd op welke wijze en in welke mate het bedrijf financieel wordt geraakt door sluiting van het pand. De burgemeester heeft toegelicht dat verzoeker het pand volgens de politie als kantoor gebruikt en er geen showroom of iets dergelijk is en dat een kantoorruimte ook elders kan worden gehuurd. Verzoeker heeft daarover ter zitting naar voren gebracht dat hij klanten op locatie bezoekt, maar dat die ook wel eens bij hem langskomen. Dat verzoeker zijn bedrijf niet tijdelijk kan voortzetten vanuit een ander adres en daar eventueel klanten kan ontvangen, is de voorzieningenrechter echter onvoldoende gebleken. Dat hij geen tijdelijke andere kantoorruimte kan huren, is ook niet onderbouwd. Verzoeker heeft bovendien onvoldoende onderbouwd dat zijn bedrijf door de sluiting in een negatief daglicht komt te staan en daardoor onacceptabele of onevenredige (financiële) gevolgen met zich meebrengt. Dat en waarom verzoekster haar baan zou kwijtraken door de sluiting is evenmin onderbouwd. Ook ontbreekt de onderbouwing van de (ver)koop- dan wel ontbindingsprocedure waar, zo begrijpt de voorzieningenrechter, het betreffende pand onderdeel van zou zijn. Dit is pas op de zitting aan de orde gesteld en de enkele toelichting daarover van verzoekster is onvoldoende om ervan uit te gaan dat sluiting van het pand (omdat het daardoor als een drugspand wordt gezien) tot de door verzoekster gestelde (financiële) gevolgen leidt en dat die dan vervolgens onevenredig zijn.
28. Verzoekers hebben daarnaast niet onderbouwd dat en waarom het voor hen niet mogelijk zou zijn om tijdelijk (voor zes maanden) andere woonruimte te vinden. Nergens blijkt uit dat zij dit al (zonder resultaat) geprobeerd hebben of dat dit financieel niet haalbaar is. Bovendien heeft de burgemeester toegelicht dat contact kan worden opgenomen met de Levanto-groep als blijkt dat geen vervangende woonruimte kan worden gevonden. Alhoewel de voorzieningenrechter begrip heeft voor de situatie van de nog inwonende zoon, kan dit niet leiden tot het oordeel dat de burgemeester niet tot sluiting van het pand zou kunnen overgaan. Dat de sluiting onacceptabele gevolgen heeft voor de situatie van de zoon, is niet (met bijvoorbeeld medische stukken) onderbouwd. De voorzieningenrechter neemt hierbij in aanmerking dat de zoon inmiddels volwassen is. Daarnaast is ter zitting gebleken dat de grootouders in de buurt wonen. Overigens heeft de burgmeester de sluitingsduur reeds beperkt tot zes in plaats van twaalf maanden, omdat het pand voornamelijk een woonfunctie heeft, verzoekers daar met hun zoon wonen en vanuit die woning ook de onderneming van verzoeker wordt gedreven.
28. De burgemeester heeft tot slot voldoende toegelicht dat de sluiting alleen het pand van verzoekers betreft en niet de achterliggende loods (die eigendom is van iemand anders). Daarbij heeft de burgemeester toegelicht dat rekening wordt gehouden met de aansluiting van die loods op de nutsvoorzieningen die kennelijk via het pand van verzoekers lopen. De voorzieningenrechter ziet hierin dan ook onvoldoende aanleiding voor het oordeel dat het pand niet kan worden gesloten.
30. Dat verzoekers tijdelijk het pand moeten verlaten, afgezet tegen de ernst van de overtreding en de met de sluiting te dienen algemene belangen, heeft de burgemeester niet zodanig zwaarwegend hoeven te vinden dat zij van de sluiting van zes maanden moet afzien. Dat de burgemeester op de hoogte was van het problematisch verleden van de dochter van verzoekers en dat zij daarvoor reeds eerder hulp hebben gezocht, is onvoldoende zwaarwegend voor een ander oordeel. De burgemeester heeft dan ook de inbreuk op de openbare orde belangrijker mogen vinden dan het belang van verzoekers het pand niet te sluiten.
Wat is de conclusie?
31. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester het pand voor zes maanden kan sluiten. Dit betekent dat het bestreden besluit niet wordt geschorst en dat de burgemeester met het sluiten van het pand niet hoeft te wachten totdat op het bezwaar is beslist.
32. Voor een proceskostenveroordeling of een vergoeding van het griffierecht bestaat geen aanleiding.