ECLI:NL:RBLIM:2023:1469

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
14 februari 2023
Publicatiedatum
24 februari 2023
Zaaknummer
ROE 23/366
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongeldigverklaring rijbewijs na weigering mee te werken aan rijgeschiktheidsonderzoek

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 14 februari 2023 uitspraak gedaan over een verzoek om een voorlopige voorziening van een verzoeker wiens rijbewijs door het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen (CBR) ongeldig was verklaard. Het CBR had deze beslissing genomen omdat de verzoeker niet had meegewerkt aan een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid, wat noodzakelijk is volgens de Wegenverkeerswet 1994. De verzoeker had geweigerd om deel te nemen aan een adem- en bloedonderzoek naar het gebruik van alcohol in het verkeer, wat door de politie was vastgesteld en vastgelegd in processen-verbaal op ambtsbelofte.

De voorzieningenrechter oordeelde dat het CBR terecht het rijbewijs ongeldig had verklaard, aangezien de verzoeker niet aan de verplichting om mee te werken aan het onderzoek had voldaan. De rechter benadrukte dat de vrijspraak van de politierechter in een eerdere zaak, waarin de verzoeker was vrijgesproken van de weigering om mee te werken aan het onderzoek, niet in de weg stond aan de ongeldigverklaring van het rijbewijs. De rechter stelde vast dat het CBR op basis van de politieverklaringen en de omstandigheden van de zaak het vermoeden had dat de verzoeker niet meer geschikt was om een rijbewijs te bezitten.

De voorzieningenrechter besloot het verzoek om een voorlopige voorziening af te wijzen, maar gaf de verzoeker de mogelijkheid om in beroep aanvullende informatie te verstrekken, met name de motivering van de vrijspraak van de politierechter. Dit zou mogelijk invloed kunnen hebben op de ongeldigverklaring van het rijbewijs. De uitspraak werd ondertekend door de voorzieningenrechter en de griffier, en er werd opgemerkt dat tegen deze uitspraak geen hoger beroep of verzet openstaat.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 23/366

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de voorzieningenrechter van

14 februari 2023 op het verzoek om een voorlopige voorziening in de zaak tussen

[Naam] uit [woonplaats] (hierna: verzoeker)

(gemachtigde: mr. J.L. Crutzen),
en
de algemeen directeur van het Centraal Bureau Rijvaardigheidsbewijzen(hierna: het CBR)
(gemachtigde: mr. S.J.M. van der Ark).

Zitting

De voorzieningenrechter heeft het verzoek om een voorlopige voorziening, dat verzoeker heeft ingediend terwijl hij beroep heeft ingesteld tegen het besluit van het CBR van
26 januari 2023 (het bestreden besluit), op 14 februari 2023 op zitting behandeld. Aan de zitting hebben deelgenomen: verzoeker, de gemachtigde van verzoeker en de gemachtigde van het CBR.
Na afloop van de zitting heeft de voorzieningenrechter onmiddellijk uitspraak gedaan.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.

Motivering van de uitspraak

1. De voorzieningenrechter doet dat omdat zij op basis van de volgende overwegingen vindt dat er geen reden is om een voorlopige voorziening te treffen. Haar oordeel is een voorlopig oordeel dat de rechtbank in de beroepszaak niet bindt.
2. Met het bestreden besluit is het CBR gebleven bij haar besluit van
23 september 2022. Met dat besluit heeft het CBR het rijbewijs van verzoeker ongeldig verklaard. De reden daarvoor is dat verzoeker niet heeft meegewerkt aan het door het CBR aan hem opgelegde onderzoek naar zijn rijgeschiktheid. Het CBR heeft het vermoeden, dat verzoeker niet langer geschikt is om een rijbewijs te mogen hebben, (welk vermoeden aanleiding was voor het opgelegde onderzoek naar de rijgeschiktheid) gebaseerd op de bevindingen van de politie dat verzoeker op 28 november 2021 heeft geweigerd mee te werken aan een adem- en bloedonderzoek naar het gebruik van alcohol in het verkeer, als bedoeld in artikel 8, tweede en derde lid, van de Wegenverkeerswet 1994 (WvW1994). De politie heeft de bevindingen neergelegd in een op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal.
3. Het besluit van het CBR tot oplegging van dat onderzoek naar de rijgeschiktheid van verzoeker is onherroepelijk. Verzoeker heeft namelijk geen beroep ingesteld tegen het besluit op bezwaar van 25 april 2022 waarmee het CBR bij dat besluit is gebleven. Dit betekent dat de voorzieningenrechter ervan uit moet gaan dat het CBR terecht aan verzoeker een onderzoek naar zijn rijgeschiktheid heeft opgelegd.
4. In artikel 132, eerste lid, aanhef en onder b, van de WvW1994 staat dat degene aan wie een onderzoek naar de rijgeschiktheid is opgelegd verplicht is aan dat onderzoek mee te werken, behalve in uitgezonderde gevallen. In het tweede lid van dat artikel staat dat als diegene niet aan dat onderzoek meewerkt, het CBR zijn rijbewijs ongeldig verklaart. Tussen partijen is niet in geschil dat het geval van verzoeker geen uitzonderlijk geval is en dat verzoeker niet aan het onderzoek naar zijn rijgeschiktheid heeft meegewerkt. Het CBR moest het rijbewijs van verzoeker daarom ongeldig verklaren.
5. Anders dan verzoeker meent, staat het vonnis van de politierechter van
26 april 2022, waarmee verzoeker van de hem ten laste gelegde weigering om mee te werken aan dat adem- en bloedonderzoek is vrijgesproken, niet in de weg aan het vasthouden van de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker met het bestreden besluit. Het CBR heeft zich op het standpunt mogen stellen dat ondanks het vonnis van de politierechter nog steeds met voldoende mate van zekerheid vaststaat dat verzoeker geweigerd heeft om aan dat adem- en bloedonderzoek mee te werken. De voorzieningenrechter wijst op vaste rechtspraak [1] waaruit volgt dat het CBR in beginsel mag uitgaan van de juistheid van de op ambtsbelofte opgemaakte processen-verbaal van de politie waarop zij het vermoeden heeft gebaseerd dat verzoeker niet langer geschikt is om een rijbewijs te hebben en dat de vrijspraak van de politierechter dat vermoeden in beginsel niet raakt. Uit die vaste rechtspraak volgt ook dat dit anders kan zijn als de vrijspraak van de politierechter de inhoud van die processen-verbaal onderuit haalt of een ander licht werpt op de feiten of omstandigheden waarop de oplegging van dat onderzoek naar de rijgeschiktheid is gebaseerd. Omdat de motivering van de vrijspraak van de politierechter niet bekend is, is dat niet gebleken, zodat het CBR nog steeds aan het vermoeden mag vasthouden dat verzoeker geweigerd heeft om aan dat adem- en bloedonderzoek mee te werken. Dit betekent dat het CBR op dit moment geen reden heeft om de oplegging van het onderzoek naar de rijgeschiktheid van verzoeker te herzien, zodat het vonnis van de politierechter ook geen consequenties kan hebben voor het bestreden besluit.

Het beroep

6. De voorzieningenrechter heeft besloten om niet ook uitspraak te doen op het beroep. Zij wil verzoeker in de gelegenheid stellen om het proces-verbaal van de zitting van de politierechter, dat zijn gemachtigde heeft opgevraagd om de motivering van de vrijspraak te kunnen overleggen, maar wat (nog) niet is gelukt, in beroep alsnog te overleggen. Zij overweegt dat, zoals het er nu uitziet, de motivering van het vonnis van de politierechter de enige ingang is om de ongeldigverklaring van het rijbewijs van verzoeker mogelijk nog van tafel te kunnen krijgen en dat verzoeker daarom die kans nog krijgt.
Dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend door mr. E.B.A. Ferwerda, voorzieningenrechter, en mr. A.W.C.M. Frings, griffier.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 27 februari 2023

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld: de uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABvRS) van 4 mei 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:963) en de uitspraak van de ABvRS van 8 september 2021 (ECLI:NL:RVS:2021:2020)