In deze zaak heeft eiseres, die sinds 2015 in een woning verblijft, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, de verhuurder, om de executie van een eerder vonnis van de kantonrechter te schorsen. Dit vonnis, dat de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning beval, is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Eiseres stelt dat de ontruiming haar en haar twee minderjarige kinderen in een noodsituatie zal brengen, aangezien zij geen alternatieve woonruimte heeft en hierdoor haar baan en sociale contacten kan verliezen. Gedaagde betwist het spoedeisend belang van eiseres en stelt dat de huurachterstand van elf maanden, die door eiseres is erkend, de ontruiming rechtvaardigt.
De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een noodtoestand die de ontruiming zou moeten voorkomen. De rechter heeft vastgesteld dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld over de huurachterstand en dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagde uitvalt. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.393,00.