ECLI:NL:RBLIM:2023:1418

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
23 februari 2023
Publicatiedatum
23 februari 2023
Zaaknummer
C/03/314208 / KG ZA 23-40
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil in kort geding over ontruiming van huurwoning na ontbinding huurovereenkomst

In deze zaak heeft eiseres, die sinds 2015 in een woning verblijft, een kort geding aangespannen tegen gedaagde, de verhuurder, om de executie van een eerder vonnis van de kantonrechter te schorsen. Dit vonnis, dat de ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van de woning beval, is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. Eiseres stelt dat de ontruiming haar en haar twee minderjarige kinderen in een noodsituatie zal brengen, aangezien zij geen alternatieve woonruimte heeft en hierdoor haar baan en sociale contacten kan verliezen. Gedaagde betwist het spoedeisend belang van eiseres en stelt dat de huurachterstand van elf maanden, die door eiseres is erkend, de ontruiming rechtvaardigt.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiseres onvoldoende heeft aangetoond dat er sprake is van een noodtoestand die de ontruiming zou moeten voorkomen. De rechter heeft vastgesteld dat de kantonrechter terecht heeft geoordeeld over de huurachterstand en dat de belangenafweging in het voordeel van gedaagde uitvalt. De vorderingen van eiseres zijn afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten van gedaagde, die zijn begroot op € 1.393,00.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
zaaknummer: C/03/314208 / KG ZA 23-40
Vonnis in kort geding van 23 februari 2023
in de zaak van
[eiseres],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiseres,
advocaat mr. L.N. Hermans te Kerkrade (toevoeging aangevraagd),
tegen
[gedaagde],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde,
advocaat mr. J.G. van Ek te Heerlen.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • de dagvaarding van 7 februari 2023 met de producties 1 t/m 3 en twee ongenummerde bijlagen,
  • de conclusie van antwoord van 8 februari 2023,
  • de mondelinge behandeling in kort geding.
1.2.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
Gedaagde is eigenaar van de woning aan de [adres] te [woonplaats 1] (hierna: “de woning”). Het recht van eigendom is ingeschreven in het Kadaster op 30 december 2020. Eiseres verblijft in de woning sedert 2015. Eiseres huurde de woning vanaf 2015 van de rechtsvoorganger van gedaagde en, nadat gedaagde eigenaar werd van de woning, van gedaagde.
2.2.
Gedaagde heeft eiseres bij dagvaarding van 26 september 2022 in rechte betrokken en in een procedure bij de kantonrechter van deze rechtbank (zaaknr. 10126972 CV / EXPL 22-4280) - kort gezegd - ontbinding van de huurovereenkomst met eiseres, ontruiming van de woning door eiseres en betaling van de huurachterstand en een gebruikersvergoeding door eiseres gevorderd. Eiseres heeft bij conclusie van antwoord en op de mondelinge behandeling van 20 januari 2023 verweer gevoerd.
2.3.
De kantonrechter heeft op 23 januari 2023, bij vonnis met zaaknummer 10126972 CV / EXPL 22-4280 en dagtekening 23 januari 2022 (productie 1, dagvaarding) (hierna: “het vonnis van de kantonrechter”), als volgt beslist:
5.1.
ontbindt de bestaande huurovereenkomst met betrekking tot het gehuurde, staande en gelegen te [woonplaats 1] aan de [adres] ,
5.2.
veroordeelt gedaagde partij, om binnen twee weken na betekening van dit vonnis het gehuurde met personen en zaken te ontruimen en met afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van eisende partij te stellen,
5.3.
veroordeelt gedaagde partij voorts om aan eisende partij tegen behoorlijk bewijs van kwijting te voldoen de somma van € 6.050,00,
5.4.
veroordeelt gedaagde partij om aan eisende partij te betalen een vergoeding gelijk aan de huurprijs van € 550,00 voor elke ingegane maand met ingang van 1 oktober 2022 tot en met de maand waarin gedaagde partij het gehuurde heeft ontruimd,
5.5.
veroordeelt gedaagde partij voorts in de kosten van de procedure aan de zijde van eisende partij gevallen en aan die zijde tot op heden begroot op een bedrag van €
993,42‬, te vermeerderen met de wettelijke rente, indien gedaagde partij deze niet binnen veertien dagen na betekening heeft betaald.‬‬‬‬‬‬‬
5.6.
verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad,
5.7.
wijst het meer of anders gevorderde af.
2.4.
De gemachtigde van eiseres heeft bij de kantonrechter op 6 februari 2023 een verzoek ex artikel 31 Rv (herstel kennelijke schrijffout) ingediend (bijlage, dagvaarding). In het verzoek is te lezen dat in plaats van de datum 25 januari 2023, 25 januari 2022 als vonnisdatum in het vonnis van de kantonrechter staat vermeld. Ook de gemachtigde van gedaagde heeft herstel van die kennelijke verschrijving gevraagd.

3.Het geschil

3.1.1.
Eiseres stelt dat, indien gedaagde tot de executie van het vonnis van de kantonrechter overgaat, zij met haar twee kinderen (een jongen van 8 en meisje van 11 jaar) op straat komt te staan, zonder dat zij op korte termijn over een nieuwe huurwoning kan beschikken. Er ontstaat in dat geval een noodsituatie voor haar en haar kinderen. De kinderen kunnen niet meer naar hun school en zullen hun sociale contacten verliezen. Voor eiseres dreigt verlies van baan, verlies van haar aanvullende uitkering - bij gebreke van een vast woonadres - en verlies van haar kinderen. Aldus eiseres op de mondelinge behandeling in kort geding. Dit terwijl naar de stelling van eiseres het vonnis van de kantonrechter onjuistheden bevat en in hoger beroep geen stand zal houden. Eiseres stelt dat zij dan ook een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de door haar gevorderde voorziening. Zij wil in de woning aan de [adres] blijven wonen en betaalt sinds oktober 2022 ook weer maandelijks de huur, aldus eiseres op de mondelinge behandeling in kort geding.
3.1.2.
Eiseres stelt dat zij in hoger beroep zal gaan van het vonnis van de kantonrechter en dat het Gerechtshof in hoger beroep de beslissing van de kantonrechter zal vernietigen gelet op (de hierna onder rechtsoverweging 4.5 opgesomde) kennelijke misslagen van de kantonrechter. Gedaagde maakt misbruik van zijn recht tot tenuitvoerlegging van het vonnis van de kantonrechter, indien hij zonder de uitkomst van het hoger beroep af te wachten overgaat tot de executie van dat vonnis.
3.1.3.
Eiseres vordert gelet op het bovenstaande samengevat - bij vonnis in kort geding, voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
primairgedaagde te verbieden om het vonnis van deze rechtbank met zaaknummer 10126972 CV / EXPL 22-4280, gewezen op 25 januari 2023, ten uitvoer te doen leggen,
subsidiairgedaagde te bevelen de executie van dat vonnis, met name wat betreft de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming van het pand te [woonplaats 1] aan de [adres] voorlopig te staken en gestaakt te houden totdat het Gerechtshof uitspraak doet in hoger beroep, zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom,
méér subsidiairde termijn voor ontruiming op te schorten,
kosten rechtens.
3.2.1.
Gedaagde betwist dat eiseres een spoedeisend belang heeft bij toewijzing van de vorderingen. Door de kennelijke schrijffout in het vonnis van de kantonrechter (zie rov. 2.5) is dat vonnis immers nog niet door de deurwaarder aan eiseres betekend en is nog geen ontruiming door de deurwaarder aangezegd. Eiseres dient gelet hierop, bij gebreke van een voldoende spoedeisend belang, niet ontvankelijk in haar vorderingen te worden verklaard.
Gedaagde voert voorts aan dat, ook doordat eiseres de gestelde noodtoestand niet heeft onderbouwd en ook niet nader op de mondelinge behandeling in kort geding heeft toegelicht, niet gebleken is van een spoedeisend belang.
3.2.2.
Gedaagde voert verder - samengevat - aan dat de beslissing van de kantonrechter in de zaak met zaaknummer 10126972 CV / EXPL 22-4280 rechtens juist is. Na verbetering van de kennelijke schrijffout in het vonnis van de kantonrechter zal gedaagde dan ook overgaan tot de executie ervan. Temeer nu, zoals gedaagde op de mondelinge behandeling in kort geding - samengevat - aanvoert, eiseres de door de kantonrechter vastgestelde huurachterstand niet (deels) heeft voldaan en zij daarover evenmin contact met gedaagde heeft opgenomen, terwijl gedaagde (over de verschuldigde huurperiode) wel de hypotheeklasten van de woning heeft moeten voldoen. Er moet dan ook een einddatum zijn waarop eiseres de woning ontruimd, aldus gedaagde op de mondelinge behandeling in kort geding.
3.3.
Op de stellingen en weren van partijen wordt hierna, voor zover nog van belang, nader ingegaan.

4.De beoordeling

Spoedeisend belang

4.1.
Eiseres heeft haar spoedeisend belang voldoende aannemelijk gemaakt. Gedaagde is de procedure in de zaak 10126972 CV / EXPL 22-4280 bij de kantonrechter gestart met onder andere als doel een veroordeling tot ontruiming van de door eiseres gehuurde woning te verkrijgen. Gelet op de mededelingen van gedaagde op de mondelinge behandeling in kort geding (rov. 3.2.1) mag ook aangenomen worden dat gedaagde ontruiming op korte termijn zal willen afdwingen. Het enkele feit dat het vonnis nu nog niet is betekend en dus de ontruiming ook nog niet tegen een concrete datum is aangezegd, maakt dat niet anders.
Toetsingskader
4.2.
De partij ten laste van wie de tenuitvoerlegging van een uitgesproken veroordeling dreigt of wordt aangevangen kan een executiegeschil aanhangig maken bij de voorzieningenrechter en daarbij vorderen dat de tenuitvoerlegging wordt verboden of geschorst (art. 438 lid 2 Rv). De ruimte voor een executiegeschil is beperkt. Het executiegeschil mag niet worden gebruikt om het inhoudelijk debat ten aanzien van de hoofdzaak te heropenen. Daarvoor dienen, als het vonnis nog niet in kracht van gewijsde is gegaan, de gewone rechtsmiddelen.
4.3.
Uit onder andere HR 20-12-2019, ECLI:NL:HR:2019:2026, NJ 2020/425 en HR 24-04-2020, ECLI:NL:HR:2020:806, NJ 2020/426 volgt dat ten aanzien van de gevallen waarin wordt gevorderd de executie van een uitvoerbaar bij voorraad verklaarde uitspraak op te schorten terwijl de te executeren uitspraak nog niet onherroepelijk is, het volgende geldt:
a.
Uitgangspunt is dat een uitgesproken veroordeling, hangende een hogere voorziening, uitvoerbaar dient te zijn en ten uitvoer kan worden gelegd. Afwijking van dit uitgangspunt kan worden gerechtvaardigd door omstandigheden die meebrengen dat het belang van de veroordeelde bij behoud van de bestaande toestand zolang niet op het door hem ingestelde rechtsmiddel is beslist, ook gegeven dit uitgangspunt, zwaarder weegt dan het belang van degene die de veroordeling in de ten uitvoer te leggen uitspraak heeft verkregen of bij de uitvoerbaarheid bij voorraad daarvan.
b.
Bij de toepassing van de onder a genoemde maatstaf in kort geding moet worden uitgegaan van de beslissingen in de ten uitvoer te leggen uitspraak en van de daaraan ten grondslag liggende vaststellingen en oordelen - ongeacht of deze vaststellingen en oordelen zijn gegeven in een tussenuitspraak of in een einduitspraak, in de overwegingen of in het dictum van de uitspraak - en blijft de kans van slagen van het tegen die beslissing aangewende of nog aan te wenden rechtsmiddel buiten beschouwing, met dien verstande dat de rechter in zijn oordeelsvorming kan betrekken of de ten uitvoer te leggen beslissing(en) berust(en) op een kennelijke misslag. Een uitzondering op dit uitgangspunt kan ook worden aanvaard indien sprake is van een zodanige wijziging van omstandigheden dat moet worden aangenomen dat de bodemrechter, ingeval hij daarvan op de hoogte zou zijn geweest, tot een andere beslissing zou zijn gekomen.
c.
Indien de beslissing over de uitvoerbaarheid bij voorraad in de ten uitvoer te leggen uitspraak is gemotiveerd, moet de eiser, afgezien van het geval dat deze beslissing berust op een kennelijke misslag, aan zijn vordering of verzoek feiten en omstandigheden ten grondslag leggen die bij het nemen van deze beslissing niet in aanmerking konden worden genomen doordat zij zich eerst na de betrokken uitspraak hebben voorgedaan en die kunnen rechtvaardigen dat van die eerdere beslissing wordt afgeweken.
Beoordeling
4.4.
Vast staat dat tegen het vonnis van de kantonrechter nog hoger beroep open staat, alsmede dat de beslissing van de kantonrechter over de uitvoerbaarheid bij voorraad van die beslissing niet is gemotiveerd. Gelet hierop geldt de bovenstaande onder a en b vermelde maatstaf.
4.5.
Eiseres heeft kennelijk bedoeld te stellen dat de belangenafweging in haar voordeel moet uitpakken omdat het vonnis van de kantonrechter verschillende kennelijke misslagen bevat en de ontruiming bovendien aan haar zijde een noodtoestand doet ontstaan. Als kennelijke misslagen noemt eiseres:
a. ten onrechte overweegt de kantonrechter dat eiseres heeft erkend een huurachterstand van elf maanden te hebben laten ontstaan en dat die huurachterstand neerkomt op een bedrag van € 6.050,00
b. ten onrechte overweegt de kantonrechter dat hij niet kan controleren dat de aanzegging van de huurverhoging wellicht gebrekkig is geweest
c. de kantonrechter had kunnen c.q. moeten overwegen dat het door gedaagde niet voldoen aan de voorschriften uit het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening niet mag leiden tot het ingrijpende gevolg van ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde,
d. de kantonrechter heeft ten onrechte het verzoek van eiseres om, ingeval van ontruiming, een ontruimingstermijn van zes maanden aan te houden niet beoordeeld.
4.6.
Van een kennelijke misslag kan slechts worden gesproken als er sprake is van een evidente, duidelijke fout of vergissing bij de toepassing van het recht of vaststelling van de relevante feiten. De bovenstaande door eiseres gestelde misslagen voldoen niet aan deze norm op grond van het navolgende.
Ad a. Vast staat dat eiseres in de conclusie van antwoord in de procedure voor de kantonrechter een huurachterstand van elf maanden expliciet heeft erkend (pagina 2, tweede alinea onder ‘de feiten’) (productie 1, dagvaarding). De kantonrechter heeft derhalve terecht overwogen dat eiseres een huurachterstand van elf maanden heeft laten ontstaan (rov. 4.4 vonnis kantonrechter). Eiseres voert verder aan dat de kantonrechter ten onrechte geen rekening heeft gehouden met de gebreken aan het gehuurde en de huurverlaging die daar het gevolg van had moeten zijn. Aangezien dat standpunt niet is ingenomen in de procedure voor de kantonrechter kan er alleen al om die reden ook op dat punt geen sprake zijn van een kennelijke misslag.
Ad b. De onder b. vermelde overweging van de kantonrechter heeft betrekking op de hoogte van de huurprijs die de kantonrechter - conform het standpunt van eiseres - heeft vastgesteld op het oorspronkelijk overeengekomen bedrag zonder indexering. Dit omdat door de kantonrechter niet kon worden vastgesteld dat de aanzegging van de huurprijsverhoging volgens de regels is gegaan (rov. 4.2 en 4.3 vonnis kantonrechter). Anders dan eiseres aanneemt gaat dit oordeel dus niet over aanmaningen die al dan niet zijn verstuurd naar aanleiding van het door eiseres niet betalen van de huur. In dat kader miskent eiseres bovendien dat het sturen van dergelijke aanmaningen geen vereiste is voor de verschuldigdheid van de huur en/of het kunnen instellen van de vordering tot ontbinding van de huurovereenkomst en ontruiming van het gehuurde als de huur niet betaald wordt. Van een kennelijke misslag is derhalve geen sprake.
Ad c. De kantonrechter heeft geoordeeld dat - anders dan eiseres had aangevoerd - de omstandigheid dat gedaagde als verhuurder de uit het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening voortvloeiende verplichting om, kort gezegd, de gemeente in te lichten bij het ontstaan van een huurschuld niet is nagekomen, niet als sanctie heeft dat de huurachterstand voor rekening en risico van gedaagde dient te komen (rov. 4.6 en 4.7 vonnis kantonrechter). Met dit oordeel kan eiseres het niet eens zijn maar het is - gegeven het feit dat het Besluit Gemeentelijke Schuldhulpverlening inderdaad geen sancties kent - geen kennelijke (juridische) misslag. Dit alles nog afgezien van het feit dat eiseres niet heeft uitgelegd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat, zoals zij in dit kader stelt, het niet voldoen aan het Besluit door gedaagde in oorzakelijk verband staat met de ontbinding van de huurovereenkomst en de ontruiming. De beslissingen van de kantonrechter zijn immers logischerwijs gebaseerd op de huurachterstand en daarmee het gevolg van de keuze van eiseres om de huur niet te betalen op het moment dat zij deze aan gedaagde verschuldigd was.
Ad d. Het is juist dat de kantonrechter in zijn vonnis niet expliciet is ingegaan op het (subsidiaire) verzoek van eiseres om, ingeval van ontruiming, een ontruimingstermijn van zes maanden vast te stellen. Dit standpunt van eiseres is wel impliciet verworpen doordat de kantonrechter heeft overwogen dat de huurachterstand onder andere de gevorderde ontruiming rechtvaardigt (rov. 4.8 vonnis kantonrechter) en vervolgens de gevorderde ontruimingstermijn van twee weken na betekening van het vonnis heeft gehanteerd. Wellicht kan worden gesproken van een summiere motivering, maar dat maakt niet dat het oordeel van de kantonrechter een kennelijke misslag is.
4.7.
Rest de stelling van eiseres dat ontruiming zou leiden tot een noodtoestand. Ter onderbouwing van die stelling voert eiseres allereerst aan dat zij bij een ontruiming de woning moet verlaten met haar twee minderjarige kinderen (in de dagvaarding was sprake van één minderjarig kind) en dat de kinderen niet meer naar school kunnen en hun sociale contacten verliezen. Ook zou eiseres haar baan, aanvullende uitkering en kinderen verliezen.
4.8.
Overwogen wordt dat gedwongen ontruiming het risico met zich brengt dat ten tijde van die ontruiming er geen of een minder passend alternatief voor woonruimte voor eiseres en haar kind(eren) voorhanden is. Dat is zonder meer een zware consequentie van het vonnis van de kantonrechter maar kan op zichzelf niet leiden tot het oordeel dat er sprake is van een noodtoestand, althans van een omstandigheid die maakt dat het belang van eiseres zwaarder moet wegen dat het belang van gedaagde. Het is immers een gevolg van de toerekenbare tekortkoming van de nakoming van de huurovereenkomst door eiseres die dermate ernstig is dat deze de ontbinding van de huurovereenkomst en daarmee de ontruiming in beginsel rechtvaardigt. Zoals onder rechtsoverweging 4.6, Ad a., is overwogen is de kantonrechter terecht uitgegaan van een in de procedure voor de kantonrechter niet weersproken huurachterstand van elf maanden, waarvan eiseres nu stelt dat die huurachterstand tien maanden betrof. Eiseres heeft ook niet nader onderbouwd op grond waarvan zou kunnen worden aangenomen dat ontruiming zonder meer leidt tot het verlies van haar baan en kinderen, ook niet nadat gedaagde om een nadere toelichting op de mondelinge behandeling in kort geding heeft verzocht. Slotsom moet derhalve zijn dat in dit kort geding van een noodtoestand aan de zijde van eiseres niet is gebleken.
4.9.
Al het vorenoverwogene maakt dat de vorderingen van eiseres moeten worden afgewezen.
4.10.
Eiseres zal als de in het ongelijk gestelde partij in de proceskosten worden veroordeeld. De kosten aan de zijde van gedaagde worden begroot op:
- griffierecht € 314,00
- salaris advocaat €
1.079,00
totaal € 1.393,00.

5.De beslissing

De voorzieningenrechter
5.1.
wijst de vorderingen af,
5.2.
veroordeelt eiseres in de proceskosten, aan de zijde van gedaagde tot op heden begroot op € 1.393,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.R.M. de Bruijn en in het openbaar uitgesproken. [1]

Voetnoten

1.type: CM