ECLI:NL:RBLIM:2022:9896

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
9 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
03.039425.21
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor meerdere brandstichtingen met gevangenisstraf en bijzondere voorwaarden

Op 9 december 2022 heeft de Rechtbank Limburg in Roermond uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die beschuldigd werd van meerdere brandstichtingen in de periode van 4 januari 2021 tot en met 1 februari 2021. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk brand heeft gesticht in een (afval)container, een pand aan de [adres 2] en een schuur/stal aan de [adres 1]. De verdachte werd bijgestaan door zijn raadsman, mr. R.T.A.G. Keller. Tijdens de zitting op 25 november 2022 zijn de standpunten van de officier van justitie en de verdediging besproken. De officier van justitie heeft voldoende bewijs gepresenteerd, waaronder camerabeelden en getuigenverklaringen, die de betrokkenheid van de verdachte bij de branden ondersteunen. De verdediging heeft gepleit voor vrijspraak, maar de rechtbank oordeelde dat de verklaringen van de medeverdachte betrouwbaar waren en ondersteund door objectieve bewijsmiddelen. De rechtbank heeft de verdachte schuldig bevonden aan brandstichting, met gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar voor de bewoners van het pand aan de [adres 4]. De verdachte is veroordeeld tot een gevangenisstraf van 24 maanden, waarvan 6 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en bijzondere voorwaarden, waaronder reclasseringstoezicht en behandeling. De rechtbank heeft ook schadevergoedingsmaatregelen opgelegd aan de benadeelde partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Strafrecht
Parketnummer : 03.039425.21
tegenspraak
Vonnis van de meervoudige kamer d.d. 9 december 2022
in de strafzaak tegen
[verdachte] ,
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1990,
wonende te [adresgegevens verdachte] .
De verdachte wordt bijgestaan door mr. R.T.A.G. Keller, advocaat kantoorhoudende te Tilburg.

1.Onderzoek van de zaak

De zaak is inhoudelijk behandeld op de zitting van 25 november 2022. De verdachte en zijn raadsman zijn verschenen. De officier van justitie en de verdediging hebben hun standpunten kenbaar gemaakt.

2.De tenlastelegging

De tenlastelegging is als bijlage aan dit vonnis gehecht.
De verdenking komt er, na wijziging van de tenlastelegging, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat de verdachte samen met een ander in de periode van 4 januari 2021 tot en met 1 februari 2021 brand heeft gesticht:
- in een schuur/stal aan de [adres 1] en/of
- in een pand aan de [adres 2] en/of
- in een pand aan de [adres 3] en/of
- in een (afval)container en/of (coniferen)haag naast het pand aan de [adres 4] en/of
- in een (afval)container en/of schuur aan de [adres 5]
waardoor goederen en/of de bewoner van het pand gelegen aan de [adres 4] in gevaar werden gebracht.

3.De beoordeling van het bewijs

3.1
Het standpunt van de officier van justitie
Brandstichting [adres 4] en [adres 5] d.d. 1 februari 2021
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat, ondanks dat niet kan worden vastgesteld op welke wijze de branden zijn ontstaan, er geen enkele aanwijzing is dat de betreffende branden op een andere manier zijn ontstaan dan door toedoen van menselijk handelen.
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht aan de [adres 4] , gelet op de aangifte, de bevindingen van de politie over het geurspoor dat is gevolgd door de speurhond, de camerabeelden waarop verdachte wordt herkend, de verklaring van getuige [getuige 1] en de aangetroffen broek bij verdachte die gelijkend is met de broek op de beelden. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting verklaard dat hij op het [adres 6] is geweest op verzoek van medeverdachte [medeverdachte] en heeft de medeverdachte [medeverdachte] als getuige ter terechtzitting verklaard dat hij van verdachte zelf had gehoord dat verdachte de brand had gesticht. Er was gemeen gevaar voor goederen en personen.
Voorts acht de officier van justitie wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht aan de [adres 5] . De officier van justitie heeft onder meer naar voren gebracht dat de brand, net als bij de [adres 4] , begint bij een afvalcontainer en de speurhond een spoor is gevolgd van de [adres 5] naar het [adres 7] van waaruit ook een spoor naar de [adres 4] loopt. Verdachte woonde aan het [adres 7] . Er kan worden vastgesteld dat verdachte buiten is geweest, hij de brand aan de [adres 4] heeft gesticht, de [adres 5] de [adres 4] kruist op de plek waar het pand aan de [adres 4] ligt, de [adres 5] enkele tientallen meters van de [adres 4] afligt en verdachte daar dus dichtbij is geweest. Dit in onderling verband en samenhang bezien rechtvaardigt de conclusie dat verdachte de brand aan de [adres 5] heeft gesticht. Nu de brand bij de [adres 5] is begonnen in een afvalcontainer en er daardoor minder zuurstof beschikbaar was om zich aanvankelijk snel tot een omvangrijkere brand te ontwikkelen, is dit een zeer aannemelijke verklaring waarom die brand pas later groter is geworden en later is ontdekt. Branden beginnen niet altijd met vlammen, maar er kan eerst sprake zijn van ‘smeulen’ waarna het zich alsnog tot een forse brand kan ontwikkelen.
Brandstichting [adres 2] en [adres 3] d.d. 19 januari 2021
De officier van justitie heeft naar voren gebracht dat er geen enkele aanwijzing is dat de brand op een andere manier kan zijn ontstaan dan door toedoen van menselijk handelen. De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht aan de [adres 2] , nu daarvoor voldoende bewijs is. De medeverdachte heeft een belastende verklaring over verdachte afgelegd. Verdachte heeft ontkend, terwijl uit verschillende berichten blijkt dat hij er die nacht al kennis van had en uit camerabeelden en zijn eigen verklaring blijkt dat hij naar buiten is geweest rond het tijdstip van de brand. Gelet op de bewijsmiddelen acht de officier van justitie de verklaring van verdachte dat hij de brand niet heeft gesticht ongeloofwaardig. Nu de brand is overgeslagen naar het poolcentrum, is er sprake geweest van gemeen gevaar voor goederen.
Brandstichting [adres 1] d.d. 4 januari 2021
De officier van justitie acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte brand heeft gesticht aan de [adres 1] , nu daarvoor voldoende bewijs is. De officier van justitie heeft daartoe onder meer naar voren gebracht dat de medeverdachte ter terechtzitting heeft verklaard dat verdachte tegen hem heeft gezegd dat hij brand in de stal heeft gepleegd. Uit camerabeelden blijkt dat verdachte rond het tijdstip van de brand buiten is geweest en dat appcontact is geweest tussen verdachte en de medeverdachte waarbij het lijkt te gaan om de brand. Niet kan worden vastgesteld hoe verdachte te werk is gegaan, maar de meest logische verklaring is dat er opzettelijk open vuur in aanraking is gebracht met daar aanwezige of zelf meegebrachte brandbare stoffen. Door deze brandstichting was er gemeen gevaar voor goederen aanwezig.
3.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft allereerst integrale vrijspraak bepleit, nu uit het onderzoek onvoldoende onomstotelijk is gebleken dat de branden daadwerkelijk zijn veroorzaakt door opzettelijk menselijk handelen. Uitgebreid technisch onderzoek naar de toedracht van de verschillende branden, waar deze exact zijn ontstaan en op welke wijze deze zijn ontstaan, ontbreekt in deze zaak. Voorts heeft de raadsman integrale vrijspraak bepleit, nu het wettig en overtuigend bewijs dat verdachte enige betrokkenheid in de vorm van plegen dan wel medeplegen heeft gehad ontbreekt. Er zijn geen getuigenverklaringen, er zijn geen camerabeelden waarop te zien is dat verdachte brand heeft gesticht, er zijn geen sporen van verdachte aangetroffen op de locaties waar de branden hebben gewoed en bij het binnentreden in de woning van verdachte zijn geen relevante attributen aangetroffen die in verband kunnen worden gebracht met de diverse branden. De raadsman heeft voorts daartoe onder meer het navolgende aangevoerd.
Brandstichting [adres 4] d.d. 1 februari 2021
Hoogstens zou gesteld kunnen worden dat verdachte mogelijk wel ter plaatse was, maar de enkele aanwezigheid bij een door een ander gepleegd delict en het zich hier niet van distantiëren is volgens vaste rechtspraak van de Hoge Raad onvoldoende om de conclusie van medepleger schap te wettigen. Dat de medeverdachte pas eerst bij de rechter-commissaris andersluidend heeft verklaard, is in de optiek van de verdediging volstrekt ongeloofwaardig te achten. De verklaring afgelegd als getuige ter terechtzitting spreekt de eerder afgelegde verklaring bij de rechter-commissaris bovendien tegen, zodat één van de onder ede afgelegde verklaringen onjuist moet zijn.
Brandstichting [adres 5] d.d. 1 februari 2021
Uit de camerabeelden van het [adres 7] blijkt dat verdachte al ruim vóór het ontdekken van de brand terug was gekeerd in zijn woning en dit kan niet worden gezegd van de medeverdachte. Daarnaast zijn er geen verklaringen die wijzen in de richting van verdachte. Ten slotte is het onderzoek met behulp van de politiehond op zijn minst gemankeerd te achten, gezien de onduidelijkheid over het tijdstip waarop dit heeft plaatsgevonden en het een en ander is vertroebeld als gevolg van het feit dat de medeverdachte op hetzelfde adres woonachtig is en diens betrokkenheid bij de brand bij de [adres 4] eerder heeft bekend.
Brandstichting [adres 2] en [adres 3] d.d. 19 januari 2021
De bewijsmiddelen, te weten: de camerabeelden van het [adres 7] , de gegevens van telefoonverkeer die nacht tussen verdachte en de medeverdachte, de anonieme verklaringen, de getuigenverklaring [getuige 2] en de verklaringen van verdachte en de medeverdachte, zijn ieder voor zich, maar ook in onderlinge samenhang bezien, onvoldoende om boven iedere twijfel verheven te kunnen oordelen dat verdachte verantwoordelijk te achten is voor de brand. Voorts heeft de raadsman onder meer aangevoerd dat uit de berichten geenszins blijkt dat verdachte hierin iets zegt over dat hij een brand heeft veroorzaakt. Daarnaast acht de raadsman de verklaringen van de medeverdachte, gelet op de mogelijke motieven aan zijn zijde, het feit dat hij geen enkele opheldering geeft voor wat hij die nacht alleen heeft gedaan, zijn vermoedelijke looproute en de terugkerende inconsistenties en tegenstrijdigheden in diens verklaringen, onbetrouwbaar en onbruikbaar voor het bewijs. Verder zeggen het aangetroffen filmpje op de telefoon van verdachte en de verklaring van [getuige 3] niets over de betrokkenheid van verdachte. Ten slotte zijn de anonieme verklaringen op geen enkele wijze toetsbaar vanwege het ontbreken van de identiteit van de melders en zijn deze verklaringen weinig specifiek en inhoudelijk strijdig met objectieve onderzoeksbevindingen en daarom niet bruikbaar voor het bewijs.
Brandstichting [adres 1] d.d. 4 januari 2021
De medeverdachte heeft niets verklaard over de betrokkenheid van verdachte bij deze brand, de whatsapp-berichten tussen verdachte en de medeverdachte zeggen niets over de betrokkenheid van beiden bij de brand, hetgeen [getuige 3] heeft verklaard geeft geen blijk van directe daderinformatie, zijn verklaring is onbetrouwbaar en niet bruikbaar voor het bewijs en de anonieme meldingen dienen als niet toetsbaar terzijde te worden geschoven.
3.3
Het oordeel van de rechtbank [1]
Bewijsmiddelen
Brandstichting [adres 4] te Horn d.d. 1 februari 2021
Aangever [aangever 1] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [2]
Ik doe aangifte van brandstichting. Op maandag 1 februari 2021, omstreeks 02.05 uur, werd ik wakker gemaakt door de buurman. Ik was namelijk aan het slapen in mijn woning, welke gelegen is aan de [adres 4] te Horn. Op het moment dat ik wakker werd gemaakt, hoorde ik van mijn buren dat de coniferen naast mijn woning in brand stonden. Ik ben meteen naar buiten gegaan en zag inderdaad dat de coniferen naast mijn woning in brand stonden. Mijn achtertuin is afgesloten middels een schutting. In de tuin, tegen de coniferen en schutting aan, had ik een afvalbak staan. Deze afvalbak is geheel afgebrand. Ik hoorde van de brandweer dat de brand hier begonnen is. Ik weet zeker dat ik niets brandbaars in de afvalbak had liggen. Het is duidelijk dat het hier om brandstichting gaat. Mijn coniferen stonden over een meter of tien. Deze zijn geheel afgebrand. De coniferen staan naast de woning tegen de schutting. De vlammen van de brand waren zo hoog dat ze tegen de gevel van mijn woning kwamen. Als ze mij niet op tijd hadden wakker gemaakt was mijn woning ook nog in brand gevlogen.
Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] relateren – zakelijk weergegeven – als volgt: [3]
Op maandag 1 februari 2021, omstreeks 02.10 uur, kregen wij, verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , de melding om te gaan naar de [adres 4] te Horn in verband met een coniferenbrand. Wij hoorden dat de brand was begonnen in de achtertuin van de woning bij de afvalbak. Wij hoorden van de bewoner dat de gehele tuin afgesloten was en dat er niets in de afvalbak lag wat brandbaar was. Wij zagen dat de gehele coniferen waren afgebrand. Wij zagen dat de coniferen de tuin afsloten en grensden aan de woning. Wij zagen dat de gehele coniferen, dit betrof ongeveer tien meter, geheel waren afgebrand. Wij hoorden van de brandweer dat de vlammen bijna over waren geslagen op de gevel van de woning.
Aangever [aangever 2] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [4]
Op 1 februari 2021, rond 01.45 uur, was er op het begin van onze straat een coniferenbrand. De politie en brandweer waren nog geen 30 minuten weg en toen was het bij ons raak. Ik weet ook 100 procent zeker dat dit is aangestoken door een persoon, omdat het al een langere tijd regent. Door de regen van de afgelopen tijd is alles vochtig.
Verbalisant [verbalisant 3] relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [5]
Ik, [verbalisant 3] , ben gecertificeerd diensthondengeleider en deed dienst met mijn eveneens gecertificeerde diensthond Spike. Op maandag 1 februari 2021 omstreeks 02.10 uur was er een coniferenbrand gelegen aan de hoek [adres 4] en [adres 5] . Omstreeks 03.17 uur kreeg ik het verzoek van de regionale meldkamer om te gaan naar een brand in een schuurtje aan de [adres 5] te Horn. Ik, [verbalisant 3] , heb vervolgens mijn gecertificeerde diensthond uit mijn voertuig gehaald en ben gaan zoeken de PD dat door de verdachte was achtergelaten. De plaats van aanvang was in de achtertuin van [adres 8] te Horn. De achtertuin van deze woning grenst aan de schuur welke in brand was gestoken bij de [adres 5] te Horn. Ik zag dat mijn diensthond meteen spoor pakte. Vanuit [straatnaam 1] liep diensthond Spike in de richting van het [adres 7] waar hij bij een zijdeur bleef staan op huisnummer [X] te Horn. Na een korte rustpauze heb ik met diensthond Spike weer een spoor opgepakt dat uiteindelijk via de achtertuin van het perceel nummer [X] uitkwam bij de PD (
naar de rechtbank begrijpt: plaats delict) waar eerder die nacht ook brand was gesticht. Dit was op de [adres 4] te Horn.
Verbalisanten [verbalisant 4] , [verbalisant 5] en [verbalisant 6] relateren – zakelijk weergegeven – als volgt: [6]
Op maandag 1 februari 2021 hebben wij, verbalisanten [verbalisant 6] , [verbalisant 5] en [verbalisant 4] , van 09.00 uur tot 12.00 uur een buurtonderzoek uitgevoerd in de omgeving van de brandstichting op de [adres 5] te Horn. Ik, verbalisant [verbalisant 5] , ben aangegaan op het adres [adres 9] in Horn. Aan de gevel van deze woning is een camera bevestigd die gericht is op het [adres 9] en de [adres 4] . Ook is op deze camera het adres van de brandstichting, de [adres 4] te Horn, te zien. Ik heb de beelden van deze camera bekeken op een tablet van de bewoners. Ik zag op de beelden op de tablet bovenaan een datum en tijd. Het moment dat er een persoon linksboven in beeld gelopen komt was: 1 februari 2021 om 01.44.56 uur. Ik zie dat deze persoon richting het adres waar de brandstichting is geweest, de [adres 4] te Horn, loopt. Op de beelden zie ik dat de persoon daar stil staat. Hierna zie ik de persoon even niet meer. Ik zie op de beelden dat er een lichtbron ontstaat op de plek van de brandstichting. Ik zie vervolgens dat deze persoon op 1 februari 2021 om 01.48.59 uur wegrent in de richting van de [straatnaam 3] in
Horn. Deze datum en tijd komen overeen met de werkelijke tijd. Hierna zie ik op de beelden dat de lichtbron groter wordt en zie ik boven de lichtbron rook ontstaan.
Verbalisant [verbalisant 7] relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [7]
Ik, verbalisant [verbalisant 7] , was belast met het onderzoek naar de camerabeelden.
Beelden [adres 6]
Ik zag dat het beveiligingscamera’s waren van het [adres 6] nummer [X] te Horn. Ik zag dat de camera gericht was op het [adres 6] in de richting van [adres 4] . Van de bewegende beelden zijn screenshots genomen. Ik zag dat het aantal screenshots zes was. Ik zag dat de datum van de beelden 01-02-2021 betrof. Ik zag dat de beelden waren opgenomen tussen 02:52:00 uur en 02:55:00 uur. De tijd op de camerabeelden betreft de zomertijd. Tevens loopt de tijd enkele minuten voor op de daadwerkelijke tijd. Ter verduidelijking wordt hieronder de wintertijd beschreven.
Inhoud beelden
Op afbeelding 1 wordt de camerastand van de beveiligingscamera van [adres 6] weergegeven. De camera staat in de richting van [adres 4] gericht.
Op afbeelding 2 zag ik om 01:52:40 uur een persoon vanuit de [adres 4] in beeld komen lopen in de richting van het [adres 6] .
Op afbeelding 3 zag ik om 01:52:53 uur dat de persoon met regelmaat achterom kijkt. Ik zag dat de persoon halverwege het pad begon te rennen.
Op afbeelding 4 zag ik om 01:53:03 uur dat de persoon middels zijn linkerhand zijn capuchon afzet. Ik zag dat deze persoon nog steeds aan het rennen was.
Op afbeelding 5 om 01:53:03 uur kan ik de persoon als volgt omschrijven:
- manspersoon;
- blank;
- kort, lichte haar;
- donkere jas;
- een donkere broek die vanaf de onderbenen een lichte kleur vertoont op de beelden;
- donkere schoenen die reflecteren vanwege de straatverlichting.
Op afbeelding 6 zag ik om 01:53:04 uur dat de persoon in de richting van de [straatnaam 2] uit beeld rende.
Op afbeelding 7 zag ik om 01:54:18 uur dat er steeds een fellere lichtbron oplichtte in de richting waaruit de persoon vandaan rende.
Beelden [adres 7]
Ik zag dat het beveiligingscamera’s waren binnen en buiten het pand [adres 7] te Horn. Ik zag dat er drie camerastanden waren. Eén camera nam de voorzijde van het pand op en staat schuin gericht in de richting van [straatnaam 1] . Eén camera staat schuin gericht op de centrale voordeur, gelegen rechts naast het pand. Eén camera staat gericht binnen in het pand op de centrale voordeur. Van de bewegende beelden zijn screenshots genomen. Ik zag dat het aantal screenshots zes was. Ik zag dat er op de beelden binnen in het pand geen data dan wel tijden stonden. Ik zag dat er op de buitenbeelden wel de datum en tijd weergegeven stonden. Tijdens het ontvangen van de beelden heeft de betrokkene mij dezelfde beelden middels whatsapp verstuurd waar wel de datum en de tijden opstaan. De beelden lopen exact als de daadwerkelijke tijd en wijken niet af. De beelden zijn allen opgenomen op maandag 1 februari 2021.
Inhoud beelden
Op afbeelding 1 zag ik om 01:04 uur dat de loopverlichting aangaat. Ik zag een persoon links in beeld lopen die ik als volgt kan omschrijven:
- manspersoon;
- blank;
- rossig, korte lichte haren;
- donkere jas met een capuchon;
- donkere broek met opvallende gele strepen aan beide buiten zijkanten, mij ambtshalve bekend van het merk Adidas;
- donkere schoenen.
Op afbeelding 3 zag ik om 01:51:02 uur dat dezelfde persoon aan komt rennen vanaf de hoofdweg [adres 7] . Ik zag dat hij de trap oprende en vervolgens zijn pas verminderde. Ik zag dat hij links het beeld weer uitging.
Op afbeelding 5 zag ik om 01:51 uur dat genoemd persoon binnenkomt.
Op afbeelding 6 zag ik dat de persoon dezelfde kleding aan heeft als het moment waarop hij was vertrokken.
Verbalisant [verbalisant 8] relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [8]
Tijdens een buurtonderzoek dat op 1 februari 2021 plaatsvond in de omgeving van de [adres 4] te Horn werd op gevorderde camerabeelden gezien dat op 1 februari 2021 te 01:44 uur een persoon in het donker gekleed naar de plaats van de brand liep. Tevens waren er beelden dat een persoon, nadat de heg vlam vatte, wegrende uit de richting van de [adres 4] en dat op de achtergrond een lichtflits te zien was. Deze persoon werd door mij, verbalisant [verbalisant 8] , herkend als de verdachte [verdachte] .
Getuige [getuige 1] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [9]
Ik ben huurder (
naar de rechtbank begrijpt: verhuurder) van het pand [adres 7] nummer [X] te Horn. Ik beschik en beheer tevens over alle beveiligingscamera’s in en rondom het pand. Ik heb een ‘Nest camera’ om te zien wie er allemaal het pand in- en/of uitgaan. Op 1 februari 2021 is er in de nacht één (1) persoon om 01:51 uur naar binnengegaan. Ik identificeer hem als [verdachte] . Ik ken hem omdat [verdachte] bij mij een huurcontract heeft tot 31 maart 2021.
Medeverdachte [medeverdachte] verklaarde als getuige ter terechtzitting in de zaak van verdachte – zakelijk weergegeven – als volgt:
Verdachte heeft mij verteld dat hij de brand aan de coniferen op 1 februari 2021 heeft gesticht.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – als volgt:
U, voorzitter, houdt mij voor dat zich beelden van het [adres 7] in het dossier bevinden en getuige [getuige 1] heeft verklaard mij te herkennen op de beelden. Dat klopt.
Brandstichting [adres 2] te Horn d.d. 19 januari 2021
Aangever [aangever 3] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [10]
Ik doe aangifte van brandstichting gepleegd op 19 januari 2021 tussen 4:30 uur en 5:00 uur. Het pand dat in brand stond is geheel eigendom van mij en meneer [naam] . Er was geen enkele aanleiding dat er brand in het pand kon ontstaan aangezien het om een leegstaand pand gaat en de elektriciteit en het gas afgesloten waren. Op dinsdag 19 januari 2021 hoorde ik, [aangever 3] , van mijn kinderen dat de panden die ik samen had gekocht met meneer [naam] in brand hadden gestaan. Bij de voordeur van [adres 2] nummer vijf bevindt zich een meterkast met daarin een elektriciteitskast waarvan ik de hoofdschakelaar heb uitgeschakeld. Bij de voordeur van [adres 2] nummer zeven bevindt zich een meterkast met daarin een elektriciteitskast waarvan ik de hoofdschakelaar niet heb uitgeschakeld. Hier was één elektriciteitsgroep actief voor het alarmsysteem in het pand. Het gas is nooit open geweest. Ik vond het opvallend dat de ruimte bij de voordeur van [adres 2] nummer zeven onbeschadigd was. Hier bevond zich de meterkast met daarin de enige elektriciteitsgroep die actief was. Ik concludeer hieruit dat de brand niet bij de actieve elektriciteitsgroep is ontstaan. Ik weet zeker dat er verder niets in het pand aanwezig was wat de brand kon veroorzaken. Tevens had het flink geregend die nacht. Ik en meneer [naam] vermoeden dat de brand in het pand bewust is aangestoken.
Aangeefster [aangever 4] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [11]
Mijn naam is [aangever 4] , zijnde de zus van [benadeelde 1] . Mijn broer is eigenaar van het pand gelegen aan de [adres 2] nummer [X] te Horn. Ik weet alleen dat er een jongen en een meisje de politie hebben gebeld. Dat was volgens mij om half 5 ‘s morgens, maar dat weet ik niet meer precies. Mijn broer woont in de buurt en hoorde de sirenes van de brandweer. Hij heeft toen op de meldingen site gekeken, de C2000 website, om te kijken wat er aan de hand was. Toen zag hij de straatnaam [adres 2] staan. Ik weet dat mijn broer er toen naartoe is gegaan. Later belde de brandweer mij met het verzoek om de deuren te openen dus ben ik er ook naartoe gegaan. Volgens mij was de brandweer daar om 5 uur ‘s morgens. Het pand op nummer [X] stond dus in brand en ons pand zit rechts hieraan vast. In eerste instantie zou de schade aan ons pand wel meevallen omdat de vlammen niet zichtbaar waren overgeslagen, maar nadat alle experts waren geweest bleek het wel erger te zijn. Het plafond is er bijvoorbeeld helemaal uit en daar heeft het gewoon gebrand. Er bleek dus via het dak in het plafond te zijn gaan branden. We hebben nu wel veel schade aan ons pand. Het plafond is eruit, er moet een nieuw dak op en er is veel rookschade binnen.
Verbalisant [verbalisant 7] relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [12]
Ik, verbalisant [verbalisant 7] , was belast met het onderzoek naar de camerabeelden.
Beelden [adres 7]
Ik zag dat het beveiligingscamera’s waren binnen en buiten het pand [adres 7] te Horn. Ik zag dat er één camera buiten schuin gericht stond op de centrale voordeur, gelegen rechts naast het pand. Eén camera staat gericht binnen in het pand op de centrale voordeur. Van de bewegende beelden zijn screenshots genomen. Ik zag dat het aantal screenshots zestien was. Ik zag dat er op de beelden binnen in het pand geen data dan wel tijden stonden. Ik zag dat er op de buitenbeelden wel de datum en tijd weergegeven stonden. Tijdens het ontvangen van de beelden heeft de betrokkene mij dezelfde beelden middels whatsapp verstuurd waar wel de datum en de tijden opstaan. Ik zag dat de datum van de beelden 19-01-2021 betrof. Ik zag dat de beelden waren opgenomen tussen 02:00 uur en 04:30 uur. De beelden lopen exact als de daadwerkelijke tijd en wijken niet af. De beelden zijn allen opgenomen op dinsdag 19 januari 2021.
Inhoud beelden
Op afbeelding 1 zag ik om 02:40 uur persoon 1 lopen in de richting van de centrale toegangsdeur binnen in het pand [adres 7] nummer [X] .
Op afbeelding 2 (
naar de rechtbank begrijpt: afbeelding 4) zag ik dat persoon 2 in beeld komt.
Op afbeelding 6 zag ik dat beide personen naar buiten lopen.
Op afbeelding 8 om 02:41:21 uur zag ik dat beide personen vertrekken in de richting van de hoofdweg [adres 7] . Ik zag dat ze vervolgens rechtsaf slaan en lopen de woning op rechts voorbij.
Op afbeelding 9 om 03:59:36 uur zag ik persoon 1 uit de richting van [straatnaam 1] lopen in de richting van de centrale toegangsdeur.
Op afbeelding 12 zag ik dat persoon 2 uit de richting van de hoofdweg [adres 7] komt aangelopen. Ik zag dat persoon 1 samen met hem meeloopt naar de centrale toegangsdeur.
Op afbeelding 14 zag ik dat persoon 2 de centrale toegangsdeur middels een sleutel openmaakt. Ik zag dat beide personen het pand binnenlopen.
Op afbeelding 15 en 16 zag ik de binnenkomst van beide personen in het pand. Ik zag dat beide personen dezelfde kleding aan hadden als het moment dat ze het pand hadden verlaten.
Bij het proces-verbaal van verbalisant [verbalisant 7] zijn de screenshots als bijlagen toegevoegd. [13] Bij afbeelding 12 is gerelateerd dat om 04:11:46 uur persoon 2 uit de richting van de hoofdweg [adres 7] komt aangelopen.
Getuige [getuige 1] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [14]
Ik ben huurder (
naar de rechtbank begrijpt: verhuurder) van het pand [adres 7] nummer [X] te Horn. Ik beschik en beheer tevens over alle beveiligingscamera’s in en rondom het pand. Ik heb een ‘Nest camera’ om te zien wie er allemaal het pand in- en/of uitgaan. Op 19 januari 2021 om 04:13 uur zie ik dat [verdachte] (eerste persoon in beeld) en [medeverdachte] binnenkomen.
Verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 8] relateren – zakelijk weergegeven – als volgt: [15]
Wij deden onderzoek aan de communicatiedrager Smartphone OPPO A5 2020, telefoonnummer [telefoonnummer 1] , zijnde de gsm van de verdachte [medeverdachte] (
naar de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]). Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] komt voor in de in- en uitgaande oproepen en de chats in Whatsapp. De gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam] ’ staat hierbij genoemd. Dit telefoonnummer is in gebruik bij de verdachte [verdachte] . Wij zagen dat er op 18 en 19 januari 2021 WhatsApp-gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de telefoon van [verdachte] en [medeverdachte] bovengenoemd.
Bij het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 8] zijn WhatsApp-gesprekken als bijlagen toegevoegd. [16] Uit de WhatsApp-gesprekken volgt onder meer – zakelijk weergegeven – de navolgende gesprekken op 19 januari 2021:
Tijd (UTC+0)
Naam afzender
Naam ontvanger
Bericht
02:53:48
[telefoonnummer 1] (hierna: [medeverdachte] )
[telefoonnummer 2]
(hierna: [verdachte] )
Waar
02:53:52
[medeverdachte]
[verdachte]
Ben
02:53:54
[medeverdachte]
[verdachte]
Je
03:01:38
[medeverdachte]
[verdachte]
K kom niet binnen man
03:01:43
[medeverdachte]
[verdachte]
Heb de sleutel niet bij..
04:22:56
[verdachte]
[medeverdachte]
[medeverdachte]
04:23:00
[verdachte]
[medeverdachte]
Kom eens
04:23:03
[medeverdachte]
[verdachte]
Ja?
04:23:22
[verdachte]
[medeverdachte]
Je kunt hier uit raam kijke
04:23:25
[verdachte]
[medeverdachte]
Man wtf
04:23:39
[medeverdachte]
[verdachte]
Hmm okeoke k kom hah
04:50:53
[verdachte]
[medeverdachte]
Jow
04:50:55
[verdachte]
[medeverdachte]
[medeverdachte]
04:53:05
[verdachte]
[medeverdachte]
[medeverdachte]
05:18:27
[verdachte]
[medeverdachte]
kom eenw
05:18:47
[medeverdachte]
[verdachte]
Noo man k blijf liggen man
05:18:53
[medeverdachte]
[verdachte]
Wat is er dan?
05:18:59
[verdachte]
[medeverdachte]
Jonge wtf
05:19:21
[medeverdachte]
[verdachte]
Wat is er haha?
05:19:29
[verdachte]
[medeverdachte]
Kom eens
05:20:00
[verdachte]
[medeverdachte]
Kom eens
05:20:23
[medeverdachte]
[verdachte]
Oke
05:21:43
[verdachte]
[medeverdachte]
Eeey
05:21:53
[verdachte]
[medeverdachte]
Kom eens man
05:22:04
[medeverdachte]
[verdachte]
Ja k ben omw
10:46:31
[medeverdachte]
[verdachte]
Jooo
10:46:34
[medeverdachte]
[verdachte]
Wakker?
10:54:58
[verdachte]
[medeverdachte]
Ja
10:55:52
[verdachte]
[medeverdachte]
??
10:58:17
[medeverdachte]
[verdachte]
Oke mooi hahah
10:58:24
[medeverdachte]
[verdachte]
En beetje rustiger al?
11:01:25
[verdachte]
[medeverdachte]
Enne
11:03:10
[medeverdachte]
[verdachte]
Dat t goed komt haha
11:03:47
[verdachte]
[medeverdachte]
Poqh man kom gewoonhierheen
Op 10 februari 2021 werd de smartphone, Huawei P30 Pro, met goednummer PL2300-2020176629-1392418 van verdachte in beslag genomen. [17]
Verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 7] relateren – zakelijk weergegeven – als volgt: [18]
Er werd een onderzoek ingesteld naar gegevens op onderstaande gegevensdrager.
Omschrijving goed:
Goed: smartphone;
Merk: Huawei;
Type: P30 Pro;
Goednummer: 1392418.
Wij, verbalisanten [verbalisant 10] en [verbalisant 7] , zagen de volgende gegevens van de voornoemde smartphone: video van de brand op 19 januari 2021 ter hoogte van [adres 2] te Horn. De video is gemaakt op het moment dat de brandweer al ter plaatse is.
Getuige [getuige 2] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [19]
Ik woon op hetzelfde adres als [verdachte] en [medeverdachte] , [adres 7] te Horn. Mijn kamer is recht tegenover de kamer van [verdachte] op de 1e verdieping. In de nacht van de brand bij dat Chinese restaurant werd ik ‘s nachts gebeld door [medeverdachte] . De volgende ochtend rook het erg naar brandlucht op de 1e verdieping waar Mike en ik wonen. Op de begane grond rook ik die brandlucht een stuk minder.
Medeverdachte [medeverdachte] verklaarde als getuige ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – als volgt:
Ik weet zeker dat verdachte de brand bij het wokcentrum op 19 januari 2021 heeft gesticht. U, voorzitter, houdt mij voor dat ik weet van de brand bij het wokcentrum op 19 januari 2021 omdat verdachte dat tegen mij heeft gezegd en dat ik heb verklaard dat verdachte heeft verteld dat de brand groter was geworden en was overgeslagen naar het poolcentrum. Dat klopt.
Verdachte verklaarde ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – als volgt:
U, voorzitter, houdt mij voor dat er beelden zijn opgevraagd van het [adres 7] en dat ik bij de politie heb verklaard dat het klopt dat ik degene ben die het pand verlaat en weer terugkomt. Dat klopt. Ik ging een rondje lopen. Achter het pand liggen weilanden en daar wilde ik nog gaan kijken en wandelen.
Brandstichting [adres 1] te Horn d.d. 4 januari 2021
Aangeefster [aangever 5] verklaart – zakelijk weergegeven – als volgt: [20]
Ik wens aangifte te doen van brandstichting gepleegd op 4 januari 2021 om 05:31 uur. Op maandag 4 januari 2021, omstreeks 06.15 uur, bevond ik mij in mijn woning gelegen aan de [adres 10] te Horn. Ik werd toen gebeld door de politie met de mededeling dat er brand was in de schuur gelegen aan de [adres 1] te Horn. Deze schuur en de boerderijen en stallen die hierbij liggen zijn mijn eigendom. De boerderij en stallen zijn niet meer bewoond. Er is geen stromend water meer en geen gas of elektriciteit. Het bleek dat de koeienstal die aan de achterzijde op het terrein ligt was afgebrand. Ik begreep van mijn schoonbroer dat er asbest was vrijgekomen. De brand moet wel aangestoken zijn. In het pand is geen gas of elektriciteit dus hierdoor kan de brand niet zijn veroorzaakt. Naast de schade aan de schuur ben ik verantwoordelijk voor het opruimen van het vrijgekomen asbest. Dit kost mij 30.000 euro exclusief BTW. Genoemde koeienstal is geheel mijn eigendom.
Verbalisant [verbalisant 7] relateert – zakelijk weergegeven – als volgt: [21]
Op maandag 4 januari 2021 is er een brand ontstaan in een stal/bijgebouw van een verlaten boerderij. Op zaterdag 6 februari 2021 werd er middels een vordering beelden opgevraagd van [adres 7] te Horn van de datum 4 januari 2021 tussen de tijdstippen 03:00 uur en 08:00 uur.
Beelden [adres 7] nummer [X]
Ik zag dat het beveiligingscamera’s waren binnen het pand [adres 7] te Horn. Ik zag dat deze gericht stond binnen in het pand op de centrale toegangsdeur. Van de bewegende beelden zijn screenshots genomen. Ik zag dat het aantal screenshots vier was. Ik zag dat er op de beelden binnen in het pand geen data dan wel tijden stonden. Ik zag dat er onder het beeld een pop-up scherm te zien was met de datum 4 januari 2021 en verschillende tijdstippen. De beelden lopen exact als de daadwerkelijke tijd en wijken niet af. De beelden zijn allen opgenomen op maandag 4 januari 2021.
Inhoud beelden
Op afbeelding 1 zag ik om 04:28 uur een persoon links in beeld lopen.
Ik zag op afbeelding 2 en 3 (
naar de rechtbank begrijpt: afbeelding 1 en 2) persoon 2.
Op afbeelding 4 en 5 (
naar de rechtbank begrijpt: afbeelding 3 en 4) zag ik dat bovengenoemde personen het pand om 05:17 uur weer binnenkwamen. Ik zag dat ze beide dezelfde kleding aanhadden als het moment waarop ze waren vertrokken.
Verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 8] relateren – zakelijk weergegeven – als volgt: [22]
Wij deden onderzoek aan de communicatiedrager Smartphone OPPO A5 2020, telefoonnummer [telefoonnummer 1] , zijnde de gsm van de verdachte [medeverdachte] (
naar de rechtbank begrijpt: medeverdachte [medeverdachte]). Het telefoonnummer [telefoonnummer 2] komt voor in de in- en uitgaande oproepen en de chats in Whatsapp. De gebruikersnaam ‘ [gebruikersnaam] ’ staat hierbij genoemd. Dit telefoonnummer is in gebruik bij de verdachte [verdachte] . Wij zagen dat er op 4 januari 2021 WhatsApp-gesprekken hebben plaatsgevonden tussen de telefoon van [verdachte] en [medeverdachte] bovengenoemd.
Bij het proces-verbaal van verbalisanten [verbalisant 9] en [verbalisant 8] zijn WhatsApp-gesprekken als bijlagen toegevoegd. [23] Uit de WhatsApp-gesprekken volgt onder meer – zakelijk weergegeven – de navolgende gesprekken op 4 januari 2021:
Tijd (UTC+0)
Naam afzender
Naam ontvanger
Bericht
13:17:03
[telefoonnummer 2]
(hierna: [verdachte] )
[telefoonnummer 1] (hierna: [medeverdachte] )
Joow
13:17:07
[verdachte]
[medeverdachte]
Kijk eenw
13:17:24
[verdachte]
[medeverdachte]
Nu moet het wel eropnstaan
13:20:18
[medeverdachte]
[verdachte]
Nee staat er nog niet op…
13:20:34
[medeverdachte]
[verdachte]
Heb je toevallig een aansteker haha die ik ff mag lenen
13:20:46
[verdachte]
[medeverdachte]
Dat MOET MAN
Medeverdachte [medeverdachte] verklaarde als getuige ter terechtzitting – zakelijk weergegeven – als volgt:
Verdachte [verdachte] heeft de brand bij de stal op 4 januari 2021 gesticht. Hij heeft mij dat die nacht dat het gebeurd was verteld. Hij moest mij iets zeggen. Hij had iets gedaan waar hij niet zo blij mee was. Hij bedoelde de brandstichting. Hij heeft mij letterlijk gezegd dat het om de stal ging. Het klopt dat wij die nacht samen buiten waren. Ik was een jointje gaan roken en ik had even geen zin in mensen om mij heen. Het ging niet goed met mij. Toen ben ik terug naar dat weggetje gelopen en verdachte was daar nog. Wij zijn bij ons op de kamer gaan chillen en toen zei hij dat. U, officier van justitie, vraagt mij wat verdachte bedoelde met het bericht ‘Nu moet het wel erop staan’ van 4 januari 2021. De site P2000 ken ik van verdachte. Daarop kunnen meldingen worden bekeken. Ik moest voor hem checken of er iets op stond. Ik heb gekeken of de brand erop stond.
Verdachte verklaart bij de politie – zakelijk weergegeven – als volgt: [24]
U, verbalisant, houdt mij voor dat op maandag 4 januari 2021 te 05:32 uur brand werd ontdekt in een stal van een boerderij op de [adres 1] te Horn. U, verbalisant, houdt mij voor dat jullie camerabeelden hebben gezien dat ik met [medeverdachte] een uur voor die brand onze woning verlaten en kort voor het ontdekken van die brand weer thuis komen. Zou kunnen. U, verbalisant, toont mij drie foto’s en vraagt mij of dat kan kloppen. Op die foto dat zijn wij.
Het is voorts een feit van algemene bekendheid dat de woonplaats Horn in de gemeente Leudal gelegen is.
Bewijsoverwegingen
Op grond van de feiten en omstandigheden als vervat in de hierboven weergegeven bewijsmiddelen, stelt de rechtbank het volgende vast.
Op 1 februari 2021, 19 januari 2021 en 4 januari 2021 is een brand ontstaan in een (afval)container, een pand aan de [adres 2] respectievelijk een schuur/stal aan de [adres 1] . Hierdoor is de (afval)container en coniferenhaag naast het pand aan de [adres 4] geheel afgebrand, is het pand aan de [adres 2] gedeeltelijk afgebrand, heeft het pand aan de [adres 3] schade geleden en is de schuur/stal aan de [adres 1] afgebrand.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat uit het onderzoek onvoldoende is gebleken dat de branden zijn veroorzaakt door opzettelijk menselijk handelen. De rechtbank overweegt daartoe als volgt. Uit de aangifte van [aangever 2] van 1 februari 2021 blijkt dat het al een langere tijd regende en door de regen van de afgelopen tijd alles vochtig was. Ook aangever [aangever 3] heeft verklaard dat het in de nacht van 19 januari 2021 flink had geregend. Daarnaast heeft aangever [aangever 1] verklaard dat hij zeker weet dat hij niets brandbaars in de afvalbak had liggen, heeft aangever [aangever 3] verklaard dat de elektriciteit en het gas afgesloten waren en dat er verder niets in het pand aanwezig was wat de brand kon veroorzaken en heeft aangeefster [aangever 5] verklaard dat er in de stallen geen stromend water, gas of elektriciteit meer was. Bovendien blijkt uit de bewijsmiddelen dat de branden midden in de nacht en in de winter zijn ontstaan. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de branden zijn veroorzaakt door opzettelijk menselijk handelen en er aldus sprake is van brandstichting. Er zijn geen feiten of omstandigheden naar voren gebracht of komen vast te staan die dat anders maken.
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat de verklaringen van de medeverdachte onbetrouwbaar en derhalve onbruikbaar voor het bewijs zijn. De rechtbank verwerpt dit verweer. De verklaring door de medeverdachte [medeverdachte] afgelegd ter terechtzitting komt grotendeels overeen met zijn verklaringen afgelegd bij de politie. Voor zover er verschillend door de medeverdachte is verklaard, heeft hij daar een begrijpelijke en aannemelijke verklaring voor gegeven. De medeverdachte heeft immers verklaard over zijn verhouding tot verdachte. Hij wilde verdachte aanvankelijk beschermen door minder belastend over hem te verklaren, maar is daar op teruggekomen omdat hij afstand wil nemen van het oude, verslaafde, leven. Bovendien worden de verklaringen van de medeverdachte, in tegenstelling tot die van verdachte, ondersteund door de overige (objectieve) bewijsmiddelen in het dossier, zoals camerabeelden en de Whatsapp-gesprekken. In dit verband wijst de rechtbank op de verklaring van de medeverdachte dat verdachte aan hem had verteld dat de brand groter was geworden en was overgeslagen naar het poolcentrum, hetgeen past bij het Whatsappgesprek van 19 januari 2021 waarin de medeverdachte in de ochtend naar verdachte stuurt ‘En beetje rustiger al?’. Ook heeft de medeverdachte met betrekking tot het bericht van verdachte ‘Nu moet het wel erop staan’ van 4 januari 2021 verklaard dat hij voor verdachte moest controleren of er iets op de site P2000 stond en dat hij heeft gekeken of de brand erop stond. Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat de medeverdachte hém op 1 februari 2021 heeft gebeld, maar daarvan is uit het onderzoek daarnaar niet gebleken. Deze omstandigheden ondersteunen eveneens de betrouwbaarheid van de verklaringen van de medeverdachte. De rechtbank is op grond van het voorgaande van oordeel dat de verklaringen van de medeverdachte betrouwbaar en derhalve bruikbaar voor het bewijs zijn.
Gelet op bovenstaande bewijsmiddelen en omstandigheden, in onderlinge samenhang bezien, is de rechtbank van oordeel dat verdachte degene is geweest die op 4 januari 2021, 19 januari 2021 en 1 februari 2021 een (afval)container, een pand aan de [adres 2] te Horn respectievelijk schuur/stal aan de [adres 1] te Horn in brand heeft gestoken.
De rechtbank overweegt voorts dat het gevaar ten tijde van het brandstichten naar algemene ervaringsregels voorzienbaar moet zijn geweest. De rechtbank is van oordeel dat door het handelen van verdachte concreet gevaar voor de in en/of rondom voornoemd(e) (afval)container en/of haag en/of schuur en/of stal en/of pand aanwezige goederen is ontstaan. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat er levensgevaar dan wel zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner van het pand gelegen aan de [adres 4] te duchten was, nu uit de aangifte van [aangever 1] is gebleken dat hij aan het slapen was in zijn woning, hij wakker werd gemaakt door buren, zijn coniferen in brand stonden, de coniferen naast de woning staan en de vlammen van de brand zo hoog waren dat die tegen de gevel van zijn woning kwamen.
De rechtbank is van oordeel dat met betrekking tot de brandstichting aan de [adres 5] te Horn onvoldoende bewijs in het dossier voorhanden is. Immers, er zijn geen beelden aanwezig rondom het tijdstip van die brand en de medeverdachte heeft niet over de betrokkenheid van verdachte bij deze brand verklaard. Er bevinden zich onvoldoende objectieve aanwijzingen in het dossier dat het door de officier van justitie geschetste scenario dat sprake kan zijn geweest van ‘smeulen’ heeft plaatsgevonden. Technisch onderzoek ontbreekt en er is geen proces-verbaal van bevindingen met betrekking tot die brand opgemaakt. De rechtbank zal verdachte dan ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
Verder is de rechtbank van oordeel dat niet kan worden bewezen dat opzettelijk brand is gesticht in een pand aan de [adres 3] , nu uit de bewijsmiddelen is gebleken dat de brand is gesticht in het pand aan de [adres 2] en is overgeslagen naar het pand aan de [adres 3] . De rechtbank zal verdachte ook van dit onderdeel van de tenlastelegging vrijspreken.
De rechtbank is tevens van oordeel dat niet is gebleken van een voor medeplegen vereiste nauwe en bewuste samenwerking van verdachte met een ander of anderen. De rechtbank zal verdachte hiervan dan ook vrijspreken.
Gelet op het bovenstaande acht de rechtbank wettig en overtuigend bewezen dat verdachte opzettelijk brand heeft gesticht als gevolg waarvan gemeen gevaar voor goederen en levensgevaar dan wel gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner van het pand gelegen aan de [adres 4] is ontstaan.
3.4
De bewezenverklaring
De rechtbank acht bewezen dat de verdachte
in de periode van 4 januari 2021 tot en met 1 februari 2021 te Horn, in de gemeente Leudal, opzettelijk brand heeft gesticht
- in een schuur/stal aan de [adres 1] en
- in een pand aan de [adres 2] en
- in een (afval)container naast het pand aan de [adres 4]
door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemd(e) (afval)container en schuur en stal en pand en goederen in/rondom die afvalcontainer en schuur en stal en dat pand geheel of gedeeltelijk zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan tevens
- gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de in en/of rondom voornoemd(e) (afval)container en/of haag en/of schuur en/of stal en/of pand aanwezige goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner van het pand gelegen aan de [adres 4] te duchten was.
De rechtbank acht niet bewezen hetgeen meer of anders is ten laste gelegd. De verdachte zal daarvan worden vrijgesproken.

4.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde levert het volgende strafbare feit op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is en terwijl daarvan levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander te duchten is, meermalen gepleegd.
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten.

5.De strafbaarheid van de verdachte

De verdachte is strafbaar, omdat geen feiten of omstandigheden aannemelijk zijn geworden die zijn strafbaarheid uitsluiten.

6.De straf en/of de maatregel

6.1
De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft op grond van hetgeen hij bewezen heeft geacht gevorderd aan de verdachte op te leggen een gevangenisstraf van 720 dagen waarvan 529 dagen voorwaardelijk, met aftrek van de duur van het voorarrest van verdachte en met een proeftijd van twee jaren. De officier van justitie heeft gevorderd daaraan de bijzondere voorwaarden zoals deze door de reclassering in haar advies zijn verwoord te verbinden met uitzondering van het contactverbod met de medeverdachte. Voorts heeft de officier van justitie, zoals ook geadviseerd door de reclassering, de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden gevorderd, omdat, gelet op het gedrag van verdachte en het aantal brandstichtingen, verondersteld kan worden dat verdachte mogelijk wederom hetzelfde feit pleegt. Bij het formuleren van zijn eis heeft hij rekening gehouden met het strafblad van verdachte, het NIFP-rapport, het reclasseringsrapport en de richtlijnen van het Openbaar Ministerie. Daarnaast heeft hij rekening gehouden met de proceshouding van verdachte.
6.2
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd. Hij heeft verzocht het bevel tot voorlopige hechtenis op te heffen.
6.3
Het oordeel van de rechtbank
Bij de bepaling van de op te leggen straf is gelet op de aard en ernst van hetgeen bewezen is verklaard, op de omstandigheden waaronder het bewezenverklaarde is begaan en op de persoon van de verdachte, zoals een en ander uit het onderzoek ter terechtzitting naar voren is gekomen.
Verdachte heeft driemaal brand gesticht aan een (afval)container, een pand en een stal/schuur. Hierdoor is de (afval)container en coniferenhaag naast het pand aan de [adres 4] geheel afgebrand, is het pand aan de [adres 2] gedeeltelijk afgebrand en heeft het daarnaast gelegen pand aan de [adres 3] daardoor schade geleden en is de schuur/stal aan de [adres 1] afgebrand. Brandstichting is een ernstig misdrijf, omdat als gevolg van dit delict onbeheersbare en ernstige gevaarzettende situaties voor personen of goederen kunnen ontstaan en naar het oordeel van de rechtbank ook daadwerkelijk zijn ontstaan. Verdachte heeft door zijn handelen immers gevaar doen ontstaan voor andermans goederen en zelfs voor de bewoner van het pand aan de [adres 4] . Ook blijkt uit het dossier dat een en ander voor onrust in het dorp heeft gezorgd en meerdere mensen zich niet meer veilig voelden. De rechtbank weegt voorts in strafverzwarende zin mee dat de verdachte op geen enkele wijze verantwoordelijkheid heeft genomen voor zijn handelen.
Voor de straftoemeting heeft de rechtbank gekeken naar straffen die in soortgelijke zaken worden opgelegd. Gelet op de ernst van het feit is de rechtbank van oordeel dat een onvoorwaardelijke gevangenisstraf passend is.
Met betrekking tot de persoon van de verdachte heeft de rechtbank rekening gehouden met de inhoud van het over de verdachte opgemaakt strafblad d.d. 14 november 2022. Daaruit blijkt dat hij niet eerder voor een soortgelijk feit is veroordeeld.
De rechtbank heeft kennis genomen van de door de reclassering opgemaakte rapportage d.d. 25 mei 2022. Hieruit blijkt onder meer dat verdachte steunende contacten met zijn familie heeft en heeft verteld afstand te hebben genomen van een voormalig negatief milieu. Verdachte wekt bij de reclassering een gemotiveerde indruk om het uitgezette hulpverleningstraject te continueren en is gemotiveerd om toe te werken naar meer mogelijkheden op het gebied van werk. Belemmerende factoren zijn voornamelijk aan te wijzen op het psychosociaal functioneren. Er zijn geen signalen van middelengebruik en een (gok-)verslaving. Uit de brief van de reclassering d.d. 26 september 2022 blijkt echter wel dat verdachte zich niet heeft gehouden aan de bijzondere voorwaarde dat hij niet mag deelnemen aan (online) kansspelen. Het risico op recidive en letselschade kon niet worden ingeschat en het risico op onttrekken aan voorwaarden wordt ingeschat als laag. De reclassering heeft geadviseerd tot oplegging van een (deels) voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden, zoals een meldplicht, ambulante behandeling (met mogelijkheid tot kortdurende klinische opname), begeleid wonen of maatschappelijke opvang, drugsverbod, contactverbod en verbod op kansspelen. Daarnaast heeft de reclassering de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden geadviseerd.
Verdachte was woonachtig via zorginstelling Confidence Twende en nam daar deel aan een dagbestedingstraject. Ter terechtzitting is echter gebleken dat verdachte daar niet meer woonachtig is en het contact met de reclassering thans niet goed loopt. De rechtbank acht dat zorgelijk.
Alles afwegend doet de door de officier van justitie gevorderde straf naar het oordeel van de rechtbank geenszins recht aan de ernst en de omvang van de bewezenverklaarde feiten. Gelet hierop zal de rechtbank een gevangenisstraf van 24 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met aftrek van de tijd die de verdachte al in voorarrest heeft doorgebracht opleggen. Gelet op de aard en ernst van de door de rechtbank bewezen verklaarde feiten, de zorgen omtrent verdachte zoals die blijken uit het onderzoek ter terechtzitting, de reclasseringsrapportage en de daaruit volgens de reclassering voortvloeiende noodzaak van een langdurige begeleiding zal de rechtbank daaraan een proeftijd van drie jaren verbinden. Om recidive te voorkomen zullen hieraan de bijzondere voorwaarden worden gekoppeld, zoals de reclassering in haar advies van 25 mei 2022 heeft voorgesteld en hierna in de beslissing zijn omschreven. Nu verdachte en de medeverdachte geen contact meer met elkaar hebben, beiden in andere steden wonen en de noodzaak voor een contactverbod met de medeverdachte (en [getuige 3] ) niet is gebleken, zal de rechtbank geen contactverbod als bijzondere voorwaarde aan de straf koppelen.
Gelet op de opgelegde straf zal de rechtbank de schorsing, van het bevel tot voorlopige hechtenis van de verdachte, opheffen met ingang van heden. Op grond van deze beslissing is de rechtbank van oordeel dat de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarden zoals gevorderd niet meer noodzakelijk is.
Tenuitvoerlegging van de opgelegde gevangenisstraf zal volledig plaatsvinden binnen de penitentiaire inrichting, tot het moment dat de verdachte in aanmerking komt voor deelname aan een penitentiair programma, als bedoeld in artikel 4 Penitentiaire beginselenwet of tot het moment dat de regeling van voorwaardelijke invrijheidsstelling aan de orde is, als bedoeld in artikel 6:2:10 Wetboek van Strafvordering.

7.De benadeelde partij en de schadevergoedingsmaatregel

7.1
De vordering van de benadeelde partij
Vordering benadeelde partij [aangever 5]
De benadeelde partij [aangever 5] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 19.696,02 ter zake van materiële schade. Tevens is verzocht het schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 2]
De benadeelde partij [benadeelde 2] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 19.696,02 ter zake van materiële schade. Tevens is verzocht het schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij [benadeelde 1] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 1.250,- ter zake van immateriële schade. Tevens is verzocht het schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vordering benadeelde partij [aangever 4]
De benadeelde partij [aangever 4] heeft een schadevergoeding gevorderd van € 83.961,- ter zake van materiële schade en € 3 .000,- ter zake van immateriële schade. Tevens is verzocht het schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
Vordering benadeelde partij [aangever 2]
De benadeelde partij [aangever 2] heeft zijn vordering tot schadevergoeding ter terechtzitting gewijzigd en een schadevergoeding gevorderd van € 440,- ter zake van materiële schade. Tevens is verzocht het schadebedrag te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het ontstaan van de schade en de oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.
7.2
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gerekwireerd tot gehele toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen, nu deze voldoende zijn onderbouwd, vermeerderd met de wettelijke rente en met toepassing van de schadevergoedingsmaatregel.
7.3
Het standpunt van de verdediging
Gelet op de bepleite vrijspraak, heeft de raadsman verzocht de benadeelde partijen niet-ontvankelijk te verklaren in hun vordering.
7.4
Het oordeel van de rechtbank
Vordering benadeelde partijen [aangever 5] en [benadeelde 2]
De aan verdachte ten laste gelegde brandstichting aan de [adres 1] te Horn is bewezen verklaard. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partijen als gevolg van dat bewezenverklaarde feit materiële schade hebben geleden.
De rechtbank zal de vorderingen toewijzen, nu de vorderingen door de verdediging inhoudelijk niet zijn betwist en de rechtbank deze kosten die rechtstreeks voortvloeien uit het strafbare feit ook redelijk en voldoende onderbouwd acht.
De rechtbank zal het schadebedrag voor beide benadeelde partijen vaststellen op een totaalbedrag van ieder € 19.696,02, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 4 januari 2021. De rechtbank zal over dit bedrag tevens de schadevergoedingsmaatregel opleggen.
De rechtbank veroordeelt verdachte in de kosten van de benadeelde partijen, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, tot heden begroot op nihil.
Vordering benadeelde partij [benadeelde 1]
De benadeelde partij heeft immateriële schade gevorderd. Artikel 6:106 van het Burgerlijk Wetboek (hierna: BW) geeft een limitatieve opsomming van gevallen waarin de wet recht geeft op vergoeding van immateriële schade als gevolg van onrechtmatig handelen. Artikel 6:106, sub b BW bepaalt onder meer dat de benadeelde recht heeft op een naar billijkheid vast te stellen schadevergoeding indien de benadeelde op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
De rechtbank overweegt ten aanzien van de aantasting in zijn persoon op andere wijze als volgt. De Hoge Raad heeft in het overzichtsarrest vordering benadeelde partij [25] overwogen dat van de onder b. 3 ) bedoelde aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ in ieder geval sprake is indien de benadeelde partij geestelijk letsel heeft opgelopen. Degene die zich hierop beroept, zal voldoende concrete gegevens moeten aanvoeren waaruit kan volgen dat in verband met de omstandigheden van het geval psychische schade is ontstaan. Daartoe is vereist dat naar objectieve maatstaven het bestaan van geestelijk letsel kan worden vastgesteld. Ook als het bestaan van geestelijk letsel in voornoemde zin niet kan worden aangenomen, is niet uitgesloten dat de aard en de ernst van de normschending en van de gevolgen daarvan voor de benadeelde, meebrengen dat van de in art. 6:106, aanhef en onder b, BW bedoelde aantasting in zijn persoon ‘op andere wijze’ sprake is. In zo een geval zal degene die zich hierop beroept de aantasting in zijn persoon met concrete gegevens moeten onderbouwen. Dat is slechts anders indien de aard en de ernst van de normschending meebrengen dat de in dit verband relevante nadelige gevolgen daarvan voor de benadeelde zo voor de hand liggen, dat een aantasting in de persoon kan worden aangenomen. Van een aantasting in de persoon ‘op andere wijze’ als bedoeld in art. 6:106, aanhef en onder b, BW is niet reeds sprake bij de enkele schending van een fundamenteel recht.
De rechtbank is van oordeel dat de bovengenoemde grondslag (artikel 6:106, sub b BW) niet tot toewijzing van de vordering kan leiden. De benadeelde partij heeft immers geen concrete gegevens aangevoerd waaruit objectief het bestaan van een geestelijk letsel aan zijn zijde kan worden vastgesteld. Dat de benadeelde partij, zoals in zijn onderbouwing wordt aangegeven, onder meer angst- en stressklachten ervaart, is voor een toewijzing op grond van artikel 6:106, sub b BW niet voldoende. Ook is niet gebleken dat de aard en de ernst van de normschending en de gevolgen daarvan voor de benadeelde zo evident zijn, dat de aantasting in de persoon alleen al daardoor dient te worden aangenomen.
Daar komt bij dat de door de benadeelde partij aangehaalde jurisprudentie ter onderbouwing van de hoogte van de gevorderde immateriële schade niet vergelijkbaar is met onderhavige zaak, aangezien het in die zaak ging om een brand die was gesticht op het erf waar de benadeelde partij ook woonde.
Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat de benadeelde partij niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank zal de vordering dan ook afwijzen.
De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Vordering benadeelde partij [aangever 4]
De aan verdachte ten laste gelegde brandstichting is bewezen verklaard. De rechtbank is van oordeel dat aannemelijk is geworden dat de benadeelde partij als gevolg van dat bewezenverklaarde feit materiële schade heeft geleden. Uit het dossier blijkt dat er schade aan het pand aan de [adres 3] te Horn is ontstaan.
De rechtbank overweegt met betrekking tot de vordering tot schadevergoeding ter zake van materiële schade als volgt. Op basis van de overgelegde stukken en vanwege het ontbreken van het verzekeringsrapport kan de geleden schade niet worden vastgesteld en kan niet worden vastgesteld welk deel van de schade reeds is vergoed. Nader onderzoek zou noodzakelijk zijn voor een goede beoordeling en dat zou naar het oordeel van de rechtbank een onevenredige belasting van het strafgeding vergen. De rechtbank zal de benadeelde partij aldus voor dit gedeelte niet-ontvankelijk verklaren in de vordering.
Voorts heeft de benadeelde partij immateriële schade gevorderd. De rechtbank verwijst naar hetgeen zij heeft beschreven over het toewijzen van immateriële schade bij de benadeelde partij [benadeelde 1] . De rechtbank is van oordeel dat de benadeelde partij op dezelfde gronden niet in aanmerking komt voor een vergoeding van de immateriële schade. De rechtbank zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.
Vordering benadeelde partij [aangever 2]
Nu verdachte van de brandstichting aan de [adres 5] te Horn wordt vrijgesproken, dient de benadeelde partij niet-ontvankelijk te worden verklaard in de vordering.
De rechtbank veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil.

8.De wettelijke voorschriften

De beslissing berust op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57 en 157 van het Wetboek van Strafrecht, zoals deze artikelen luidden ten tijde van het bewezenverklaarde.

9.De beslissing

De rechtbank:
Bewezenverklaring
  • verklaart het tenlastegelegde bewezen zoals hierboven onder 3 .4 is omschreven;
  • spreekt de verdachte vrij van wat meer of anders is ten laste gelegd;
Strafbaarheid
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de strafbare feiten oplevert zoals hierboven onder 4 is omschreven;
  • verklaart de verdachte strafbaar;
Straf
  • veroordeelt de verdachte tot een
  • beveelt dat de tijd die door de veroordeelde vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van deze gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht;
  • bepaalt dat het voorwaardelijke gedeelte van de straf niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten, omdat de veroordeelde voor het einde van een
  • stelt de volgende bijzondere voorwaarden, waaraan de veroordeelde gedurende de proeftijd heeft te voldoen:
de veroordeelde meldt zich binnen drie dagen na het ingaan van een proeftijd bij SVG Reclassering Vincent van Gogh op telefoonnummer 0475-319747. De veroordeelde blijft zich melden op afspraken met de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dat nodig vindt;
de veroordeelde laat zich behandelen door Confidence Twende of een soortgelijke zorgverlener, te bepalen door de reclassering indien en zolang de reclassering dit nodig acht. De behandeling duurt de gehele proeftijd of zoveel korter als de reclassering nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling.
Bij bijvoorbeeld een terugval in middelengebruik ontstaat een grote kans op risicovolle situaties. Dan kan de reclassering een indicatiestelling aanvragen voor een kortdurende klinische opname voor crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek. Als de voor indicatie verantwoordelijke instantie een kortdurende klinische opname indiceert, zal na rechterlijke goedkeuring de veroordeelde zich laten opnemen in een zorginstelling, te bepalen door de justitiële instantie die verantwoordelijk is voor plaatsing. De kortdurende klinische opname duurt maximaal zeven weken of zoveel korter als de reclassering nodig vindt.
de veroordeelde zal verblijven in een 24 uurs-woonvoorziening van Confidence Twende, of een andere instelling voor beschermd wonen of maatschappelijke opvang, te bepalen door de reclassering. Het verblijf duurt zolang de reclassering dat nodig vindt. De veroordeelde houdt zich aan de huisregels en het dagprogramma dat de instelling in overleg met de reclassering voor hem heeft opgesteld.
de veroordeelde gebruikt geen drugs en werkt mee aan controle op dit verbod. De controle gebeurt met urineonderzoek. De reclassering bepaalt hoe vaak de veroordeelde wordt gecontroleerd.
de veroordeelde zal niet deelnemen aan (online) kansspelen;
  • geeft aan SVG Reclassering Vincent van Gogh de opdracht als bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • voorwaarden daarbij zijn dat de veroordeelde gedurende de proeftijd:
ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking zal verlenen aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage aanbiedt;
medewerking zal verlenen aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclassering zo vaak en zolang als de reclassering dit noodzakelijk acht, daaronder begrepen;
Benadeelde partijen en schadevergoedingsmaatregelen
  • wijst toede vordering van de benadeelde partij
    [aangever 5]en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
    € 19.696,02, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 4 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst toede vordering van de benadeelde partij
    [benadeelde 2]en veroordeelt verdachte om tegen bewijs van betaling ten behoeve van voornoemde benadeelde partij te betalen een bedrag van
    € 19.696,02, bestaande uit materiële schade, te vermeerderen met de wettelijke rente over dat bedrag te rekenen vanaf 4 januari 2021 tot de dag der algehele voldoening;
  • veroordeelt de verdachte in de kosten door de benadeelde partij gemaakt, de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging daaronder begrepen, tot heden begroot op nihil;
  • legt aan de verdachte de verplichting op tot betaling
  • bepaalt dat, indien volledig verhaal niet mogelijk blijkt,
  • bepaalt dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de Staat daarmee de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij in zoverre komt te vervallen en andersom dat, indien de verdachte heeft voldaan aan de verplichting tot betaling aan de benadeelde partij daarmee de verplichting tot betaling aan de staat in zoverre komt te vervallen;
  • wijst de vordering van de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
  • wijst af de vordering van de benadeelde partij
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
  • verklaart de benadeelde partij
  • veroordeelt de benadeelde partij in de kosten, door de verdachte ter verdediging tegen de vordering gemaakt, begroot tot heden op nihil;
Voorlopige hechtenis
- heft op de schorsing van het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.
Dit vonnis is gewezen door mr. L. Bastiaans, voorzitter, mr. drs. J.M.A. van Atteveld en mr. H.E.G. Peters , rechters, in tegenwoordigheid van mr. M.C.G. Taranto, griffier, en uitgesproken ter openbare zitting van 9 december 2022.
Buiten staat
Mr. L. Bastiaans is niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
BIJLAGE I: De tenlastelegging
Aan de verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging – ten laste gelegd dat
hij in of omstreeks de periode van 4 januari 2021 tot en met 1 februari 2021 te Horn, in elk geval in de gemeente Leudal tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk brand heeft gesticht
- in een schuur/stal aan de [adres 1] en/of
- in een pand aan de [adres 2] en/of
- in een pand aan de [adres 3] en/of
- in een (afval)container en/of (coniferen)haag naast het pand aan de [adres 4] en/of
- in een (afval)container en/of schuur aan de [adres 5]
door open vuur in aanraking te brengen met een brandbare stof ten gevolge waarvan voornoemd(e) (afval)container en/of haag en/of schuur en/of stal en/of pand en/of de goederen in/rondom die haag en/of schuur en/of stal en/of dat pand geheel of gedeeltelijk is/zijn verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
- gemeen gevaar voor goederen te duchten was, te weten voor de in en/of rondom voornoemd(e) (afval)container en/of haag en/of schuur en/of stal en/of pand aanwezige goederen en/of
- levensgevaar en/of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor de bewoner van het pand gelegen aan de [adres 4] , in elk geval levensgevaar of gevaar voor zwaar lichamelijk letsel voor een ander of anderen, te duchten was.

Voetnoten

1.Waar hierna wordt verwezen naar paginanummers, wordt - tenzij anders vermeld - gedoeld op paginanummers uit het proces-verbaal van politie Eenheid Limburg, district Noord- en Midden-Limburg, basisteam Weert, proces-verbaalnummer PL2300-2021047259, gesloten d.d. 2 april 2021, doorgenummerd van pagina 1 tot en met pagina 338.
2.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 1] d.d. 1 februari 2021, pagina 15-16.
3.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 1 februari 2021, pagina 17-26.
4.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 2] d.d. 1 februari 2021, pagina 27-29.
5.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 2 februari 2021, pagina 35-36.
6.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 4 februari 2021, pagina 37-38.
7.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2021, pagina 44-55.
8.Proces-verbaal d.d. 2 april 2021, pagina 3 .
9.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 2 februari 2021, pagina 56-58.
10.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 3] mede namens H. [naam] d.d. 8 februari 2021, pagina 70-76.
11.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 4] namens [benadeelde 1] d.d. 17 februari 2021, pagina 77-80.
12.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2021, pagina 44-55.
13.Bijlagen behorend bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2021, pagina 59-67.
14.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 1] d.d. 2 februari 2021, pagina 56-58.
15.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2021, pagina 81-82.
16.Bijlagen behorend bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2021, pagina 101-112.
17.Kennisgeving van inbeslagneming d.d. 10 februari 2021, pagina 207-208.
18.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2021, pagina 113-124.
19.Proces-verbaal van verhoor getuige [getuige 2] d.d. 19 februari 2021, pagina 125-126.
20.Proces-verbaal van aangifte van [aangever 5] d.d. 12 januari 2021, pagina 127-128.
21.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 7 februari 2021, pagina 129-133.
22.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2021, pagina 81-82.
23.Bijlagen behorend bij proces-verbaal van bevindingen d.d. 19 februari 2021, pagina 100-101.
24.Proces-verbaal van verhoor verdachte d.d. 10 februari 2021, pagina 221-252.