ECLI:NL:RBLIM:2022:9871

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 december 2022
Publicatiedatum
9 december 2022
Zaaknummer
9945987 CV EXPL 22-2763
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vordering tot betaling van onbetaalde facturen door gemachtigde in civiele procedure

In deze zaak vordert eiser, vertegenwoordigd door mr. S. Ikiz, betaling van onbetaalde facturen van gedaagden, die zelf procederen. Eiser heeft gedaagden vertegenwoordigd in twee rechtszaken tegen een huurster, waarvoor hij hen heeft gefactureerd. Gedaagden hebben slechts een deel van het verschuldigde bedrag betaald en betwisten de ontvangst van de facturen en de hoogte van de kosten. De kantonrechter oordeelt dat gedaagden de facturen moeten betalen, omdat zij de opdracht aan eiser hebben gegeven en de werkzaamheden zijn verricht. De kantonrechter wijst de vordering van eiser toe tot een bedrag van € 3.196,85, plus wettelijke rente vanaf 20 mei 2022. Daarnaast worden gedaagden veroordeeld tot betaling van beslagkosten en proceskosten. De rechter verklaart de veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad en wijst het meer of anders gevorderde af.

Uitspraak

vonnis

RECHTBANK LIMBURG

Burgerlijk recht
Zittingsplaats Maastricht
Zaaknummer: 9945987 CV EXPL 22-2763
Vonnis van de kantonrechter van 7 december 2022
in de zaak van:
[eiser],
wonende te [woonplaats 1] ,
eiser,
gemachtigde: mr. S. Ikiz
tegen:

1.[gedaagde 1] ,

2. [gedaagde 2],
beiden wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagden,
die zelf procederen.
Partijen worden hierna “ [eiser] ” en “ [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ” genoemd.

1.De procedure

1.1.
Het verloop van de procedure blijkt uit de volgende stukken in het dossier:
  • het dagvaardingsexploot van 30 mei 2022 en het herstelexploot van 10 juni 2022
  • de conclusie van antwoord
  • de conclusie van repliek (wegens een door de rechtbank in het leven geroepen misverstand aangeduid als antwoord in reconventie)
  • het proces-verbaal van de mondelinge behandeling op 25 augustus 2022.
1.2.
Ten slotte is bepaald dat er een vonnis zal worden uitgesproken.

2.De beoordeling

Waar gaat deze zaak over?
2.1.
[eiser] heeft [gedaagde 1] en [gedaagde 2] vertegenwoordigd in twee rechtszaken (een bodemzaak en een kort geding) tegen een huurster van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiser] heeft hiervoor loon aan [gedaagde 1] en [gedaagde 2] gefactureerd. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben slechts een deel van de volgens [eiser] verschuldigde som betaald en [eiser] heeft daarom conservatoir beslag gelegd op een pand van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . [eiser] vordert betaling van het onbetaalde deel van zijn facturen. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat [eiser] aan hen een prijs voor de werkzaamheden heeft genoemd. Ook betwisten zij dat zij facturen ontvangen hebben van [eiser] . Verder betogen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat [eiser] tekort is geschoten in zijn opdracht door niet te verschijnen op de dag van de uitzetting van de huurster en door [gedaagde 1] en [gedaagde 2] niet in te lichten over een hoger beroep bij het Gerechtshof ’s-Hertogenbosch. De kantonrechter geeft [eiser] gelijk. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben nog niet volledig betaald voor de werkzaamheden van [eiser] en hun klachten over het optreden van [eiser] maken dat niet anders. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten het openstaande deel van de facturen betalen. De vordering van [eiser] wordt toegewezen.
Wat vordert [eiser] ?
2.2.
[eiser] vordert een hoofdsom van € 3.196,85. Dat bedrag is het totaal van de twee facturen van [eiser] van € 4.646,85, min drie betalingen van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] van samen € 1.450,00. Verder vordert [eiser] van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] wettelijke rente over de hoofdsom, buitengerechtelijke incassokosten, kosten van het conservatoir beslag, proceskosten en nakosten.
Waar zijn partijen het over eens?
2.3.
Partijen zijn het er over eens dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] [eiser] opdracht hebben gegeven om hen te vertegenwoordigen tegen een huurster van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] . Ook erkennen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] dat [eiser] hen daadwerkelijk vertegenwoordigd heeft in twee procedures en dat zij daarvoor iets moesten betalen. Bij de mondelinge behandeling hebben [gedaagde 1] en [gedaagde 2] daarover ook verklaard dat als zij de facturen eerder hadden gekregen, zij het meteen geregeld zouden hebben, en dat iedereen recht heeft op het geld waarvoor hij werkt.
2.4.
Verder zijn partijen het erover eens dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] drie deelbetalingen van totaal € 1.450,00 gedaan hebben, hoewel [eiser] stelt dat deze betalingen zijn gedaan in het kader van een betalingsregeling en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het hebben over een aanbetaling/voorschot:
- 19 juni 2019
450,00
- 13 augustus 2019
600,00
- 2 oktober 2019
400,00
+
Totaal
1.450,00
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de facturen van [eiser] betalen
2.5.
De kantonrechter oordeelt dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de facturen van [eiser] moeten betalen. Dit wordt hierna toegelicht.
2.6.
De opdracht is geëindigd, en dus is loon voor de verrichte werkzaamheden opeisbaar. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betogen weliswaar dat [eiser] een (totaal)prijs voor de werkzaamheden heeft genoemd, maar zij betwisten niet dat met [eiser] een uurloon van € 165,– is afgesproken en de kantonrechter stelt daarom vast dat dat het uurloon is. Ook het door [eiser] gestelde aantal gewerkte uren komt vast te staan. [eiser] heeft het aantal gewerkte uren naar oordeel van de kantonrechter voldoende gespecificeerd en het uurloon is ook redelijk. De gefactureerde uren zijn opgesplitst in specifieke werkzaamheden waarbij per werkzaamheid een aantal minuten werk is genoemd. De grootste werkzaamheden zijn het opstellen van processtukken, waarvoor per processtuk steeds enkele uren in rekening is gebracht, maar er zijn ook diverse werkzaamheden van slechts 5 tot 10 minuten in rekening gebracht voor het voeren van correspondentie met de cliënten, de rechtbank en de wederpartij. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betogen dat dat niet voldoende is (“uren kan iedereen schrijven”), maar zij betwisten niet dat [eiser] de genoemde werkzaamheden verricht heeft. Voor zover zij menen dat de werkzaamheden wel verricht zijn maar dat er
te veeluren in rekening zijn gebracht, is hun toelichting ook onvoldoende. Zij lichten immers niet toe van welke werkzaamheden op de factuur onvoldoende duidelijk is waar zij op slaan of voor welke werkzaamheden ten onrechte te veel minuten is gerekend.
2.7.
Het staat vast dat de gefactureerde werkzaamheden verricht zijn en dat voor die werkzaamheden het in de facturen gehanteerde uurloon van € 165,– moest worden betaald. Dat betekent dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de facturen in principe moeten betalen.
Dat [eiser] niet bij de oplevering van de huurwoning was, maakt dit niet anders
2.8.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] verwijten [eiser] dat hij niet aanwezig was bij de oplevering van het pand door de huurster waarmee [gedaagde 1] en [gedaagde 2] het geschil hadden. Voor zover zij daarmee bedoelen dat [eiser] is tekort geschoten in zijn opdracht, slaagt dit betoog niet. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [eiser] verklaard dat (1) [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hem niet hebben verteld over de datum van de oplevering en (2) dat zelfs als hij hiervan wel zou hebben geweten, hij niet gekomen was omdat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn facturen niet betaald hadden. [eiser] mocht zijn werkzaamheden hierom dan ook opschorten.
2.9.
De conclusie is dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de twee facturen van in totaal € 4.646,85 aan [eiser] moeten betalen, min de deelbetalingen die zij al gedaan hebben van in totaal € 1.450,–. De hoofdsom van € 3.196,85 zal dus worden toegewezen.
Het staat niet vast dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanmaningen anders dan het beslagexploot ontvangen hebben
2.10.
Het staat niet vast dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] aanmaningen hebben ontvangen anders dan het beslagexploot. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten dat zij de facturen en de door [eiser] bijgevoegde aanmaningen ontvangen hebben. [eiser] onderbouwt de ontvangst van de facturen niet met stukken. Het staat dus niet vast dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] de facturen ontvangen hebben. Van de aanmaningsbrief van 21 maart 2022 voegt [eiser] weliswaar briefjes van PostNL bij waaruit blijkt dat de aanmaning van 21 maart 2022 aangetekend is verzonden naar het huisadres van [gedaagde 1] en [gedaagde 2] , maar [gedaagde 1] en [gedaagde 2] betwisten de ontvangst van de aanmaningen en zoals [eiser] erkent is de aangetekende brief retour gekomen. Met die gang van zaken staat niet vast dat de aanmaningen [gedaagde 1] en [gedaagde 2] bereikt hebben.
2.11.
De eerste aanmaning waarvan ontvangst wel vaststaat is het beslagexploot, want [gedaagde 1] en [gedaagde 2] erkennen dat zij het exploot ontvangen hebben.
Door het beslagexploot zijn [gedaagde 1] en [gedaagde 2] op 20 mei 2022 in verzuim geraakt
2.12.
Door het beslagexploot moesten [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ervan op de hoogte zijn dat [eiser] meende een vordering op hen te hebben. [gedaagde 1] en [gedaagde 2] zijn dus op 20 mei 2022 in verzuim geraakt, want op die dag is het exploot betekend. Vanaf die datum zijn zij dus de wettelijke rente verschuldigd.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoeven geen buitengerechtelijke incassokosten te betalen
2.13.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] hoeven geen buitengerechtelijke incassokosten te betalen. Voor toewijzing van buitengerechtelijke incassokosten is vereist dat schuldenaar een kosteloze aanmaning conform de eisen van artikel 6:96 lid 6 BW heeft ontvangen. Nu [gedaagde 1] en [gedaagde 2] ontvangst van deze aanmaning betwisten en [eiser] de ontvangst hiervan niet heeft aangetoond, worden de gevorderde buitengerechtelijke incassokosten afgewezen.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] moeten de proceskosten betalen
2.14.
De gevorderde kosten voor het conservatoir beslag van € 431,79 worden toegewezen. De kosten zijn door [eiser] onderbouwd met de stukken van de deurwaarder en [gedaagde 1] en [gedaagde 2] hebben niet aangevoerd dat het beslag nietig, onnodig of onrechtmatig was in de zin van artikel 706 Rv.
2.15.
[gedaagde 1] en [gedaagde 2] krijgen in deze procedure grotendeels ongelijk en moeten daarom de proceskosten betalen. Dat zijn hun eigen kosten voor deze procedure en de kosten van [eiser] . Bij de berekening van het salaris gemachtigde wordt aangeknoopt bij het bedrag dat wordt toegewezen (tarief € 218,00) in plaats van het bedrag dat werd gevorderd (tarief € 249,00). Aldus worden de kosten aan de zijde van [eiser] tot aan de dag van dit vonnis begroot op:
- Dagvaardingskosten
125,03
- Griffierecht
244,00
- Salaris gemachtigde (2 punten × tarief € 218,00)
436,00
+
Totaal
805,03
2.16.
Uit de uitspraak van 10 juni 2022 van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2022:853), onder nummer 2.3, volgt dat in dit vonnis geen aparte beslissingen hoeven te worden genomen over nakosten.

3.De beslissing

De kantonrechter:
3.1.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om [eiser] € 3.196,85 te betalen, plus wettelijke rente vanaf 20 mei 2022 over het op die datum openstaande bedrag tot de dag dat [gedaagde 1] en [gedaagde 2] volledig betaald hebben;
3.2.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om [eiser] de beslagkosten van € 431,79 te betalen;
3.3.
veroordeelt [gedaagde 1] en [gedaagde 2] om [eiser] de proceskosten te betalen, tot op de dag van dit vonnis begroot op € 805,03;
3.4.
verklaart de veroordelingen in dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad;
3.5.
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit vonnis is gewezen door mr. G.M. Drenth en in het openbaar uitgesproken op
7 december 2022.