ECLI:NL:RBLIM:2022:9793

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
1 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
ROE 21 / 1280
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake niet tijdig beslissen op AVG-verzoek door CAK

In deze zaak heeft de Rechtbank Limburg op 1 december 2022 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure tussen eiser en het Centraal Administratie Kantoor (CAK). Eiser had een verzoek ingediend op grond van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) om inzage in zijn persoonsgegevens. CAK heeft echter niet tijdig op dit verzoek beslist, wat heeft geleid tot een dwangsom. De rechtbank heeft vastgesteld dat CAK de volledige dwangsom van € 1.442,- aan eiser verschuldigd is, omdat CAK erkende dat het niet op tijd had beslist. De rechtbank heeft het beroep van eiser gegrond verklaard en het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd. Daarnaast is CAK veroordeeld tot betaling van een proceskostenvergoeding van € 379,50 aan eiser.

De rechtbank heeft in haar motivering aangegeven dat de zaak van licht gewicht is, omdat het enkel gaat om de vraag of de beslistermijn is overschreden. Eiser heeft geen griffierecht hoeven betalen voor de behandeling van het beroep. De rechtbank heeft ook overwogen dat er geen andere proceshandelingen zijn die voor vergoeding in aanmerking komen. Eiser heeft belang bij de uitkomst van de beroepsprocedure, ondanks eerdere besluiten van CAK, omdat de hoogte van de dwangsom niet bij besluit is vastgesteld. De rechtbank heeft partijen erop gewezen dat zij tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep kunnen gaan, nadat zij het proces-verbaal van de uitspraak hebben ontvangen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/1280

proces-verbaal van de mondelinge uitspraak van de enkelvoudige kamer van

1 december 2022 in de zaak tussen

[eiser] uit [woonplaats] (hierna: eiser)

(gemachtigde: P. Ramackers),
en

het bestuur van het Centraal Administratie Kantoor (hierna: CAK).

Zitting

De rechtbank heeft het beroep van eiser tegen het niet tijdig nemen van een besluit op zijn verzoek om inzage van persoonsgegevens op grond van artikel 15 van de Algemene Verordening Gegevensbescherming (AVG) op zitting behandeld. Aan de zitting heeft de gemachtigde van eiser deelgenomen. CAK heeft niet aan de zitting deelgenomen, omdat de rechtbank – op een vraag daarover van CAK – vooraf al had laten weten geen vragen voor CAK te hebben waarop CAK heeft bericht niet te zullen verschijnen op de zitting.
Na afloop van de behandeling van de zaak op de zitting heeft de rechtbank onmiddellijk uitspraak gedaan. De motivering van de uitspraak vermeldt de rechtbank hierna onder de beslissing gevolgd door een uitwerking van wat de rechtbank op de zitting verder nog kort heeft besproken.

Beslissing

De rechtbank heeft:
- het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit gegrond verklaard en het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en
- CAK veroordeeld tot betaling aan eiser van een dwangsom van € 1.442,- en
een proceskostenvergoeding van € 379,50.

Motivering van de uitspraak

1. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat CAK niet op tijd op zijn AVG-verzoek heeft beslist en dat CAK de volledige dwangsom aan hem heeft verbeurd. CAK heeft met de brief van 17 november 2022 gezegd dat het aan eiser de volledige dwangsom verschuldigd is, wat ook betekent dat CAK vindt dat het niet op tijd heeft beslist en dat eiser dus gelijk heeft. De rechtbank heeft het beroep van eiser daarom al gegrond verklaard en het -onrechtmatige- met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit, waartegen het beroep is gericht, vernietigd. De rechtbank heeft CAK daarom ook veroordeeld tot betaling aan eiser van de volledige dwangsom van € 1.442,-.
2. De proceskostenvergoeding die CAK aan eiser moet betalen heeft de rechtbank aan de hand van het Besluit proceskosten bestuursrecht (Bpb) bepaald. De rechtbank heeft eiser 1 punt toegekend voor het indienen van het beroepschrift met een waarde van € 759,-. Daarbij heeft de rechtbank een wegingsfactor 0,5 toe gepast: de rechtbank vindt dat deze zaak van licht gewicht is omdat het alleen gaat over de vraag of de beslistermijn is overschreden. De rechtbank heeft geen punt toegekend voor het verschijnen van gemachtigde van eiser op de zitting. Voor eiser was met de brief van CAK van
17 november 2022 duidelijk dat CAK geheel tegemoet wilde komen aan wat hij nog met het beroep wilde bereiken. Gemachtigde heeft de dag voor de zitting aan de rechtbank gevraagd om hem zo snel mogelijk te laten weten wat de noodzaak van een zitting nog is en of de rechtbank nog vragen aan hem heeft. Gemachtigde wilde dit weten om een proceskostenvergoeding te kunnen beperken door geen onnodige proceshandelingen te verrichten zoals het bijwonen van de zitting. De rechtbank heeft gemachtigde kort daarop laten weten dat de noodzaak om een zitting te houden niet meer bestaat en dat de rechtbank geen vragen meer aan hem heeft, zodat eiser de kosten voor het verschijnen op de zitting niet had hoeven te maken. De rechtbank is niet gebleken van andere proceshandelingen die op grond van het Bpb voor vergoeding in aanmerking komen.

Uitwerking van wat de rechtbank op de zitting nog kort heeft besproken

3. Voordat de rechtbank tot haar oordeel is gekomen heeft zij onderzocht of het beroep ontvankelijk is. Zij is tot de conclusie gekomen dat dit het geval is. Zij heeft overwogen dat de situatie, dat al op het AVG-verzoek is beslist voordat eiser het beroep heeft ingesteld, zich niet voordoet. CAK heeft wel in het begin gezegd dat het met het besluit van
9 april 2021 -voordat eiser het beroep heeft ingesteld- op het AVG-verzoek heeft beslist, maar met de brief van 17 november 2022 erkend dat het de volledige dwangsom aan eiser verschuldigd is. De rechtbank moet er daarom van uitgaan dat het besluit van
9 april 2021 niet in werking is getreden. Zij heeft verder overwogen dat eiser, ondanks het besluit van 22 januari 2022 dat CAK in de beroepsprocedure heeft genomen, nog belang heeft bij de uitkomst van de beroepsprocedure. CAK heeft namelijk de verschuldigdheid en de hoogte van de dwangsom die het aan eiser verschuldigd is niet bij besluit vastgesteld en de rechtbank kan de verschuldigdheid en de hoogte van een verbeurde dwangsom alleen vaststellen na gegrondverklaring van het beroep en het vaststellen van de onrechtmatigheid van het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit.
4. De rechtbank heeft CAK niet opgedragen op het AVG-verzoek te beslissen, omdat het CAK dat met het besluit van 22 januari 2022 al heeft gedaan. Eiser heeft tegen dat besluit geen bezwaren, zodat het beroep daarom niet ook betrekking heeft op dat besluit. De rechtbank heeft dat besluit daarom niet beoordeeld.
5. De rechtbank heeft niet bepaald dat CAK aan eiser griffierecht moet vergoeden, omdat eiser voor de behandeling van het beroep geen griffierecht heeft hoeven te betalen. Zij heeft partijen er verder nog op gewezen dat zij tegen de mondelinge uitspraak in hoger beroep kunnen gaan nadat zij het proces-verbaal van de mondelinge uitspraak hebben gekregen.
Dit proces-verbaal is opgemaakt en ondertekend door mr. P.H. Broier, rechter en
mr. A.W.C.M. Frings, griffier.
griffier
Rechter
Een afschrift van dit proces-verbaal is verzonden aan partijen op: 8 december 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan tegen de uitspraak hoger beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Zij kan dat doen met een brief, hoger beroepschrift genoemd, waarin zij uitlegt waarom zij het niet eens is met de uitspraak. Het hoger beroepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.