ECLI:NL:RBLIM:2022:9769

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
8 december 2022
Publicatiedatum
8 december 2022
Zaaknummer
ROE 22/2540
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Schorsing van een besluit tot sluiting van een woning wegens drugshandel

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg op 8 december 2022, wordt het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster, die een last onder bestuursdwang heeft ontvangen van de burgemeester van Venlo, behandeld. De burgemeester had op 18 oktober 2022 besloten om de woning van verzoekster te sluiten voor de duur van drie maanden, nadat er aanwijzingen waren dat er vanuit de woning drugs werden verhandeld. Verzoekster, die met haar vier kinderen in de woning woont, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om schorsing van de sluiting.

De voorzieningenrechter oordeelt dat de burgemeester voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de woning een rol vervult in de drugshandel, gezien de aangetroffen hoeveelheden drugs en contant geld. Echter, de voorzieningenrechter wijst erop dat de gevolgen van de sluiting voor verzoekster en haar minderjarige kinderen niet voldoende in kaart zijn gebracht. De voorzieningenrechter benadrukt dat er meer aandacht moet zijn voor de specifieke situatie van de kinderen en dat verzoekster moet aantonen welke pogingen zij heeft gedaan om alternatieve woonruimte te vinden.

Uiteindelijk besluit de voorzieningenrechter het primaire besluit tot sluiting van de woning te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar. Tevens wordt de burgemeester opgedragen het griffierecht en de proceskosten van verzoekster te vergoeden. Deze uitspraak benadrukt de noodzaak om bij bestuursdwang niet alleen de ernst van de overtreding, maar ook de persoonlijke omstandigheden van de betrokkenen in overweging te nemen.

Uitspraak

RECHTBANK limburg
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB/ROE 22/2540
uitspraak van de voorzieningenrechter van 8 december 2022 op het verzoek om voorlopige voorziening in de zaak tussen

[naam 1] te [woonplaats] , verzoekster

(gemachtigde: mr. T.J.N. Hameleers),
en

de Burgemeester van de gemeente Venlo, verweerder

(gemachtigde: [namen 2 gemachtigden] ).

Inleiding

1.In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een
voorlopige voorziening van verzoekster tegen het besluit van 18 oktober 2022 waarbij aan
verzoekster een last onder bestuursdwang is opgelegd in de vorm van de sluiting van de
woning gelegen aan [adres] .
1.1.
Met het bestreden besluit van 18 oktober 2022 heeft de burgemeester gelast de
woning van verzoekster met ingang van 2 november 2022 te sluiten voor de duur van drie
maanden. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt en de voorzieningenrechter
verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 1 december 2022 op zitting
behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, haar gemachtigde, D. Aydin, tolk,
en de gemachtigde van de burgemeester.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

2. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe. Hierna legt de voorzieningenrechter uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventueel) bodemgeding niet.
Waar gaat deze zaak over?
3. Deze zaak gaat over een last tot sluiting van de woning op grond van artikel 13b van de Opiumwet. Dit artikel maakt het mogelijk om – kort gezegd – een woning te sluiten als vanuit die woning hard- of softdrugs worden verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig zijn.
4. Uit de rapportage van de politie van 25 augustus 2022 blijkt dat verzoekster met vier kinderen op het adres woont. In maart 2022 is bij verweerder informatie binnengekomen dat er mogelijk drugs worden verhandeld vanuit de woning. In Oostenrijk was namelijk een persoon aangehouden die verklaarde dat hij op het adres van de woning cannabis en cocaïne had gekocht. Op 4 mei 2022 is een proces-verbaal van de Afdeling Team Criminele Inlichtingen (TCI) verstrekt waarin is opgenomen dat [naam 2] (zoon van verzoekster) handelt in heroïne en cocaïne. Hij verkoopt met name grotere hoeveelheden en heeft veel Duitse klanten. Hij verkoopt ook weed, speed, ice en hasj. Klanten komen de drugs halen of [naam 2] stuurt een koerier naar Duitsland. Uit bevraging van het politiesysteem BVH bleek dat er diverse meldingen waren betreffende verdachte situaties en of handel in verdovende middelen vanuit de woning. Op 5 augustus 2022 is de zoon van verzoekster gevolgd. Bij een politiecontrole van het voertuig waarin hij rondreed is een bedrag van € 6.730,-- aangetroffen en in beslag genomen. Op eveneens 5 augustus 2022 is de politie de woning binnengetreden. Door de politie is in de woonkamer € 75.095,--, 12 kilo hennepplanten en één geldtelmachine aangetroffen. In de kelder zijn 3 henneptoppen, 2,77 kilo wit poeder (vermoedelijk versnijdingsmiddel), één weegschaal, één glas met 640 gram roze substantie (vermoedelijk amfetamine) en twee jerrycans met transparante vloeistof, Methanol, aangetroffen. Op de eerste verdieping werden € 144.639,-- aangetroffen. In de schuur werd een plastic zak met 2 kilo wit poeder (vermoedelijk versnijdingsmiddel), 3,73 kilo henneptoppen en één jerrycan met transparante vloeistof, Methanol, aangetroffen. De aangetroffen middelen zijn door de politie gewogen en nader onderzocht (indicatief getest). Eigenaresse van de woning is Woningstichting Antares. Antares heeft verzoekster gesommeerd om uiterlijk 23 september 2022 de woning te ontruimen. Vervolgens heeft Antares aangegeven tot dagvaarden over te gaan, maar eerst nader onderzoek te verrichten. Indien de gemeente overgaat tot sluiting van de woning staat het Antares vrij de huurovereenkomst buitengerechtelijk te ontbinden, aldus laatstgenoemde.
5. Bij brief van 1 september 2022 heeft verweerder verzoekster in kennis gesteld van het voornemen tot sluiting van de woning voor een bepaalde periode. Verzoekster heeft haar zienswijze gegeven.
6. Bij het besluit van 18 oktober 2022 heeft verweerder, na afweging van de betrokken belangen en (bijzondere) omstandigheden en gelet op artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM) de duur van de sluiting van de woning van één jaar beperkt tot drie maanden. Hieraan heeft verweerder ten grondslag gelegd dat in de woning een handelshoeveelheid hard- en softdrugs is aangetroffen. Verzoekster is als huurster en bewoonster van de woning verantwoordelijk voor hetgeen zich in de woning afspeelt. De door de politie gecontroleerde periode beslaat een tijdvak van vier maanden waardoor aannemelijk is dat er gedurende deze periode sprake was van handel in verdovende middelen.
Een gebrek aan wetenschap, betrokkenheid en/of verwijtbaarheid doet niet af aan de verantwoordelijkheid van verzoekster. Het feit dat de verdovende middelen zijn verwijderd maakt niet dat verweerder geen belang (meer) heeft bij het opleggen van de maatregel die mede dient voor de preventie en beheersing van de uit het drugsgebruik voortvloeiende risico’s voor de volksgezondheid en het voorkomen van nadelige effecten van de handel in en het gebruik van drugs op het openbare leven en andere (lokale) omstandigheden als verwoord in het beleid. De aangetroffen handelshoeveelheid drugs rechtvaardigt de conclusie dat de openbare orde en veiligheid in de omgeving van de woning onder druk staat. De negatieve invloed van de handel rechtvaardigt de aanpak van alle onderdelen van de georganiseerde criminaliteit, waaronder het onttrekken van een drugspand aan het criminele circuit. Het is nog onduidelijk of het huurcontract wordt ontbonden. De financiële consequenties van een woningsluiting en de gezondheidstoestand van verzoekster vormen geen bijzondere omstandigheid die verweerder zou moeten laten afzien van de sluiting van de woning. Verweerder acht het geschonden algemeen belang van groter gewicht dan het belang van verzoekster om in haar woning te kunnen blijven. Het vinden van vervangende woonruimte is niet onmogelijk. Verzoekster heeft niet aangetoond dat zij financieel of anderszins hiertoe niet in staat is.
Wat vraagt verzoekster de voorzieningenrechter?
7. Verzoekster vraagt een voorlopige voorziening die inhoudt dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar.
Wat moet de voorzieningenrechter beoordelen?
8. In deze uitspraak beslist de voorzieningenrechter over het verzoek om schorsing van het besluit tot sluiting van de woning. De voorzieningenrechter beoordeelt of het bezwaar een redelijke kans van slagen heeft. Dat kan een reden zijn om het bestreden besluit te schorsen. Het oordeel van de voorzieningenrechter heeft een voorlopig karakter en bindt de rechtbank in een (eventuele) bodemzaak niet. De voorzieningenrechter treft op grond van artikel 8:81, eerste lid, van de Awb alleen een voorlopige voorziening als “onverwijlde spoed” dat vereist.
8.1.
Gelet op de aard van de zaak – een woningsluiting – en wat verzoekster hierover heeft aangevoerd, neemt de voorzieningenrechter het spoedeisend belang aan.
Wettelijk kader.
9. Voor de beoordeling geldt artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet als wettelijk kader. Hierin is bepaald dat verweerder bevoegd is tot het opleggen van een last onder bestuursdwang indien – voor zover hier relevant – in een woning een middel als bedoeld in lijst I of II van deze wet wordt verkocht, afgeleverd of verstrekt dan wel daartoe aanwezig is.
9.1.
Op grond van artikel 5:21 van de Awb wordt onder een last onder bestuursdwang verstaan: de herstelsanctie, inhoudende:
a. een last tot geheel of gedeeltelijk herstel van de overtreding, en
b. de bevoegdheid van het bestuursorgaan om de last door feitelijk handelen ten uitvoer te leggen, indien de last niet of niet tijdig wordt uitgevoerd.
9.2.
Ter uitvoering van artikel 13b, eerste lid, van de Opiumwet heeft verweerder beleidsregels (Beleidsregel ter voorkoming en bestrijding van drugsoverlast, -handel en - productie) ontwikkeld. Hierin is bepaald dat indien er sprake is van een als dringend te kwalificeren geval, de woning zonder voorafgaande waarschuwing voor de duur van een jaar wordt gesloten.
10. De voorzieningenrechter stelt vast dat enkel de noodzaak en de evenredigheid/evenwichtigheid van de sluiting in geding zijn.
Was de sluiting van de woning noodzakelijk?
11. Het specifieke toetsingskader voor woningsluitingen op grond van artikel 13b van de Opiumwet is weergegeven in de overzichtsuitspraak van de Afdeling van 28 augustus 2019, ECLI:NL:RVS:2019:2912 (hierna: de overzichtsuitspraak).
12. Zoals in de uitspraak van de Afdeling van 2 februari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:285, is uiteengezet, is bij de beoordeling van de noodzaak van een sluiting de vraag aan de orde of de burgemeester met een minder ingrijpend middel had kunnen en moeten volstaan, omdat het beoogde doel ook daarmee had kunnen worden bereikt. In de overzichtsuitspraak is de Afdeling ingegaan op de beoordeling van de noodzaak van een sluiting. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911, voortbordurend op de overzichtsuitspraak, een aantal verduidelijkingen aangebracht. Aan de hand van de ernst en omvang van de overtreding moet worden beoordeeld of sluiting van een pand noodzakelijk is ter bescherming van het woon- en leefklimaat bij het pand en het herstel van de openbare orde. Voor de beoordeling van de ernst en omvang van de overtreding is van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit het pand werden verhandeld. Met een sluiting wordt de bekendheid van het pand als drugspand weggenomen en wordt de "loop" naar het pand eruit gehaald. Daarmee wordt beoogd om het pand aan het drugscircuit te onttrekken. Als er geen of weinig aanwijzingen zijn dat in of vanuit het pand drugs werden verhandeld, dan zal de burgemeester - als hij zich op het standpunt stelt dat van dergelijke handel wél sprake was - nader moeten onderbouwen waarom dat het geval was. Slaagt de burgemeester hierin niet of onvoldoende, dan zal er doorgaans een mindere mate van of geen overlast zijn in de omgeving van het pand en wordt de openbare orde in mindere mate of niet verstoord. In dit soort gevallen vindt de Afdeling dat een sluiting van meer dan zes maanden in beginsel onevenredig is. Als niet alleen aanwijzingen dat drugs in of vanuit het pand werden verhandeld afwezig zijn, maar ook andere omstandigheden ontbreken die volgens de overzichtsuitspraak bij de beoordeling van de noodzaak van de sluiting van belang zijn, zoals de omstandigheid dat het gaat om harddrugs, een recidivesituatie en de ligging van een pand in een voor drugscriminaliteit kwetsbare wijk, kan dit er toe leiden dat er geen noodzaak bestaat om het pand te sluiten.
12.1.
Niet in geding is dat sprake is van een ernstig geval. In verband met de noodzakelijkheid is mede van belang of de aangetroffen drugs feitelijk in of vanuit de woning werden verhandeld. Uitgangspunt is dat als in een woning een handelshoeveelheid drugs wordt aangetroffen aangenomen mag worden dat de woning een rol vervult binnen de keten van drugshandel, hetgeen op zichzelf al een belang bij sluiting oplevert, ook als ter plaatse geen overlast of feitelijke drugshandel is geconstateerd (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 1 mei 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1435).
Feitelijke handel in of vanuit de woning kan worden aangenomen op grond van politiewaarnemingen, meldingen en verklaringen (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van 18 juli 2018, ECLI:NL:RVS:2018:2400) of het in de woning aantreffen van attributen die te relateren zijn aan drugshandel, zoals een weegschaal, verpakkingsmaterialen, een grote hoeveelheid contant geld en wapens (vergelijk de uitspraak van de Afdeling van
23 januari 2019, ECLI:NL:RVS:2019:148 en van 6 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:1911).
12.2.
Verzoekster betoogt dat er geen noodzaak tot sluiting is. De drugs zijn verwijderd uit de woning. De woning staat niet bekend als drugspand. Verzoekster en haar kinderen wonen in de woning. Tijdens een vakantie van verzoekster is de woning misbruikt voor het opslaan van drugs. Verzoekster en haar drie jongere kinderen zijn niet betrokken bij druggerelateerde feiten. De verdenkingen zien alleen op de zoon van verzoekster en die zit in voorlopige hechtenis. Haar zoon is aangehouden in een auto. Er was ook geen sprake van loop naar de woning. Verweerder beroept zich op politieonderzoek dat niet uit de bestuurlijke rapportage blijkt. Hieruit blijkt immers niet dat de observaties zijn gedaan gedurende een periode van vier maanden. Ook is niet gestaafd dat er diverse meldingen, blijkende uit het politiesysteem BHV, waren betreffende verdachte situaties en of handel in verdovende middelen vanaf deze woning. Er is slechts één melding uit 2020 die ziet op de woning van verzoekster.
12.3.
Verweerder heeft aangevoerd dat op grond van de aangetroffen hoeveelheid drugs sprake is van een ernstig geval. Aannemelijk is dat de drugs bestemd waren voor verkoop, aflevering of verstrekking. Verder is van belang dat de woning in de wijk [naam wijk] ligt die voor drugscriminaliteit een kwetsbare woonwijk vormt. Voorts geldt voor elke woning die wordt gesloten dat de aangetroffen drugs zijn verwijderd. De bekendheid van de woning als drugspand blijft bestaan waarbij geldt dat de sluiting ziet op de woning en niet zozeer op de bij de drugshandel betrokken persoon/personen. Indien in een woning handelshoeveelheden hard- en softdrugs zijn aangetroffen mag op grond hiervan aangenomen worden dat de woning een rol vervult in de keten van drugshandel hetgeen een belang oplevert bij de sluiting. Naar de mening van verweerder blijkt uit de bestuurlijke rapportage, althans is voldoende aannemelijk, dat de aangetroffen hoeveelheid drugs en het overige dat in de woning is aangetroffen, feitelijk in of vanuit de woning werd verhandeld. De activiteiten rondom drugshandel hebben zich blijkens de bestuurlijke rapportage niet beperkt tot het moment van of rondom de aanhouding van de zoon. Dat verzoekster en haar kinderen in de woning wonen ontneemt aan woning niet de status van drugspand.
Daarom is sluiting noodzakelijk.
12.4.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat verweerder aan de hand van de
bestuurlijke rapportage voldoende aannemelijk heeft mogen achten dat het pand bekend is
bij drugskopers en -verkopers Dit blijkt niet alleen uit de aangetroffen hoeveelheden drugs,
maar ook uit het feit dat in maart 2022 een in Oostenrijk aangehouden persoon
heeft verklaard dat hij op verzoeksters adres cannabis en cocaïne had gekocht. In een
proces-verbaal van de Afdeling Team Criminele Inlichtingen (TCI) staat voorts dat de zoon
van verzoekster handelt in heroïne en cocaïne en met name met grotere hoeveelheden. Hij
heeft veel Duitse klanten. Klanten komen de drugs halen of er wordt een koerier naar
Duitsland gestuurd. Tot slot is op 5 augustus 2022 door een observatieteam gezien dat de
zoon van verzoekster met een doos thuis kwam en even later de woning weer verliet met een
oranje tas en in zijn auto wegreed. Dit alles heeft geleid tot de aanhouding van de zoon van
verzoekster op 5 augustus 2022. Bovendien is in de woning een zeer groot bedrag aan
contanten ( € 220.554,--) aangetroffen, evenals attributen die zijn te herleiden tot
drugshandel, zoals een weegschaal, een geldtelmachine en een grote hoeveelheden
versnijdingsmiddel en 3 jerrycans gevuld met methanol, hetgeen eveneens wijst op feitelijke
handel vanuit de woning. Hierbij heeft verweerder eveneens gewicht mogen toekennen aan
het feit dat de woning is gelegen in een voor drugshandel kwetsbare wijk.
12.5.
Hetgeen verzoekster aanvoert over de onjuistheid/onvolledigheid van de
bestuurlijke rapportages is naar het oordeel van de voorzieningenrechter onvoldoende om
aan de juistheid van de bestuurlijke rapportages te twijfelen en is door verzoekster ook niet
onderbouwd. De burgemeester heeft op basis van deze bestuurlijke rapportage kunnen
oordelen dat sprake was van handel van drugs vanuit de woning.
12.6.
Op grond van het bovenstaande volgt de voorzieningenrechter verweerder in zijn standpunt dat de sluiting van de woning een geschikt middel is om de woning aan het drugscircuit te onttrekken en de sluiting noodzakelijk is.
Evenwichtigheid van de sluitingsmaatregel
13. Als de burgemeester zich in redelijkheid op het standpunt heeft kunnen stellen dat sluiting van het pand noodzakelijk is, dient hij zich ervan te vergewissen dat de duur van de sluiting evenwichtig is, ook als de duur in overeenstemming is met de duur die volgt uit een beleidsregel. In de overzichtsuitspraak is overwogen dat bij de beoordeling van de evenwichtigheid verschillende omstandigheden van belang zijn, zoals de mate van verwijtbaarheid van de aangeschreven persoon, een bijzondere binding met de woning, de mogelijkheid om weer in de woning terug te keren, of de overtreder door sluiting van de woning op een zwarte lijst komt te staan bij een woningbouwcorporatie als gevolg waarvan hij voor een bepaalde duur geen nieuwe sociale huurwoning kan huren in de regio en of er minderjarige kinderen in de woning wonen. De nadelige gevolgen van de sluiting moeten worden afgewogen tegen de omstandigheden die ertoe hebben geleid dat de burgemeester een sluiting noodzakelijk mocht vinden. Een sluiting met veel nadelige gevolgen is niet per definitie onevenwichtig.
14. Verzoekster betoogt dat haar persoonlijk geen verwijt treft. Zij was niet op de hoogte van drugsactiviteiten van haar zoon. Op het tijdstip van de inval was zij met vakantie. Haar zoon is niet meer welkom in de woning en zij wil hem uitschrijven.
14.1.
De voorzieningenrechter acht niet aannemelijk dat verzoekster geen weet heeft gehad van de aanwezigheid van drugs en de daarmee samenhangende activiteiten van haar zoon. De drugs zijn aangetroffen in de diverse gemeenschappelijke ruimten (woonkamer, kelder, eerste verdieping en schuur) van de woning. Tevens waren grote geldbedragen en aan drugshandel gerelateerde goederen aanwezig. Verzoekster is bovendien hoofdbewoonster van de woning en van haar mag worden verwacht dat zij toezicht uitoefent op hetgeen in de woning gebeurt. Het feit dat zij tijdens de huiszoeking op vakantie was maakt het bovenstaande niet anders. Daarnaast blijkt uit de bestuurlijke rapportage dat de meldingen van ruim voor verzoeksters vertrek op vakantie (25 juli 2022) dateren.
De gevolgen van de sluiting.
15. Verzoekster heeft aangevoerd dat zij en haar minderjarige inwonende kinderen geen vervangende woonruimte hebben en op straat komen te staan. Zij kan niet bij vrienden/kennissen voor de duur van de sluiting verblijven. Verder zal de sluiting tot gevolg hebben dat de Antares de huurovereenkomst zal beëindigen en verzoekster op de ‘zwarte lijst’ zal komen te staan waardoor zij niet meer in aanmerking komt voor een sociale huurwoning.
15.1.
De burgemeester heeft na afweging van de betrokken belangen en (bijzondere omstandigheden) en gelet op artikel 8 EVRM besloten om af te wijken van de in de beleidsregels vastgestelde sluitingsduur van één jaar en heeft de sluitingsduur beperkt tot drie maanden. Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat verzoekster bij het vinden van vervangende woonruimte in de omgeving enkel familie/kennissen heeft gevraagd voor onderdak, maar geen commerciële aanbieders van woonruimte heeft benaderd. Onduidelijk is bijvoorbeeld waarom zij en haar kinderen niet bij de vader van de kinderen terecht kunnen. Volgens verweerder is in Venlo sprake van voldoende (commercieel) woningaanbod en mocht dit niet mogelijk zijn, dan is verblijf in de gemeentelijke voorziening voor maatschappelijke opvang (Moveoo) mogelijk, waarbij de gemeente een verbindende rol kan vervullen. Verweerder vraagt zich ten aanzien van de door verzoekster gestelde financiële onmogelijkheid van het huren van een woning af hoe verzoekster nu de huur betaalt. De aanleiding voor de ontbinding van de huurovereenkomst is het gevolg van het feit dat drugs en een groot geldbedrag zijn aangetroffen en niet van de sluiting van de woning. Van een plaatsing van verzoekster op een zwarte lijst is niet gebleken.
15.2.
De voorzieningenrechter overweegt dat uit de door verzoekster overgelegde verklaring van Medisch Centrum Alberick van 6 september 2022 niet blijkt dat de sluiting van de woning om gezondheidsredenen achterwege dient te blijven. Wel is de voorzieningenrechter van oordeel dat verweerder onvoldoende in kaart heeft gebracht wat de gevolgen van de sluiting voor de twee jongste dochters, van respectievelijk 10 en 11 jaar, zijn. Dat plaatsing bij Moveoo een (laatste) mogelijkheid is, acht de voorzieningenrechter onvoldoende. De voorzieningenrechter is daarom van oordeel dat verweerder en verzoekster in de bezwaarprocedure de gevolgen van de sluiting voor verzoekster en haar minderjarige kinderen nauwkeuriger in kaart moet brengen. Er zal meer aandacht moeten zijn voor de concrete gevolgen van de sluiting, met name nu de positie van de twee minderjarige kinderen, die zich in een kwetsbare leeftijdsfase bevinden, in het geding is. In dat verband zal ook verzoekster met gegevens nader moeten onderbouwen dat zij geen vervangende woonruimte kan vinden en welke pogingen, ook buiten haar kennissenkring, zij daartoe heeft gedaan. Zo zij daartoe op eigen kracht niet in staat is, zoals zij ter zitting heeft verklaard, kan wellicht haar meerderjarige dochter daarbij een helpende hand bieden. Verweerder zal in concreto dienen aan te geven welke alternatieve huisvestingsmogelijkheden er zijn en welke hulp daarbij geboden kan worden. Verder zal verweerder aandacht moeten hebben voor het feit dat verzoekster mogelijk op een zwarte lijst komt te staan.
Wat is de conclusie?
16. De voorzieningenrechter is van oordeel dat de burgemeester de gevolgen van de sluiting nader zal dienen te wegen en te onderbouwen. Ook verzoekster zal de gevolgen van de sluiting nader dienen te onderbouwen. Dit betekent dat het bestreden besluit wordt geschorst tot zes weken na bekendmaking van het besluit op bezwaar.
17. De voorzieningenrechter wijst het verzoek toe.
18. Omdat de voorzieningenrechter het verzoek toewijst, bepaalt de voorzieningenrechter dat de burgemeester aan verzoeker het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
19. Omdat het verzoek wordt toegewezen, krijgt verzoekster een vergoeding voor de proceskosten die zij heeft gemaakt. De burgemeester moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 2 punten op (1 punt voor het indienen van het verzoekschrift, 1 punt voor het verschijnen op de zitting). Die punten hebben een waarde van € 759,- bij een wegingsfactor 1. Toegekend wordt € 1.518,-.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- schorst het primaire besluit tot zes weken na bekendmaking van de beslissing op
bezwaar;
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 184,- aan verzoekster te
vergoeden;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van verzoekster tot een bedrag van
€ 1.518,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M.T. Coenegracht, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. C. Schrammen, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken op 8 december 2022. .
griffier rechter
Afschrift verzonden aan partijen op: 8 december 2022

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.