ECLI:NL:RBLIM:2022:9567

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
2 december 2022
Publicatiedatum
2 december 2022
Zaaknummer
C/03/278295 / FA RK 20-1890
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting echtscheidingsprocedure met betrekking tot zorg- en opvoedingstaken, co-ouderschap en verdeling van huwelijkse voorwaarden

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg op 2 december 2022, is een voortzetting van een echtscheidingsprocedure aan de orde. De rechtbank heeft zich gebogen over de verdeling van zorg- en opvoedingstaken na de echtscheiding, waarbij co-ouderschap centraal staat. De man en de vrouw, beiden vertegenwoordigd door hun advocaten, hebben hun standpunten uiteengezet over de zorgregeling voor hun minderjarige kind. De rechtbank heeft vastgesteld dat de huidige co-ouderschapsregeling, waarbij het kind in even weken bij de man en in oneven weken bij de vrouw verblijft, in het belang van het kind is. De rechtbank heeft ook de verzoeken van de man om het hoofdverblijf van het kind bij hem te bepalen afgewezen, omdat de huidige situatie stabiliteit biedt voor het kind.

Daarnaast heeft de rechtbank zich uitgesproken over de verzoeken van de man met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden en de verdeling van de gemeenschap. De man heeft aangevoerd dat de huwelijkse voorwaarden onder druk zijn gesloten en dat er sprake is van bedrog en misbruik van omstandigheden. De rechtbank heeft deze stellingen verworpen, omdat de man onvoldoende bewijs heeft geleverd voor zijn claims. De rechtbank heeft de verzoeken van de man tot vernietiging van de huwelijkse voorwaarden en de akte van verdeling afgewezen en bepaald dat de verdeling van de overige gemeenschappelijke vermogensbestanddelen ten overstaan van een notaris zal plaatsvinden.

De rechtbank heeft ook de kinderbijdrage vastgesteld op € 136,- per maand, die de man aan de vrouw moet betalen. Tot slot heeft de rechtbank bepaald dat het paspoort van het kind met hem meereist, ongeacht bij welke ouder hij verblijft. De beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard, wat betekent dat de regeling onmiddellijk van kracht is, ongeacht eventuele hoger beroep procedures.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Maastricht
Familie en jeugd
Datum uitspraak: 2 december 2022
Zaaknummers: C/03/278295 / FA RK 20-1890 en C/03/278587 / FA RK 20-1997
De enkelvoudige kamer, belast met de behandeling van burgerlijke zaken, heeft de volgende beschikking gegeven inzake:
[de man] ,
hierna te noemen de man,
wonend te [woonplaats 1] ,
advocaat mr. E.J.A. Roeleven, kantoor houdend te Heerlen,
tegen:
[de vrouw] ,
hierna te noemen de vrouw,
wonend te [woonplaats 2] ,
advocaat mr. J.F.M. Sondeijker, kantoor houdend te Maastricht.
In zijn hoedanigheid als omschreven in artikel 810 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) is bij deze zaak betrokken:
de Raad voor de Kinderbescherming, regio Limburg, locatie Maastricht,
hierna te noemen de raad.
Wederom gezien de stukken, waaronder de beschikking van deze rechtbank van 23 april 2021.

1.Het verdere verloop van de procedure

1.1.
Het verdere procesverloop blijkt uit:
  • het eindverslag Ouderschap na Scheiding (UHA), ingekomen op 29 november 2021;
  • de brief van de raad, ingekomen op 14 december 2021;
  • het bericht van de vrouw, ingekomen op 15 december 2021;
  • de brief van de man, ingekomen op 29 december 2021;
  • de brief van de vrouw, ingekomen op 2 februari 2022;
  • de brief van de raad, met als bijlage het (aanvullend) raadsrapport van 18 maart 2022, ingekomen op 22 maart 2022;
  • het bericht van de vrouw, ingekomen op 6 april 2022;
  • het bericht van de man, ingekomen op 11 april 2022;
  • het bericht van de vrouw met aanvullende productie, ingekomen op 12 april 2022;
  • het aanvullend/subsidiair verzoekschrift van de vrouw, ingekomen op 2 september 2022;
  • de aanvullende producties van de man, ingekomen op 12 oktober 2022;
  • de aanvullende productie van de vrouw, ingekomen op 12 oktober 2022;
  • de aanvullende productie van de vrouw, ingekomen op 13 oktober 2022;
  • het bericht van de man, ingekomen op 13 oktober 2022;
  • de mondelinge behandeling die heeft plaatsgevonden op 14 oktober 2022 en waarbij zijn verschenen:
  • de man, bijgestaan door mr. Roeleven;
  • de vrouw, bijgestaan door mr. Sondeijker, onder overlegging van een pleitnota;
  • een vertegenwoordigster van de raad.

2.De verdere beoordeling

2.1.
De rechtbank verwijst allereerst naar hetgeen in voormelde beschikking van
23 april 2021 is overwogen.
2.2.
In voornoemde beschikking heeft de rechtbank de echtscheiding tussen partijen uitgesproken, een voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (zorgregeling) bepaald en het bedrag dat de man ten behoeve van de verzorging en opvoeding van [minderjarige] aan de vrouw dient te voldoen (kinderbijdrage) voorlopig op nihil bepaald. Partijen zijn verder in de gelegenheid gesteld om deel te nemen aan het jeugdhulptraject Nieuw Ouderschap (NO) in het kader van het Uniform Hulpaanbod (UHA). Daarbij heeft de rechtbank iedere verdere beslissing aangehouden in afwachting van het rapport van de raad.
Het hulpverleningstraject
2.3.
Uit het eindrapport van Yvoor van 29 november 2021 blijkt dat er eerst een aantal individuele gesprekken is gevoerd, omdat er sprake is van hoog conflict tussen partijen. Er heeft uiteindelijk één gezamenlijk gesprek plaatsgevonden.
2.4.
Verder rapporteert Yvoor dat de vrouw in staat is om te reflecteren op haar eigen handelen, te kijken naar de eigen beïnvloedingsmogelijkheden en steeds beter in staat is om hierin zelf tot adequate oplossingen te komen. Zij maakt daarmee volgens Yvoor een duidelijke beweging van het verleggen van de focus op de ex-partnerstrijd naar de focus op de ouder-kind relatie met [minderjarige] . De man is in staat om niet conflict verhogend te handelen. Het lukt hem echter niet om zijn overtuiging met betrekking tot de vrouw en haar intenties los te laten, zodat hij zich genoodzaakt blijft voelen om ervoor te zorgen dat alles binnen zijn controle ligt. Yvoor stelt dat ten aanzien van beide partijen een gebrek aan vertrouwen heerst en dat het niet is gelukt om hieraan te werken. Hoewel Yvoor in het gezamenlijke gesprek heeft gevraagd om commitment om de door de rechtbank gestelde kaders te volgen en vanuit daar het proces verder aan te gaan, heeft de man – in tegenstelling tot de vrouw – aangegeven eerst te willen komen tot andere afspraken. Dat heeft tot gevolg gehad dat het komen tot (al dan niet tijdelijke) kaders, waarbinnen het inhoudelijk proces gericht op het vormgeven van parallel ouderschap en daarmee het proces van het reflecteren op het eigen handelen en het eigen aandeel in het conflict, ook niet van de grond is gekomen.
2.5.
Op 14 december 2021 heeft de raad de rechtbank laten weten dat hij, gelet op het eindrapport van Yvoor, gronden ziet voor het verrichten van nader onderzoek.
2.6.
De vrouw heeft in haar reactie op het eindrapport van Yvoor aangegeven dat zij instemt met de inhoud daarvan.
2.7.
De man heeft in zijn reactie op het eindrapport aangegeven dat hij zich niet kan vinden in de overweging van Yvoor dat hij door de raad uitgebrachte adviezen opnieuw ter discussie wilde stellen en eerst tot andere afspraken dan de huidige wilde komen. De man wilde enkel de punten die nog niet beslist waren door de rechtbank - met behulp van Yvoor - met de vrouw bespreken. De man heeft dit ook geprobeerd gelet op de opdracht van de rechtbank om in samenwerking met de hulpverlening alsnog te proberen te komen tot een zorgregeling en vaststelling van de hoofdverblijfplaats en, indien mogelijk, tot een ouderschapsplan. Tot slot heeft de man in diezelfde reactie zijn verzoeken ten aanzien van [minderjarige] aangevuld.
Het (aanvullend) raadsrapport en de reacties van partijen daarop
2.8.
De raad heeft vervolgens aanvullend gerapporteerd en geadviseerd om een zorgregeling te bepalen, waarbij [minderjarige] in de oneven weken van vrijdag na school tot de daaropvolgende vrijdag voor school bij de man verblijft en in de even weken van vrijdag na school tot de daaropvolgende vrijdag voor school bij de vrouw verblijft (co-ouderschap). Daarbij adviseert de raad tevens een evenredige verdeling van de reguliere vakanties- en feestdagen. De Chinese feestdagen dienen daar volgens de raad aan te worden toegevoegd. Daartoe stelt de raad dat de culturele veelzijdige opvoeding van [minderjarige] een kracht is en positief voor zijn zelfontwikkeling. Partijen hebben [minderjarige] ook altijd in staat gesteld om de Chinese feestdagen te vieren en het is belangrijk voor [minderjarige] dat dit in de toekomst ook gebeurt.
Met betrekking tot het hoofdverblijf stelt de raad dat dit bij de vrouw dient te blijven omdat het in het belang van [minderjarige] is dat de huidige, stabiele situatie behouden blijft. [minderjarige] moet in Nederland naar school blijven gaan en hulpverlening moet, indien nodig, ook vanuit Nederland kunnen worden ingezet. [minderjarige] ervaart immers rust bij deze situatie.
2.9.
De vrouw heeft in haar reactie op het raadsrapport laten weten in te kunnen stemmen met het raadsadvies. Zij is blij dat de stabiliteit, zoals [minderjarige] die nu ervaart, kan worden doorgezet en dat de raad ook inziet dat viering van de Chinese feestdagen ook belangrijk is voor zijn ontwikkeling. De vrouw hoopt dat partijen verder kunnen werken aan hun gezamenlijk ouderschap en wil zich hier ook voor inzetten.
2.10.
De man heeft in zijn reactie op het raadsrapport laten weten dat hij zich kan vinden in de zorgregeling. Er dienen wel nog nadere afspraken te worden gemaakt, bijvoorbeeld over vervoer en wisselmomenten tijdens vakanties. De man begrijpt het advies van de raad ten aanzien van het hoofdverblijf. Hij zou echter alsnog graag het hoofdverblijf van [minderjarige] bij hem zien, omdat hij dan de administratie voor [minderjarige] kan verzorgen en geen informatie meer mist. Als het hoofdverblijf toch bij de vrouw bepaald wordt, dan wenst de man dat [minderjarige] bij hem op zijn zorgverzekering wordt bijgeschreven zodat hij zijn medische situatie kan volgen en daarbij niet volledig afhankelijk is van de vrouw. Tot slot stelt de man dat hij weet dat de vrouw een goede ontwikkeling doormaakt bij Yvoor, maar hij vindt dat zij oude zaken nog steeds niet heeft losgelaten en soms een spel lijkt te spelen. De man zelf heeft op dit moment geen hulp meer van Yvoor.
Het aanvullend/subsidiair verzoekschrift ten aanzien van de huwelijkse voorwaarden en verdeling van de gemeenschap
2.11.
De man heeft op 2 september 2022 zijn verzoeken ten aanzien van de afwikkeling van de huwelijkse voorwaarden vermeerderd. De man verzoekt subsidiair de door de man aan de vrouw gedane schenking (van € 64.322,71) in de akte van verdeling van 9 januari 2020 te vernietigen en de vrouw te veroordelen een bedrag van € 64.322,71, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2020, aan de man te voldoen.
Ter onderbouwing stelt de man, zoals eerder ook gesteld, dat hij op 9 januari 2020 en in de daaraan voorafgaande jaren kampte met een afhankelijke persoonlijkheidsstoornis, een depressieve stoornis, ADD, enkele autistische kenmerken en enkele vermijdende persoonlijkheidskenmerken. De man was daardoor op en rondom 6 en 9 januari 2020 labieler dan een gemiddeld persoon. Om die reden was hij ook niet in staat om de notariële akten tot stand te laten komen c.q. tot een voldoende waardering van zijn belangen. De druk vanuit de vrouw vond vooral thuis en per e-mail plaats, zodat de notaris dat ook niet heeft geconstateerd. De man is door de vrouw bedrogen en voor de gek gehouden. De vrouw heeft de man doen geloven dat een en ander voor haar een ultieme liefdesverklaring zou zijn en dat zij een plan had om het huwelijk van partijen te redden. De man was er dan ook van overtuigd dat het volledig op naam van de vrouw zetten van de woning (en het schenken van zijn volledige overbedelingsvordering aan de vrouw) de enige mogelijkheid was om zijn huwelijk te redden. De vrouw wist van deze bijzondere omstandigheden waarin de man zich bevond (zij had deze immers veroorzaakt), zijn geestestoestand (zij wist dat hij onder behandeling was) en dat hij de overeenkomst niet had willen sluiten als hij zijn belangen naar behoren had kunnen behartigen. De vrouw wist ook dat de man hiermee benadeeld zou worden. Gelet hierop had de vrouw dan ook moeten afzien van haar medewerking aan deze rechtshandeling. De schenking door de man is dan ook onder misbruik van omstandigheden tot stand gekomen. De clausule van uitsluiting van een beroep op de man daarop (clausule L van de akte van verdeling) is in strijd met de goede zeden en daarom van rechtswege nietig. Een beroep van de vrouw op dit artikel is bovendien naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar.
2.12.
Met betrekking tot de boedelscheiding verzoekt de man aanvullend om de verdeling van de overige gemeenschappelijke vermogensbestanddelen die niet zijn verdeeld bij de akte van verdeling van 9 januari 2020, te bevelen ten overstaan van een notaris welke door de rechtbank wordt benoemd en onzijdige personen, die een eventuele onwillige partij zal vertegenwoordigen. Daartoe stelt de man dat uit de considerans van de akte van verdeling en levering blijkt dat enkel de woning is verdeeld. Andere goederen worden in de akte niet genoemd en zijn dus onverdeeld gebleven. Deze dienen alsnog verdeeld te worden ten overstaan van een notaris.
2.13.
Op de door partijen betrokken stellingen (ook ter zitting) en het door de raad gegeven advies, zal de rechtbank hierna, voor zover van belang, ingaan.
De hoofdverblijfplaats
2.14.
Het verzoek is gebaseerd op artikel 1:253a van het Burgerlijk Wetboek (BW).
In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hieromtrent op verzoek van de ouders of een van hen aan de rechtbank worden voorgelegd. De rechtbank neemt een zodanige beslissing als haar in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
De rechtbank kan eveneens op verzoek van de ouders of een van hen een regeling vaststellen inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag. Deze regeling kan omvatten de beslissing bij welke ouder het kind haar hoofdverblijfplaats heeft.
2.15.
De man verzoekt te bepalen dat [minderjarige] hoofdverblijfplaats bij hem heeft, zodat hij zijn administratie kan verzorgen en niet meer afhankelijk is van de vrouw. De rechtbank wijst dit primaire verzoek van de man af en overweegt daartoe als volgt. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen veel is voorgevallen. Desondanks zijn zij in staat geweest om een co-ouderschap, ofwel een verdeling bij helfte van de zorgregeling, te realiseren. Voorts zijn beide partijen voldoende in staat en toegerust om [minderjarige] te verzorgen en op te voeden. De rechtbank is van oordeel dat [minderjarige] op dit moment het meest gebaat is bij rust en stabiliteit. Daarbij betrekt de rechtbank dat beide partijen ter zitting hebben aangegeven dat de co-ouderschapsregeling heel goed verloopt en dat de raad heeft aangegeven dat [minderjarige] nu rust ervaart. Verder gaat [minderjarige] in de woonplaats van de vrouw naar school en indien hulpverlening moet worden in- of voortgezet, is het belangrijk, zo heeft de raad ter zitting ook aangegeven, dat dit vanuit Nederland kan (blijven) gebeuren. Het enkele feit dat de man de administratie van [minderjarige] zelf wenst te verzorgen, is naar het oordeel van de rechtbank en gelet op deze omstandigheden dan ook geen grond voor wijziging van de huidige, stabiele situatie waarin [minderjarige] op dit moment verkeert (namelijk dat hij bij de vrouw staat ingeschreven), dan wel voor bepaling van de hoofdverblijfplaats van [minderjarige] bij de man. Dat de man ter zitting nog gesteld heeft dat de vrouw hem uit de woning heeft gezet en [minderjarige] bij hem heeft weggehouden, zodat zij deze situatie zelf heeft gecreëerd en het daarom onrechtvaardig is om dit in stand te laten, doet daar niet aan af. De vrouw heeft die gang van zaken bovendien betwist. Datzelfde geldt voor de stelling van de man dat de taalbarrière bij de vrouw een probleem is. De vrouw heeft ook dat betwist en bovendien is niet gebleken dat dit tot nu toe ook daadwerkelijk tot problemen heeft geleid. Tot slot overweegt de rechtbank volledigheidshalve nog dat de vrouw de verplichting heeft om de man te informeren met betrekking tot (belangrijke post voor) [minderjarige] .
2.16.
Het subsidiaire verzoek van de man, om te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf noch bij de man, noch bij de vrouw heeft, zal de rechtbank toewijzen. De rechtbank ziet op dit moment geen aanleiding om te bepalen dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf bij een van zijn ouders heeft, omdat partijen een gelijkwaardig co-ouderschap zijn overeengekomen en een hoofdverblijfplaats geen recht doet aan de gelijkwaardige rol die partijen in het kader van hun co-ouderschap vervullen.
2.17.
Tot slot overweegt de rechtbank als volgt. Ter zitting heeft de vrouw aangevoerd dat de rechtbank haar instemming met het advies van de raad, die heeft aangegeven dat het hoofdverblijf bij haar dient te blijven, flexibel opgevat moet worden in die zin dat dit gelijk is aan, zo begrijpt de rechtbank, een verzoek van de vrouw om het hoofdverblijf bij haar te bepalen. De rechtbank volgt de vrouw daarin niet, omdat de vrouw niet ook daadwerkelijk een verzoek daartoe heeft gedaan.
De zorgregeling
De reguliere regeling
2.18.
De rechtbank constateert dat partijen het erover eens zijn dat de huidige zorgregeling, te weten co-ouderschap met een wisselmoment op vrijdag na school, het meest in het belang van [minderjarige] is. De rechtbank zal deze regeling, die overigens ook door de raad werd geadviseerd, dan ook vastleggen. Daarbij zal de rechtbank, met inachtneming van de stellingen van partijen hierover ter zitting, bepalen dat [minderjarige] in de even weken bij de man verblijft en in de oneven weken bij de vrouw. Nu partijen ter zitting geen overeenstemming konden bereiken over het wisselmoment als [minderjarige] geen school heeft, zal de rechtbank bepalen dat dit op vrijdag om 10.00 uur zal zijn. Daarmee sluit de rechtbank aan bij het tijdstip zoals dat ook zal worden gehanteerd bij de vakantie- en feestdagenregeling en waarover partijen in dat kader wel overeenstemming hebben bereikt, zoals hierna blijkt uit rechtsoverweging 2.19.
De regeling tijdens vakanties en feestdagen
2.19.
Na debat ter zitting zijn partijen grotendeels tot overeenstemming gekomen over de regeling voor de vakanties en feestdagen. Daarbij hebben zij de rechtbank desgevraagd laten weten dat de rechtbank (voor het overige) een beslissing mag nemen zoals zij die gerade acht. Gelet op dit laatste en met inachtneming van hetgeen partijen ter zitting hebben besproken, zal de rechtbank dan ook als volgt beslissen:
- de zomervakantie wordt bij helfte verdeeld, waarbij [minderjarige] in de even jaren de eerste drie weken bij de man verblijft en in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vrouw verblijft, waarbij het wisselmoment plaatsvindt om 10.00 uur;
- de herfstvakantie en de voorjaarsvakantie brengt [minderjarige] om en om bij ieder van partijen door, dat wil zeggen dat [minderjarige] in de oneven jaren in de voorjaarsvakantie bij de vrouw verblijft en in de herfstvakantie bij de man en in de even jaren in de voorjaarsvakantie bij de man verblijft en in de herfstvakantie bij de vrouw, waarbij het wisselmoment plaatsvindt om 10.00 uur;
- de kerstvakantie en de meivakantie worden bij helfte verdeeld, waarbij [minderjarige] steeds in de even jaren in de eerste week bij de man verblijft en in de oneven jaren in de eerste week bij de vrouw verblijft, waarbij het wisselmoment plaatsvindt om 10.00 uur en met dien verstande dat als [minderjarige] Kerst bij de ene ouder doorbrengt, hij Oud en Nieuw bij de andere ouder doorbrengt.
- [minderjarige] verblijft op Vaderdag en op de verjaardag van de man vanaf 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de man en op Moederdag en op de verjaardag van de vrouw vanaf 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft in de even jaren op zijn verjaardag vanaf 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de man en in de oneven jaren vanaf 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de vrouw;
- [minderjarige] verblijft op Chinese culturele feestdagen, zoals Chinees Nieuwjaar, Dragon Boat Festival, Mid-Autumn Festival en National Day, bij de vrouw vanaf 10.00 uur tot de dag waarop de feestdag is geëindigd 10.00 uur;
2.20.
De rechtbank zal het advies van de raad, dan wel het verzoek van de man over verdeling van de overige feestdagen niet volgen en daar niets over bepalen. Dat heeft tot gevolg dat de reguliere regeling voor het overige zal doorlopen en [minderjarige] die betreffende feestdagen dan ook conform die regeling bij een van partijen zal doorbrengen. Daartoe overweegt de rechtbank dat partijen ter zitting hebben aangegeven er de voorkeur aan te geven dat er in het kader van rust voor [minderjarige] zo min mogelijk wisselmomenten plaatsvinden.
Halen en brengen
2.21.
De man heeft gesteld dat hij op dit moment nog steeds zorgt dat [minderjarige] in het kader van de uitvoering van de zorgregeling naar de vrouw wordt gebracht en ook weer daar door hem wordt opgehaald. De man geeft aan dit niet langer te willen doen, ook niet als de vrouw hem daarvoor een financiële vergoeding blijft betalen, die zij overigens tot nu toe niet steeds betaald heeft. De man heeft daarom verzocht om te bepalen dat, indien en voor zover het wisselmoment van [minderjarige] niet op school plaatsvindt, [minderjarige] opgehaald zal worden door de ouder voor wie het contact gaat starten. De vrouw heeft gesteld dat zij geen auto heeft en ook niet voornemens is om een auto te kopen. Bovendien zou de vrouw dan opnieuw rijlessen moeten volgen. Gelet hierop wenst de vrouw de situatie te laten zoals deze is.
2.22.
De rechtbank wijst het verzoek van de man met betrekking tot het halen en brengen van [minderjarige] toe. Het halen en brengen van [minderjarige] is naar het oordeel van de rechtbank een gedeelde verantwoordelijkheid van partijen. Dat geldt temeer nu partijen alle overige zaken rondom [minderjarige] eveneens gelijkelijk hebben verdeeld (co-ouderschap). De vrouw heeft geen feiten en omstandigheden gesteld waardoor de rechtbank aanleiding ziet om van dit uitgangspunt af te wijken. Daarbij betrekt de rechtbank nog dat [minderjarige] voortaan ook op Chinese culturele feestdagen bij de vrouw zal verblijven en de man, zo het standpunt van de vrouw zou worden gevolgd, dan ook voor die ‘extra’ dagen het vervoer voor zijn rekening zou moeten nemen, hetgeen de rechtbank niet redelijk acht.
Paspoort
2.23.
De man heeft verzocht te bepalen dat het paspoort van [minderjarige] met hem meereist. De vrouw heeft verweer gevoerd en gesteld dat het gebruikelijk is om het paspoort te laten bij de partij waar [minderjarige] zijn hoofdverblijf heeft. De rechtbank overweegt als volgt.
2.24.
Ter zitting is gebleken dat [minderjarige] enkel over een (Belgisch) paspoort beschikt en niet ook over een identiteitskaart. Hoewel de man heeft aangegeven dat hij mee zal werken aan de aanvraag van een identiteitskaart door de vrouw als hij het paspoort in zijn bezit krijgt en de vrouw op haar beurt heeft gesteld dat als de man haar zou vragen om medewerking aan de aanvraag van een identiteitskaart, zij daarover na zal denken, hebben partijen tot nu toe nog niet geregeld dat er ook daadwerkelijk een identiteitskaart voor [minderjarige] is. Bij die stand van zaken overweegt de rechtbank dat het van belang is dat het paspoort van [minderjarige] met hem meereist. [minderjarige] moet zich immers kunnen identificeren, ongeacht bij wie van partijen hij op dat moment verblijft. Gelet hierop zal de rechtbank dan ook bepalen dat [minderjarige] zijn paspoort bij zich houdt, dat wil zeggen dat het paspoort met hem meereist van de vrouw naar de man en andersom.
De onderhoudsbijdragen
De kinderbijdrage
2.25.
Ter zitting hebben partijen overeenstemming bereikt over de kinderbijdrage, in die zin dat de man met ingang van de datum van deze beschikking een kinderbijdrage zal voldoen aan de vrouw van € 136,- per maand. De rechtbank zal dienovereenkomstig beslissen. Daarbij nemen partijen als uitgangspunt de geïndexeerde behoefte van [minderjarige] in 2022 van € 871,- per maand, het jaarinkomen 2021 van de vrouw van € 61.306,- en het jaarinkomen 2021 van de man van € 71.639,-.
De partnerbijdrage
2.26.
Partijen hebben ter zitting over en weer hun verzoeken ten aanzien van de partnerbijdrage ingetrokken. Zolang de rechtbank geen beschikking heeft gegeven, kunnen partijen hun (neven)verzoeken intrekken. De intrekking heeft dan tot gevolg dat deze verzoeken niet meer kunnen worden onderzocht (zie bijvoorbeeld Hoge Raad 2 december 2011, ECLI:NL:HR:2011:BU6482). Gelet daarop zal de rechtbank deze verzoeken afwijzen.
De verdeling
2.27.
De man heeft, na vermeerdering, verzocht de verdeling te bevelen van de overige gemeenschappelijke vermogensbestanddelen die niet zijn verdeeld bij de akte van verdeling van 9 januari 2020 (de rechtbank begrijpt: alles behalve de echtelijke woning) ten overstaan van een notaris die door de rechtbank wordt benoemd en onzijdige personen, die een eventuele onwillige partij zal vertegenwoordigen.
De vrouw heeft zich daartegen niet verweerd.
2.28.
De rechtbank overweegt als volgt. Op grond van artikel 3:181 lid 1 BW kan de rechter, ingeval een partij niet meewerkt aan de verdeling nadat deze door die rechter bij beschikking is bevolen, op verzoek van de meest gerede partij een onzijdig persoon benoemen die de niet meewerkende partij(en) bij de verdeling vertegenwoordigt. Indien degenen die niet meewerken tegenstrijdige belangen hebben, dan wordt voor ieder van hen een onzijdig persoon benoemd.
2.29.
Nu de man de verdeling zelf heeft verzocht acht de rechtbank het niet aannemelijk dat hij niet zal meewerken aan de verdeling. De rechtbank zal het bevel verdeling als gegrond op de wet toewijzen met benoeming van een notaris als die ten overstaan van wie de verdeling zal plaatsvinden en één onzijdig persoon om de vrouw bij de verdeling te vertegenwoordigen, indien deze geen medewerking aan de verdeling zou verlenen. De rechtbank zal het verzoek van de man tot benoeming van meer onzijdige personen als niet steunende op de wet afwijzen.
De huwelijkse voorwaarden
2.30.
De man heeft, na vermeerdering, primair verzocht de huwelijkse voorwaarden, zoals opgenomen in de akte huwelijkse voorwaarden van 6 januari 2020, althans de overeenkomst van huwelijkse voorwaarden, althans de rechtshandeling, waarbij de akte is verleden, te vernietigen en de akte van verdeling en levering van 9 januari 2020 te vernietigen. Subsidiair heeft de man verzocht de door hem aan de vrouw gedane schenking (van € 64.322,71) in de akte van verdeling van 9 januari 2020 te vernietigen en de vrouw te veroordelen een bedrag van € 64.322,71, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 9 januari 2020, aan de man te voldoen.
2.31.
De vrouw heeft de stellingen van de man, dat zij hem zou hebben bedrogen dan wel dat er sprake is van misbruik van omstandigheden zodat de huwelijkse voorwaarden en de akte van verdeling en levering vernietigd moeten worden, betwist. De rechtbank overweegt als volgt.
2.32.
Een beroep op vernietiging van de huwelijkse voorwaarden is mogelijk op grond van een wilsgebrek als bedoeld in artikel 6:228 BW (dwaling) en artikel 3:44 BW (bedreiging, bedrog, of misbruik van omstandigheden). Bedrog is aanwezig, wanneer iemand een ander tot het verrichten van een bepaalde rechtshandeling beweegt door enige opzettelijk daartoe gedane onjuiste mededeling, door het opzettelijk daartoe verzwijgen van enig feit dat de verzwijger verplicht was mede te delen, of door een andere kunstgreep. Aanprijzingen in algemene bewoordingen, ook al zijn ze onwaar, leveren op zichzelf geen bedrog op. Misbruik van omstandigheden is aanwezig, wanneer iemand die weet of moet begrijpen dat een ander door bijzondere omstandigheden, zoals noodtoestand, afhankelijkheid, lichtzinnigheid, abnormale geestestoestand of onervarenheid, bewogen wordt tot het verrichten van een rechtshandeling, het tot stand komen van die rechtshandeling bevordert, ofschoon hetgeen hij weet of moet begrijpen hem daarvan zou behoren te weerhouden.
2.33.
De bewijslast dat sprake is van bedrog of misbruik van omstandigheden, want daar gaat het gelet op de stellingen van de man om, rust op de man. Voor een beroep hierop zijn de eisen streng. Er moet sprake zijn van kwade opzet en actief handelen. De rechtbank is van oordeel dat de man, in het licht van de uitvoerig onderbouwde en gemotiveerde betwisting door de vrouw, onvoldoende heeft onderbouwd dat hiervan bij het aangaan van de huwelijkse voorwaarden sprake is geweest. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
2.34.
De man heeft gesteld dat het huwelijk tussen partijen slecht was en dat de vrouw hem heeft doen geloven dat het sluiten van de huwelijkse voorwaarden een ultieme liefdesverklaring van de man aan de vrouw zou zijn. Zodra dit was gebeurd, zou de vrouw dan ook een plan hebben om het huwelijk van partijen te ‘redden’. Gelet op de stellingen van de man en de door hem overgelegde stukken, zoals de verklaring van [naam psychiater] , psychiater, is naar het oordeel van de rechtbank in elk geval aannemelijk dat de man binnen het huwelijk een positie had die voor hem niet gelijkwaardig voelde aan die van de vrouw. Zo verklaart [naam psychiater] onder andere dat de man geloofde dat hij het ultieme offer moest brengen aan de vrouw en dat er bij de man sprake was van tunnelvisie en traumabinding (productie 28 man). Dat de vrouw ter zitting heeft gesteld dat het huwelijk juist een mooie periode was, is subjectief en kan dan ook niet afdoen aan de beleving van de man dat er geen sprake was van een gezond huwelijk tussen twee volwassenen met een gelijkwaardige positie. Daarbij betrekt de rechtbank nog dat de man over zijn beleving, naast met [naam psychiater] , ook uitvoerig heeft gesproken met een psycholoog en psychiater van Amacura en dat de vrouw ter zitting ook heeft beaamd dat zij wist dat de man onder behandeling van hen stond.
2.35.
Niet is komen vast te staan echter dat sprake is geweest van onjuiste mededelingen door de vrouw, het verzwijgen van feiten die de vrouw verplicht was mede te delen dan wel andere kunstgrepen. Dat geldt ook voor het standpunt van de man dat hij in een abnormale geestestoestand verkeerde en de vrouw het tot stand komen van de huwelijkse voorwaarden heeft bevorderd, terwijl zij de man daarvan had behoren te weerhouden. Dat de wil van de man indertijd niet gericht is geweest op hetgeen in de akten is vervat, is niet komen vast te staan. De rechtbank neemt daarbij het volgende in aanmerking.
2.36.
Uit de overgelegde stukken blijkt dat partijen al geruime tijd vóór het ondertekenen van de huwelijkse voorwaarden bezig waren om de situatie rondom de woning te bespreken en te regelen, zoals de vrouw ter zitting ook heeft verklaard. Hoewel volgens de rechtbank niet is gebleken dat partijen, aldus de vrouw, al in 2014 hierover in overleg waren (buiten het feit dat zij in de akte onder A hebben opgenomen dat de huwelijkse voorwaarden mede worden gemaakt omdat het tijdens de aankoop van de woning al de bedoeling was dat dit eigendom van de vrouw zou worden, maar zij toen geen financiering kreeg), staat vast dat zij daarover in elk geval wel vanaf 27 december 2017 hebben gesproken. Zo heeft de man de vrouw op 27 december 2017 een uitnodiging gestuurd met de opmerking “
Explain possibility mortgage/house transfer, when divorce is it still evenly divided?”Op 10 november 2018 deelt de man een Excel sheet met de vrouw met als titel “
changing house ownership” en schrijft hij haar over diverse notariskantoren die hierover informatie kunnen verstrekken en wat de mogelijke kosten zijn. Vervolgens nodigt de man de vrouw op 17, 20 en 30 april en
1, 2 en 8 mei 2019 uit om te praten over “
house ownership” en “
verification on open notary questions”. De man nodigt de vrouw op 23 mei 2019 uit om te praten over “
marital conditions” en “
To explain different options regarding dividing assets, and to obtain remaning questions in order to make a decision later”. Vervolgens stuurt de man de vrouw een uitnodiging voor 2 juni 2019 met de tekst: “
to decide on what we want regarding marital conditions so I can inform the notary office”, op 15 september 2019 met de tekst: “
go through notary concepts” en tot slot op 6 januari 2020 met de tekst: “
sign marital conditions”.Dit alles blijkt uit bijlage 29 van de vrouw.
Verder heeft de notaris partijen op 3 juni 2019 gemaild en aangegeven dat hij een concept kan maken als de wensen van partijen duidelijk zijn. De man mailt de notaris vervolgens op 15 juli 2019 met de mededeling:
“Our current house will be owned by [de vrouw] .”. De notaris laat de man op 23 augustus 2019 weten dat hij nagekeken heeft of de toebedeling van het pand aan de vrouw,
waarbij de man zijn aandeel in overwaarde van € 57.000,- kwijtscheldt(onderstreept rechtbank), vrijgesteld is van schenkbelasting. De man reageert hier op
24 augustus 2019 (enkel) op met de vraag waar dat bedrag vandaan komt. Op 12 september 2019 mailt de notaris de man wederom met de uitleg dat de woning in de akte van verdeling aan de vrouw toebedeeld wordt onder de verplichting voor haar om de hypotheek over te nemen en te voldoen. Dit alles blijkt uit bijlage 30 van de vrouw.
2.37.
Het voorgaande kan volgens de rechtbank niet de conclusie rechtvaardigen dat de vrouw de man bedrogen heeft door hem voor te houden dat het huwelijk van partijen gered zou worden als de man de huwelijkse voorwaarden zou sluiten. Daarbij neemt de rechtbank allereerst het tijdsverloop in aanmerking. Zou het standpunt van de man worden gevolgd, dan betekent dit dat het huwelijk van partijen al snel na het sluiten daarvan, in elk geval reeds in (december) 2017, zodanig slecht was dat het op een dieptepunt verkeerde én dat de vrouw hem toen al zou hebben voorgespiegeld dat hij, om het huwelijk te redden, eigenlijk geen andere keus had dan het sluiten van de huwelijkse voorwaarden. Desondanks heeft het nog ruim twee jaar geduurd voordat de huwelijkse voorwaarden daadwerkelijk tot stand zijn gekomen. Dat de vrouw de man gedurende deze (relatief lange) periode steeds iets zou hebben voorgehouden, waarvan zij wist dat dit niet waar was, is niet gebleken. Voorts overweegt de rechtbank dat ook niet is gebleken dat er aan de zijde van de vrouw sprake is geweest van actief handelen, gericht op het sluiten van de huwelijkse voorwaarden. Integendeel. Het is steeds de man geweest die in deze periode de contacten met de notaris onderhield (nadat hij deze overigens ook geïnitieerd had) en daarbij voortdurend om overleg met de vrouw heeft gevraagd. Uit de verklaring van de heer [naam psychiater] blijkt nog dat de man daar heeft aangegeven dat hij alle moeite had gedaan om de overdracht van de woning aan de vrouw te regelen, maar dat de vrouw dit te lang vond duren en het daarom medio 2019 overnam van hem. De rechtbank overweegt echter dat dit beeld niet naar voren komt uit de door partijen overgelegde stukken (zie rechtsoverweging 2.36.). Verder zou de man bij de heer [naam psychiater] hebben aangegeven dat de vrouw hem beloofd had dat in de praktijk alles hetzelfde bleef als bij gemeenschap van goederen. Ook dat is tegenstrijdig met hetgeen uit de stukken blijkt, meer in het bijzonder nu de notaris de man op 23 augustus 2019 in ieder geval duidelijk te kennen heeft gegeven dat er sprake is van kwijtschelding van de overwaarde. De rechtbank heeft dan ook geen enkele aanleiding om aan te nemen dat de man, die meerdere malen hierover door de notaris geïnformeerd werd, eventuele foutieve mededelingen van de vrouw over de (financiële) gevolgen van de huwelijkse voorwaarden (waarvan overigens verder ook niet gebleken is dat zij die mededelingen daadwerkelijk heeft gedaan) desondanks voor waar zou hebben aangenomen. Tot slot overweegt de rechtbank dat de man de vrouw op 2 mei 2019 een e-mail heeft gestuurd en daarin als doel noemt:
“to put the house ownership without delay on 1 person regardless of what happens to our marriage.”(bijlage 39 vrouw). De rechtbank leidt hieruit af dat voor de man duidelijk was dat het doel (van partijen), namelijk het schenken van de woning, steeds hetzelfde was, ongeacht of het huwelijk stand zou houden of niet. Het standpunt van de man dat hij uiteindelijk enkel hiertoe is overgegaan omdat de vrouw hem had voorgehouden dat het huwelijk (enkel) daarmee stand zou (kunnen) houden, strookt daar niet mee.
2.38.
Het standpunt van de man dat hij eigenlijk volledig afhankelijk was van de vrouw (en haar grillen) en zij druk op hem uitoefende om tot het sluiten van de huwelijkse voorwaarden te komen, volgt de rechtbank niet en overweegt daartoe het volgende.
Uit de verklaring van Amacura blijkt dat de man (eerst) vanaf juni 2018 onder behandeling stond en daarin wordt over het verloop van het therapeutische traject gesteld:
“Naarmate zijn zelfvertrouwen en autonomie toeneemt, met name omdat hij zich bewust wordt van het grote verschil tussen hoe hij in de buitenwereld wordt benaderd en functioneert en hoe men hem in het gezin benaderd, begint hij zich niet meer automatisch te voegen naar de regels die thuis zijn opgesteld”.Hieruit leidt de rechtbank af dat de man ergens na juni 2018 wel van houding veranderde en kennelijk minder volgzaam ten opzichte van de vrouw was, hetgeen niet strookt met zijn daarna, nog steeds, actieve houding met betrekking tot de woning, iets dat hij volgens hem enkel deed omdat hij daartoe onder druk gezet werd door de vrouw. Dat de man inderdaad een minder afhankelijke houding ten opzichte van de vrouw innam, leidt de rechtbank overigens ook af uit het e-mailverkeer tussen partijen van 19 september 2019. Op die datum stuurt de man een e-mail van de notaris over de overbedeling van € 64.322,71 door aan de vrouw en vraagt haar: “
after we’ve done this will you be able to make compromises and do that aforementioned plan (of which I both don’t know any content)? Or is nothing going to change? I’m doing this for us, but if it stays like we currently are I don’t see the point. Can we talk about this or is this another situation in which I need to show unconditional trust.”(productie 30 man)
.De vrouw gaat hier in eerste instantie niet op in en schrijft de man vervolgens dat het geen ultieme liefdesdaad is, maar “
to show that you can at least be responsible and realize a promise for once.”(productie 31 man). De man vraagt vervolgens waarom dit zo belangrijk voor de vrouw is en of het normaal is dat hij eerst al zijn bezittingen moet opgeven. Het enkele feit dat de vrouw vervolgens antwoordt met de opmerking dat partijen hier al zo vaak over hebben gesproken, kan naar het oordeel van de rechtbank echter – en mede gelet op al het voorgaande – niet de conclusie rechtvaardigen dat de vrouw de man ook bedrogen heeft. De man heeft gesteld dat de druk van de vrouw voornamelijk thuis en via e-mail plaatsvond, maar afgezien van deze betreffende e-mails, heeft de man geen ander e-mails van de vrouw overgelegd (waaruit dit dan ook zou blijken).
2.39.
Het vorenstaande kan evenmin de conclusie rechtvaardigen dat de vrouw de man heeft bewogen tot het sluiten van de huwelijkse voorwaarden terwijl zij hem daarvan had moeten weerhouden gelet op zijn abnormale geestestoestand. Daarbij betrekt de rechtbank nog dat de vrouw ter zitting heeft aangegeven dat zij weliswaar wist dat de man onder behandeling stond, maar dat dit ook al voor het huwelijk het geval was (zie ook bijlage 9 van de vrouw) en dat zij niets anders dan anders aan hem heeft gemerkt. De vrouw heeft het standpunt van de man (en Amacura) dat hij volledig (door de vrouw en haar ouders) geïsoleerd was van de buitenwereld waardoor hij niet meer kon toetsen aan gezonde situaties, bovendien betwist. Volgens de vrouw had de man weldegelijk contact met familie en vrienden. De vrouw heeft tevens onweersproken gesteld dat de man steeds heeft gewerkt waardoor kan worden aangenomen dat hij in ieder geval contact had met collega’s.
2.40.
De man heeft ter onderbouwing van zijn standpunt dat er sprake is van bedrog of misbruik van omstandigheden nog gesteld dat het daadwerkelijke plan van de vrouw (naar de rechtbank begrijpt: het toebedeeld krijgen van de woning waarna het huwelijk direct zou eindigen) pas echt na het sluiten van de huwelijkse voorwaarden duidelijk is geworden. Hoewel de rechtbank het opvallend vindt dat de vrouw de man direct heeft uitgeschreven in de BRP, de gezamenlijke rekeningen heeft opgeheven en het contact tussen de man en [minderjarige] geblokkeerd heeft – en dit op zijn minst duidt op een slechte verstandhouding tussen partijen op dat moment – is dat op zichzelf en gelet op het voorgaande maar ook de gemotiveerde uitleg van de vrouw daarover, onvoldoende om te concluderen dat er daardoor sprake is van bedrog of misbruik van omstandigheden. Daarbij betrekt de rechtbank dat over de periode daarvoor, anders dan de hiervoor genoemde e-mails tussen partijen op 19 september 2019, niets is gebleken dat het standpunt van de man zou kunnen staven (integendeel juist) en dat deze gebeurtenissen die achteraf hebben plaatsgevonden daarom ook niet redengevend kunnen zijn, althans geen bewijs opleveren voor bedrog of misbruik van omstandigheden in de periode voorafgaand op, of omstreeks de data van het tekenen van de aktes. Dat de vrouw op 25 januari 2020 tevens geld vanaf de spaarrekening van [minderjarige] naar zichzelf heeft overgeboekt (productie 14 man), zegt naar het oordeel van de rechtbank overigens ook niets over haar motieven met betrekking tot de huwelijkse voorwaarden, nu de man dat kennelijk eerder ook al had gedaan (bijlage 21 vrouw). De vrouw heeft dat in haar omschrijving bij haar overboeking ook opgemerkt:
“to secure for J because [de man] has randomely tk big amount out”.
2.41.
Tot slot overweegt de rechtbank als volgt. De vrouw heeft gesteld dat het sluiten van de huwelijkse voorwaarden, althans de overdracht van de woning aan haar, al langere tijd de bedoeling was van partijen omdat haar ouders financieel veel zijn bijgesprongen (zowel bij de bruiloft van partijen, zie bijlage 63 vrouw, als bij de woning). Het schenken van de woning aan de vrouw was dan ook bedoeld om de onevenwichtige balans tussen deze financiële bijdragen en de financiële bijdragen van de ouders van de man op te heffen. Dat de ouders van de vrouw veel hebben bijgedragen blijkt volgens de vrouw ook uit het feit dat partijen op 1 oktober 2016 een extra aflossing op de hypotheek van € 22.500,- hebben gedaan (bijlage 28 vrouw). De vrouw heeft tevens gesteld dat zij met behulp van haar ouders ook nog een tweede maal extra hebben afgelost. De man heeft weliswaar betwist dat de ouders van de vrouw daarbij hebben geholpen, maar heeft op zijn beurt niets gesteld over hoe partijen dan wel een dergelijke grote aflossing ineens hebben kunnen doen. Dat de ouders van de man hierbij zouden hebben geholpen, zoals de man heeft gesteld, is in elk geval niet gebleken. Uit de stukken blijkt immers enkel dat zij hebben geholpen met het financieren van de aankoop van de woning (productie 35 en 46 man), hetgeen de vrouw zonder onderbouwing en daarmee onvoldoende gemotiveerd heeft betwist. De stelling van de man dat de vrouw wist dat hij benadeeld zou worden met het sluiten van de huwelijkse voorwaarden en om die reden had moeten afzien van haar medewerking hieraan, volgt de rechtbank gelet op het vorenstaande dan ook niet. Naar de beleving van de vrouw betrof het, gelet op de rol van haar ouders en het geld dat vanuit haar kant van de familie aan partijen is besteed, immers geen benadeling van de man. Daaruit volgt dat ook hieruit niet de conclusie kan volgen dat aan de zijde van de vrouw sprake is van bedrog of misbruik van omstandigheden, zoals de man de vrouw heeft tegengeworpen.
2.42.
Kortom, de man heeft gelet op de gemotiveerde betwisting van de vrouw onvoldoende feiten gesteld op grond waarvan kan worden geconcludeerd dat de vrouw enige handeling die tot toepassing van één van de aangevoerde vernietigingsgronden zou moeten leiden, heeft verricht. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 2.34. en de gebeurtenissen die na het sluiten van de huwelijkse voorwaarden hebben plaatsgevonden, is het standpunt van de man hierover wel voorstelbaar, maar niet is komen vast te staan dat de vrouw deze enkel is aangegaan met de bedoeling kort na het sluiten daarvan de echtscheiding te verzoeken en dit vermogen van de man op te strijken. Evenmin is komen vast te staan dat de vrouw wist van bijzondere omstandigheden waarin de man zich bevond (abnormale geestestoestand door haar veroorzaakt), dat hij onder andere omstandigheden de overeenkomst niet had willen sluiten en dat zij hem desondanks daartoe bewogen heeft.
Bewijsaanbod
2.43.
De man heeft bewijs aangeboden van zijn stellingen, waardoor over het voorgaande mogelijk anders kan worden geoordeeld. Hij heeft aangeboden om al zijn stellingen te bewijzen door het horen van getuigen en/of informanten die zijn genoemd in zijn aanvullend/subsidiair verzoekschrift, maar de rechtbank passeert dit bewijsaanbod. De rechter moet weliswaar een getuigenbewijsaanbod, waarvan bewijs door getuigen is toegelaten zoals in een zaak als deze, honoreren als een partij (i) specifiek bewijs aanbiedt (ii) van voor de beslissing relevante feiten, (iii) waarbij de verklaringen van getuigen specifieke stellingen onderbouwen en (iv) eerder gehoorde getuigen meer of anders verklaren dan zij eerder deden, maar het bewijsaanbod van de man voldoet niet aan deze criteria.
Conclusie
2.44.
Gelet op al het bovenstaande komt de rechtbank tot het oordeel dat de aktes (allemaal) niet voor vernietiging in aanmerking komen. Hoewel in beginsel alles per akte beoordeeld zou moeten worden is de rechtbank van oordeel dat wat hiervoor is overwogen geldt voor zowel de huwelijkse voorwaarden alsook voor de akte van verdeling en levering van de woning. De rechtbank gaat er dus van uit dat de huwelijkse voorwaarden en daaropvolgend de akte van verdeling en levering tussen partijen op geldige wijze tot stand zijn gekomen en dat deze van toepassing zijn. De verzoeken van de man zullen daarom worden afgewezen.
Algemene opmerking
2.45.
Hoewel partijen ieder een andere lezing hebben, is de rechtbank gebleken dat het huwelijk in elk geval heel anders is gelopen dan partijen hadden gedacht en verwacht. Ook in de periode na het feitelijk uiteengaan, is veel gebeurd hetgeen de verstandhouding tussen partijen zeker geen goed heeft gedaan. Desondanks zijn partijen er beiden (uiteindelijk) in geslaagd om het belang van [minderjarige] voorop te stellen en hebben zij de zaken rondom [minderjarige] nu goed geregeld. Ter zitting is ook gebleken dat partijen financieel gezien niet afhankelijk willen zijn van elkaar en hebben zij over en weer hun verzoeken ten aanzien van de partnerbijdrage ingetrokken. Naar het oordeel van de rechtbank hebben partijen inmiddels dan ook een meer realistisch beeld van hoe zij als ex-echtgenoten en als ouders in verhouding tot elkaar staan. Dit inzicht in elkaars positie geeft partijen hopelijk de ruimte om de echtscheiding af te ronden en in het belang van [minderjarige] het ouderschap, desgewenst in de vorm van solo parallel ouderschap, verder vorm te geven.

3.De beslissing

De rechtbank:
3.1.
bepaalt dat de regeling inzake de verdeling van de zorg- en opvoedingstaken als volgt zal zijn:
  • [minderjarige] verblijft in de even weken van vrijdag na school (of vanaf 10.00 uur indien hij niet naar school hoeft) tot de daaropvolgende vrijdag voor school (of tot 10.00 uur indien hij niet naar school hoeft) bij de man en in de oneven weken van vrijdag na school (of vanaf 10.00 uur indien hij niet naar school hoeft) tot de daaropvolgende vrijdag voor school (of tot 10.00 uur indien hij niet naar school hoeft) bij de vrouw;
  • [minderjarige] verblijft in de zomervakantie in de even jaren de eerste drie weken bij de man en in de oneven jaren de eerste drie weken bij de vrouw, waarbij het wisselmoment plaatsvindt om 10.00 uur;
  • [minderjarige] verblijft in de oneven jaren in de voorjaarsvakantie bij de vrouw en in de herfstvakantie bij de man en in de even jaren in de voorjaarsvakantie bij de man en in de herfstvakantie bij de vrouw, waarbij het wisselmoment plaatsvindt om 10.00 uur;
  • [minderjarige] verblijft in de even jaren in de eerste week van de kerstvakantie bij de man en in de oneven jaren in de eerste week bij de vrouw, waarbij het wisselmoment plaatsvindt om 10.00 uur en met dien verstande dat als [minderjarige] Kerst bij de ene ouder doorbrengt, hij Oud en Nieuw bij de andere ouder doorbrengt;
  • [minderjarige] verblijft in de even jaren in de eerste week van de meivakantie bij de man en in de oneven jaren in de eerste week bij de vrouw, waarbij het wisselmoment plaatsvindt om 10.00 uur;
  • [minderjarige] verblijft op Vaderdag en op de verjaardag van de man vanaf 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de man en op Moederdag en op de verjaardag van de vrouw vanaf 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de vrouw;
  • [minderjarige] verblijft in de even jaren op zijn verjaardag vanaf 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de man en in de oneven jaren vanaf 10.00 uur tot de volgende dag 10.00 uur bij de vrouw;
  • [minderjarige] verblijft op Chinese culturele feestdagen, zoals Chinees Nieuwjaar, Dragon Boat Festival, Mid-Autumn Festival en National Day bij de vrouw vanaf 10.00 uur tot de dag waarop de feestdag is geëindigd 10.00 uur;
waarbij steeds geldt dat indien het wisselmoment niet op school plaatsvindt, [minderjarige] opgehaald zal worden door de partij voor wie het contact gaat starten.
3.2.
bepaalt dat het paspoort van [minderjarige] met hem mee zal reizen naar de partij bij wie hij conform de geldende zorgregeling verblijft;
3.3.
bepaalt dat [minderjarige] zijn hoofdverblijf noch bij de man noch bij de vrouw heeft;
3.4.
bepaalt dat de man € 136,- per maand dient te betalen aan de vrouw als bijdrage in de kosten van verzorging en opvoeding van [minderjarige] , met ingang van de datum van deze beschikking, telkens bij vooruitbetaling te voldoen;
3.5.
beveelt partijen over te gaan tot verdeling van hun gemeenschap (dat wil zeggen alle gemeenschappelijke vermogensbestanddelen die niet zijn verdeeld bij de akte van verdeling van 9 januari 2020) ten overstaan van een notaris;
3.6.
benoemt, voor het geval partijen het binnen veertien dagen na inschrijving van de beschikking tot echtscheiding over de keuze van een notaris niet eens zijn,
mr. R.L.G.M. Steegmans, notaris te Maastricht, of diens waarnemer of opvolger;
3.7.
bepaalt dat wanneer de vrouw niet meewerkt aan de verdeling, mr. A.J. Crombag, advocaat te Beek, als haar vertegenwoordiger zal optreden;
3.8.
verklaart de beslissing met betrekking tot de zorgregeling, het paspoort, de kinderbijdrage en de verdeling uitvoerbaar bij voorraad;
3.9.
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mr. dr. M.C.A.E. van Binnebeke, rechter tevens kinderrechter, en in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier op
2 december 2022.
CS
Tegen deze beschikking kan - uitsluitend door tussenkomst van een advocaat - hoger beroep worden ingesteld bij het gerechtshof te 's-Hertogenbosch:
a. door de verzoekende partij en degenen aan wie een afschrift van de beschikking (vanwege de griffier) is verstrekt of verzonden, binnen 3 maanden na de dag van de uitspraak;
b. door andere belanghebbenden binnen 3 maanden na betekening daarvan of nadat de beschikking hun op andere wijze bekend is geworden.