ECLI:NL:RBLIM:2022:9258

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
22 november 2022
Publicatiedatum
22 november 2022
Zaaknummer
ROE 22/2337
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek om voorlopige voorziening voor persoonsgebonden budget in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning

In deze uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank Limburg, zittingsplaats Maastricht, wordt het verzoek van verzoekster om een voorlopige voorziening afgewezen. Verzoekster had een aanvraag ingediend voor een persoonsgebonden budget (pgb) voor persoonlijke verzorging in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo), welke door het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo was afgewezen. Verzoekster maakte bezwaar tegen deze afwijzing en vroeg om een voorlopige voorziening, omdat zij stelde dat haar partner, die momenteel de zorg verleent, dit niet langer kan doen vanwege zijn eigen gezondheidsproblemen.

De voorzieningenrechter oordeelde dat er geen sprake was van een spoedeisend belang. Verzoekster had niet voldoende medische onderbouwing geleverd dat haar partner niet langer in staat zou zijn om de zorg te verlenen. De voorzieningenrechter merkte op dat de partner op dit moment nog zorg verleent en dat er geen bewijs was dat verzoekster geen planbare zorg kon krijgen. Bovendien werd aangegeven dat de hulpvraag van verzoekster goed onderzocht zou worden in de bezwaarprocedure door een externe deskundige.

De voorzieningenrechter concludeerde dat het verzoek om een voorlopige voorziening moest worden afgewezen, omdat de situatie van verzoekster niet urgent genoeg was en er geen noodzaak was voor onmiddellijke actie. De uitspraak werd gedaan op 22 november 2022, en er werd geen hoger beroep of verzet tegen deze uitspraak toegestaan.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Maastricht
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 22/2337

uitspraak van de voorzieningenrechter van 22 november 2022 in de zaak tussen

[naam], uit [woonplaats] , verzoekster
(gemachtigde: mr. L. Meys),
en

het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Venlo (het college)

(gemachtigden: [namen 2 gemachtigden] ).

Inleiding

In deze uitspraak beslist de voorlopige voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening van verzoekster tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een maatwerkvoorziening in het kader van de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo) voor een indicatie met betrekking tot persoonlijke verzorging in de vorm van een persoonsgebonden budget (pgb).
Het college heeft deze aanvraag met het besluit van 26 juli 2022 afgewezen. Verzoekster heeft hiertegen bezwaar gemaakt. Ook heeft zij de voorzieningenrechter gevraagd om een voorlopige voorziening te treffen.
Het college heeft op het verzoek gereageerd met een verweerschrift.
De voorzieningenrechter heeft het verzoek op 8 november 2022 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: verzoekster, de gemachtigde van verzoekster en de gemachtigden van het college.

Beoordeling door de voorzieningenrechter

De feiten
1. Verzoekster is geboren op [geboortedatum] . In 1990 is zij met de auto in een ravijn gevallen bij een ongeluk in voormalig Joegoslavië. Vanaf dat moment ondervindt zij medische klachten. De partner van verzoekster verleend momenteel alle zorg die zij door haar klachten nodig heeft.
2. Op 17 januari 2022 heeft verzoekster zorg op grond van de Wet langdurige zorg (Wlz) aangevraagd. Bij besluit van 11 februari 2022 heeft het Centrum Indicatiestelling Zorg (CiZ) geoordeeld dat verzoekster geen recht heeft op zorg uit de Wlz. Hieraan liggen de bevindingen ten grondslag van een huisbezoek dat heeft plaatsgevonden op
9 februari 2022, waarbij verzoekster en haar partner en de ergotherapeut van verzoekster aanwezig waren. Om in aanmerking te komen voor zorg vanuit de Wlz moet er sprake zijn van een blijvende noodzaak voor permanent toezicht; dit wil zeggen dat er gedurende het etmaal een actieve observatie nodig is omdat er elk moment iets mis kan gaan. Dit is bij verzoekster niet het geval volgens de onderzoeker. Daarnaast moet er sprake van zijn dat er blijvend 24 uur per dag zorg in de nabijheid aanwezig moet zijn, zowel op geplande als ongeplande momenten, omdat de betreffende persoon niet altijd in staat is om op relevante momenten hulp in te roepen om ernstig nadeel voor zichzelf te voorkomen. Wanneer verzoekster hulp nodig heeft, weet zij die echter op relevante momenten in te schakelen. Verder is er op dit moment nog geen sprake van een stabiele eindsituatie volgens de onderzoeker. Verzoekster is onder behandeling van verschillende professionals waarbij gewerkt wordt aan verbetering van haar situatie.
3. Verzoekster heeft op 30 maart 2022 bij haar zorgverzekeraar VGZ een aanvraag voor hulp in de vorm van een pgb ingediend. Op 26 april 2022 heeft VGZ deze aanvraag afgewezen, omdat verzoekster volgens VGZ een betalingsachterstand van vier maanden of langer op haar zorgpremie uit 2018 heeft. (Op de zitting heeft verzoekster gesteld dat het een bedrag van € 250,- betreft.) Als verzoekster meer dan een jaar geen betalingsachterstand heeft, kan zij een nieuwe aanvraag indienen. Verzoekster betwist dat er sprake is van een betalingsachterstand en is een klachtenprocedure daarover gestart. VGZ heeft in het besluit aangegeven dat verpleging en verzorging door een thuiszorgorganisatie/in natura misschien wel kan. Bij zorg in natura krijgt verzoekster zorg van een zorgverlener waarmee VGZ afspraken heeft gemaakt. De kosten voor de zorg betaalt VGZ direct aan de zorgverlener.
4. Vervolgens heeft verzoekster bij het college een aanvraag voor een pgb voor persoonlijke verzorging in het kader van de Wmo ingediend.
5. Met het besluit van 26 juli 2022 heeft het college deze aanvraag afgewezen. Hieraan heeft het college het leef zorgplan van 27 juni 2022 ten grondslag gelegd. In het plan staat vermeld dat het niet mogelijk is om persoonlijke verzorging in te zetten vanuit de Wmo omdat de ondersteuning die verzoekster nodig heeft gebaseerd is op het overnemen van taken en handelingen. Deze ondersteuning is niet in het verlengde van een begeleidingsvraag en ter verbetering van de zelfredzaamheid, de vereisten om persoonlijke verzorging in te kunnen zetten vanuit de Wmo.
6. Verzoekster heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. Zij heeft zich – kort en zakelijk weergegeven – op het standpunt gesteld dat sprake is van een spoedeisend belang, aangezien haar partner de zorg en de begeleiding die hij aan haar verleent niet langer op zich kan nemen door zijn eigen gezondheidsklachten (ernstig hartfalen). Als er geen voorlopige voorziening wordt toegewezen dan zal verzoekster verstoken raken van de benodigde zorg en begeleiding. Verzoekster wordt van het kastje naar de muur gestuurd. VGZ wil haar niet helpen door een betalingsachterstand en het college wil haar niet helpen omdat er geen sprake zou zijn van een hulpvraag op grond van de Wmo. Bovendien heeft het college ten onrechte niet de hulpvraag van verzoekster onderzocht.
Karakter van deze procedure: een voorlopige voorziening
7. Uitgangspunt van de wet is dat het maken van bezwaar de werking van een besluit niet opschort. Dat staat in artikel 6:16 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Met andere woorden: het besluit blijft van kracht, ook als er bezwaar tegen is gemaakt. Die hoofdregel kan worden doorbroken door het treffen van een voorlopige voorziening. De mogelijkheid daarvoor is geregeld in artikel 8:81 van de Awb. In dat artikel staat dat als tegen een besluit bezwaar is gemaakt, de voorzieningenrechter op verzoek een voorlopige voorziening kan treffen als onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist. Een voorlopige voorziening heeft – zoals de term al zegt – het karakter van een tussenmaatregel, in afwachting van de bodemzaak (in dit geval de beslissing op bezwaar). De beoordeling die de voorzieningenrechter maakt, is dus voorlopig van aard en de rechtbank die in een later stadium in een eventuele bodemprocedure over de zaak beslist, is niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter gebonden.
Spoedeisend belang
8. Naar het oordeel van de voorzieningenrechter is er geen sprake van spoedeisend belang. Op dit moment verleent de partner van verzoekster de zorg die zij nodig heeft. Verzoekster heeft niet aan de hand van enige medische stukken onderbouwd dat de partner van verzoekster niet langer deze zorg op zich kan nemen vanwege zijn eigen gezondheidstoestand. Uit het door verzoekster overgelegde e-mailbericht van 22 juni 2022 blijkt verder weliswaar dat De Zorggroep aan haar heeft laten weten dat de frequentie van de door haar aangevraagde zorg en de door haar aangevraagde zorg op afroep niet realiseerbaar is, maar niet gebleken is dat verzoekster geen planbare zorg kan krijgen zodat haar partner in ieder geval (alvast) voor dat deel van de zorg ontlast kan worden.
9. Voorts overweegt de voorzieningenrechter dat de gemachtigden van het college op zitting nadrukkelijk hebben verklaard dat de hulpvraag van verzoekster goed zal worden onderzocht in de bezwaarprocedure door een externe deskundige die het college zal inschakelen. De gemachtigde van verzoekster heeft op zitting toegezegd dat verzoekster daar alle medewerking aan zal verlenen. Nu in het geval van verzoekster de hulpvraag nog niet inzichtelijk is gemaakt, heeft de verwijzing van verzoekster naar de uitspraak van deze rechtbank van 22 maart 2022 [1] tot slot niet het door haar gewenste resultaat. In die procedure was de hulpvraag namelijk wel al helder. De vraag die in die procedure voorlag, betrof enkel nog de vraag welk gedeelte van de benodigde hulp kon worden aangemerkt als de gebruikelijke hulp die van een echtgenote mag worden verwacht.

Conclusie en gevolgen

10. Gelet op het voorgaande wijst de voorzieningenrechter het verzoek af. Dit betekent dat de voorzieningenrechter geen voorziening treft.
11. Voor vergoeding van het griffierecht of een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter wijst het verzoek om voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F.A.G.M. Vluggen, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. K.M.A.W. Kusters-van Mulken, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op 22 november 2022.
griffier
voorzieningenrechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 22 november 2022

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.