Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 14 november 2022 in de zaak tussen
[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres
de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (verweerder)
Inleiding
Totstandkoming van het besluit
Beoordeling door de rechtbank
stelselen de leen
fase. Verweerder stelt terecht dat de omstandigheid dat eiseres per oktober 2017 in de leenfase zat niet maakt dat de invoering van het studievoorschot voor haar ook consequenties heeft gehad. Eiseres heeft immers de volledige prestatiebeurs onder het oude stelsel ontvangen en heeft nooit studiefinanciering in de vorm van een studievoorschot (als vervanging van de ‘oude’ prestatiebeurs) onder het nieuwe leenstelsel genoten. Haar verwijzing naar artikel 5.2, eerste lid, van de Wsf 2000 kan ook om deze reden – naast het feit dat zij niet aan de voorwaarden daarvan voldoet – niet tot een ander oordeel leiden: ook dan blijft immers staan dat eiseres nooit zo’n studievoorschot heeft ontvangen. Op grond van artikel 12.14, vierde lid, van de Wsf 2000 wordt een lening die deze categorie studerenden heeft genoten gekwalificeerd als een lening beroepsonderwijs, wat correspondeert met een aflossingsregeling van 15 jaar.
wetenschappelijkebacheloropleiding, waarbij een basisbeurs is toegekend. Over de maanden september 2016 tot en met augustus 2018 is voor zijn tweejarige wetenschappelijke masteropleiding studiefinanciering toegekend onder het nieuwe leenstelsel in de vorm van een basislening in plaats van de ‘oude’ basisbeurs (en niet zoals eiseres een lening in de leenfase). Hij ondervond dus wél (deels) de gevolgen van het nieuwe stelsel. Zijn verzoek om over te stappen is op grond van artikel 12.14, vijfde lid, van de Wsf 2000 dan ook ingewilligd.