ECLI:NL:RBLIM:2022:8678

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
7 november 2022
Publicatiedatum
7 november 2022
Zaaknummer
ROE 20 / 16
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing subsidieaanvraag ben Vitaal B.V. voor project duurzame inzetbaarheid

In deze uitspraak van de Rechtbank Limburg op 7 november 2022, wordt het beroep van ben Vitaal B.V. tegen de afwijzing van haar aanvraag voor een ESF-subsidie voor het project "fit4thefuture duurzame inzetbaarheid" behandeld. De minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid had de aanvraag afgewezen, omdat de opgevoerde kosten niet als noodzakelijke kosten werden beschouwd volgens de subsidieregeling. De rechtbank oordeelt dat de minister terecht heeft gesteld dat ben Vitaal niet voldoet aan de specifieke eisen van de subsidieregeling en dat de kosten die ben Vitaal heeft opgevoerd, niet subsidiabel zijn.

Tijdens de zitting op 27 september 2022 heeft de minister zijn standpunt over de specifieke eisen ingetrokken, maar de rechtbank concludeert dat de afwijzing van de subsidieaanvraag op basis van de niet noodzakelijke kosten wel stand kan houden. De rechtbank legt uit dat de kosten die ben Vitaal heeft opgevoerd, zoals voor preventieve medische onderzoeken, niet noodzakelijk zijn omdat ben Vitaal deze werkzaamheden zelf kan uitvoeren of omdat deze al eerder gesubsidieerd zijn.

De rechtbank vernietigt het bestreden besluit, maar laat de rechtsgevolgen in stand, wat betekent dat ben Vitaal geen subsidie ontvangt. De rechtbank verklaart het beroep gegrond en draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 345,- aan ben Vitaal te vergoeden, evenals de proceskosten van € 106,56. De uitspraak is openbaar uitgesproken en een afschrift is op dezelfde dag verzonden aan de betrokken partijen.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG
Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 20/16

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 7 november 2022 in de zaak tussen

ben Vitaal B.V., met statutaire zetel in Maastricht-Airport (hierna: ben Vitaal)
en
de minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, eerder de staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid (hierna: de minister).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van ben Vitaal tegen het besluit op bezwaar van 19 november 2019 (het bestreden besluit). Met het bestreden besluit is de minister bij het besluit van 2 april 2019 gebleven. Met dat besluit heeft de minister de aanvraag van ben Vitaal om haar ESF-subsidie te verlenen voor het project “fit4thefuture duurzame inzetbaarheid” afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep op 27 september 2022 op een zitting behandeld. Ben Vitaal heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde [naam 1] . De minister heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigden: [naam 2] , [naam 3] en [naam 4] .

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank beoordeelt of de minister de subsidieaanvraag van ben Vitaal terecht heeft afgewezen. Zij doet dat aan de hand van wat ben Vitaal heeft aangevoerd. De rechtbank vindt dat de minister de subsidieaanvraag terecht heeft afgewezen en legt hierna uit hoe zij tot dit oordeel komt.
2. In het bestreden besluit heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat ben Vitaal niet voldoet aan de specifieke eisen die de subsidieregeling aan de referentie van een adviseur stelt en dat hij de subsidieaanvraag daarom terecht heeft afgewezen. Daarnaast
- geheel ten overvloede - heeft de minister zich op het standpunt gesteld dat ben Vitaal subsidie heeft aangevraagd voor niet noodzakelijke kosten.
3. Op de zitting heeft de minister het standpunt over de specifieke eisen die de subsidieregeling aan een referentie van een adviseur stelt ingetrokken. Daardoor heeft het bestreden besluit geen dragende motivering meer. Een ten overvloede ingenomen standpunt, zoals het standpunt over de niet noodzakelijke kosten, is namelijk geen dragende motivering. Het bestreden besluit kan daarom niet in stand blijven.
4. De minister hoeft echter geen nieuw besluit te nemen. Op de zitting heeft de minister namelijk gezegd dat het standpunt over de niet noodzakelijke kosten toch als dragende motivering van het bestreden besluit moet worden gezien en de rechtbank is van oordeel dat deze motivering de afwijzing van de subsidieaanvraag van ben Vitaal kan dragen.
4.1.
Het standpunt van de minister houdt in dat de door ben Vitaal opgevoerde kosten niet noodzakelijke kosten zijn, omdat het kosten zijn voor werkzaamheden die ben Vitaal, gelet op haar expertise, zelf kan uitvoeren of kosten zijn voor preventieve medische onderzoeken (PMO’s) die al eerder gesubsidieerd zijn. Volgens de minister schiet het actualiseren van het beeld over de duurzame inzetbaarheid van medewerkers, wat ben Vitaal kennelijk met het project “fit4thefuture duurzame inzetbaarheid” voor ogen staat, voorbij aan het doel van de subsidieregeling.
5. Ben Vitaal betwist niet dat kosten voor werkzaamheden die zij zelf kan uitvoeren niet noodzakelijke kosten zijn. De minister heeft de kosten die verband houden met deze werkzaamheden daarom als niet noodzakelijke kosten heeft kunnen opvatten.
6. Ben Vitaal vindt de kosten met betrekking tot PMO’s wél noodzakelijke kosten. Zij heeft de kennis om PMO’s uit te voeren namelijk niet in huis en kan daarom ook geen vervolgacties uit PMO’s uitvoeren, zoals individuele uitleg en advisering over uitslagen van PMO’s. Zij vindt het nodig en logisch dat vaker PMO’s worden uitgevoerd.
6.1
De rechtbank is van oordeel dat de minister ook deze kosten als niet noodzakelijke kosten heeft kunnen aanmerken. De minister subsidieert met ESF-subsidie voor duurzame inzetbaarheid projecten die tot doel hebben de bevordering van duurzame inzetbaarheid van werkenden door het verkrijgen van advies met een implementatieplan of begeleiding bij de implementatie van een advies. [1] De rechtbank is gebleken dat ben Vitaal al twee keer eerder een ESF-subsidie van de minister heeft gekregen om projecten uit te voeren die als doel hadden het bevorderen van duurzame inzetbaarheid van werknemers. Vast is komen te staan dat in het kader van deze projecten PMO’s zijn uitgevoerd en dat één van deze projecten ook betrekking had op de mentale belastbaarheid van medewerkers, waarop het project “fit4thefuture duurzame inzetbaarheid” vooral is gericht. Ook staat vast dat de twee eerdere projecten tot een advies hebben geleid. Om te kunnen adviseren over de mentale belastbaarheid van werknemers hoeft ben Vitaal dus geen kosten meer te maken die verband houden met PMO’s. In die zin zijn de kosten die daarop zien dus niet noodzakelijk. De rechtbank begrijpt dat de door ben Vitaal opgevoerde kosten die verband houden met PMO’s zien op kosten die volgens ben Vitaal in vervolg op de twee eerder uitgevoerde projecten moeten worden gemaakt. De minister kon zich daarover echter op het standpunt stellen dat de subsidieregeling, gelet op het doel dat projecten moeten hebben om voor subsidie in aanmerking te komen, niet bedoeld is voor het (zo nodig) bijstellen van eerder gegeven adviezen. De minister heeft deze kosten ook daarom als niet noodzakelijke kosten kunnen aanmerken. Omdat niet noodzakelijke kosten niet voor subsidiëring in aanmerking komen [2] , ook al zijn het deels kosten voor werkzaamheden die ben Vitaal niet zelf kan uitvoeren, is de afwijzing van de subsidieaanvraag van ben Vitaal op deze grond terecht.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond, omdat het bestreden besluit niet klopt. Daarom vernietigt de rechtbank het bestreden besluit. De minister hoeft geen nieuw besluit te nemen, omdat hij het bestreden besluit op de zitting alsnog kloppend heeft gemaakt. Daardoor kan de rechtbank het rechtsgevolg van het vernietigde bestreden besluit in stand laten. Dit betekent dat ben Vitaal voor het project “fit4thefuture duurzame inzetbaarheid” geen subsidie krijgt. Met andere woorden: ook al is het beroep gegrond, de minister heeft de subsidieaanvraag van ben Vitaal voor dit project uiteindelijk wel terecht afgewezen.
8. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, moet de minister aan ben Vitaal het door haar betaalde griffierecht vergoeden. Hij moet ook een vergoeding betalen voor de proceskosten die ben Vitaal in verband met het beroep heeft gemaakt. De proceskostenvergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht en het Besluit tarieven in strafzaken 2003 vastgesteld op een bedrag van € 106,56 (bestaande uit een bedrag van € 17,56 voor reiskosten die Poulissen heeft moeten maken om de zitting te kunnen bijwonen en een bedrag van € 89,- aan verletkosten). De reiskosten zijn de kosten voor openbaar vervoer. De verletkosten zijn de opgevoerde kosten. Hoewel ben Vitaal deze kosten niet gespecificeerd heeft, kent de rechtbank ben Vitaal een vergoeding ter hoogte van deze kosten toe. De minister heeft namelijk niet betwist dat ben Vitaal deze kosten heeft gemaakt en het zijn ook geen kennelijk onredelijke kosten. Bij de opgevoerde kosten is uitgegaan van twee personen die ter zitting zouden verschijnen, maar uiteindelijk is maar één persoon verschenen: zoals ter zitting is besproken, kent de rechtbank daarom de helft van het opgevoerd bedrag van € 178,- toe. De rechtbank wijst vergoeding van de overig opgevoerde kosten af.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond, vernietigt het bestreden besluit en laat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand;
- draagt de minister op het betaalde griffierecht van € 345,- aan ben Vitaal te vergoeden;
- veroordeelt de minister in de proceskosten van ben Vitaal van € 106,56.
Deze uitspraak is gedaan door mr. P.H. Broier, rechter, in aanwezigheid van
mr. A.W.C.M. Frings, griffier. De uitspraak is uitgesproken in het openbaar op
7 november 2022.
De griffier is niet in de gelegenheid
de uitspraak te ondertekenen.
Rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op: 7 november 2022

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin zij uitlegt waarom zij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.

Voetnoten

1.Artikel B4, eerste lid, van de Subsidieregeling ESF 2014-2020: “Een project in het kader van dit hoofdstuk heeft tot doel de bevordering van duurzame inzetbaarheid van werkenden door:
2.Artikel 13, aanhef en onder a, van de Subsidieregeling ESF 2014 – 2020: “Niet voor subsidiering komen in aanmerking onredelijk of niet noodzakelijk gemaakte kosten voor uitvoering van het project of een onderdeel daarvan.”