ECLI:NL:RBLIM:2022:8619

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
3 november 2022
Publicatiedatum
4 november 2022
Zaaknummer
ROE 21/2079
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het recht op WIA-uitkering en de zorgvuldigheid van het medisch onderzoek door het UWV

In deze zaak heeft de rechtbank Limburg op 3 november 2022 uitspraak gedaan in een geschil tussen eiseres en het UWV over het recht op een WIA-uitkering. Eiseres had eerder een aanvraag ingediend voor een WIA-uitkering, die door het UWV was afgewezen. De rechtbank oordeelde dat het medisch onderzoek in bezwaar onvoldoende zorgvuldig was uitgevoerd, omdat de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet voldoende had gemotiveerd waarom er geen fysiek spreekuurcontact had plaatsgevonden. Eiseres had aangevoerd dat haar medische situatie slechter was dan door het UWV was aangenomen en dat zij meer beperkingen had. De rechtbank vond dat het UWV onvoldoende had aangetoond dat de rapporten van de verzekeringsartsen aan de vereisten van zorgvuldigheid voldeden. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit, maar liet de rechtsgevolgen in stand, omdat eiseres inmiddels was onderzocht door een onafhankelijke verzekeringsarts. De rechtbank concludeerde dat eiseres op de datum in geding in staat was om arbeid te verrichten die in overeenstemming was met haar vastgestelde medische belastbaarheid. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en veroordeelde het UWV tot vergoeding van de proceskosten en het griffierecht.

Uitspraak

RECHTBANK LIMBURG

Inloopteam Bestuursrecht
zaaknummer: ROE 21/2079

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] , uit [woonplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. J.D. van Alphen),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,het UWV
(gemachtigde: P.L.E. Delahaije).

Procesverloop

Met het besluit van 18 januari 2021 (het primaire besluit) heeft het UWV de aanvraag van eiseres om een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (Wet WIA) afgewezen.
Met het besluit van 15 juli 2021 (het bestreden besluit) heeft het UWV het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Het UWV heeft verweerschriften ingediend.
De zaak is bij de rechtbank behandeld op de Teams-zitting van 22 september 2022. Eiseres was afwezig en heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde. Het UWV heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde
.

Wat ging er aan deze procedure vooraf

1. Eiseres werkte als productiemedewerkster voor gemiddeld 32,16 uur per week. Nadat haar dienstverband was beëindigd, heeft het UWV eiseres een uitkering op grond van de Werkloosheidswet toegekend. Op 4 februari 2019 heeft eiseres zich bij het UWV ziekgemeld, waarna zij ziekengeld op grond van de Ziektewet kreeg.
2. Op 6 november 2020 heeft eiseres een aanvraag om een uitkering op grond van de Wet WIA gedaan. Naar aanleiding hiervan heeft het UWV een medisch en arbeidskundig onderzoek verricht.
3. Een verzekeringsarts van het UWV heeft eiseres tijdens een telefonisch spreekuur gesproken en beoordeeld wat de arbeidsbeperkingen van eiseres zijn per 1 februari 2021. Deze beperkingen heeft de verzekeringsarts opgenomen in een functionele mogelijkhedenlijst (FML) van 7 januari 2021. Vervolgens heeft een arbeidsdeskundige van het UWV vastgesteld dat eiseres ongeschikt is voor haar eigen werk als productiemedewerkster, maar dat er drie functies (en één reservefunctie) zijn die eiseres, met haar beperkingen, nog wel zou kunnen uitvoeren. De arbeidsdeskundige heeft berekend dat eiseres met de middelste van deze drie functies 79,58% kan verdienen van het loon dat zij verdiende voordat zij zich ziekmeldde. Omdat dit betekent dat eiseres minder dan 35% arbeidsongeschikt is, kan eiseres volgens het UWV geen WIA-uitkering krijgen.
4. Eiseres heeft bezwaar gemaakt. Een arts bezwaar en beroep [1] en een arbeidsdeskundige bezwaar en beroep hebben opnieuw naar de zaak van eiseres gekeken. Volgens de arts bezwaar en beroep zijn de beperkingen grotendeels juist vastgesteld. Hij heeft twee extra beperkingen toegevoegd aan de FML (d.d. 12 juli 2021). De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft basis van deze nieuwe FML van 12 juli 2021 twee van de geduide functies laten vervallen en twee nieuwe functies toegevoegd. Met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies kan eiseres 75,83% van het laatstverdiende loon verdienen. De mate van arbeidsongeschiktheid is gelet hierop bepaald op 24,17%. Hierop heeft het UWV het bestreden besluit genomen.

Wat vindt eiseres

5. Eiseres is het niet eens met het UWV. Zij voert aan dat het onderzoek onzorgvuldig is geweest, omdat er geen sprake is geweest van een fysiek spreekuur door een verzekeringsarts. Het UWV heeft niet dan wel niet voldoende gemotiveerd waarom er kon worden afgezien van een fysiek spreekuur. Volgens eiseres is haar medische situatie slechter en heeft zij meer beperkingen dan het UWV heeft aangenomen. Zij is meer beperkt door hooikoortsklachten en claustrofobie, en de door het UWV gestelde beperkingen in verband met haar schouderklachten zijn onvoldoende om overbelasting van de schouders te voorkomen. Langdurige en/of repetitieve schouderbelasting moet, alleen al uit preventief oogpunt, voorkomen worden. Verder stelt eiseres dat zij met haar beperkingen de functies die het UWV geschikt vindt, niet kan verrichten. Eiseres betwist dat zij aan het opleidingsniveau bij de geduide functies voldoet. Bij de functies monteur printplaten en medewerker tuinbouw komt een overschrijding voor op knijp- en grijpkracht. Bij het wegvallen van die functies, moet eiseres op arbeidskundige gronden volledig arbeidsongeschikt worden geacht. Eiseres verzoekt de in bezwaar aangevoerde gronden hier als ingelast en herhaald te beschouwen.

Waarover gaat het in deze zaak

6. De vraag is of het UWV terecht stelt dat eiseres voor 24,17% arbeidsongeschikt is en om die reden geen recht heeft op een WIA-uitkering per 1 februari 2021. De rechtbank moet die vraag beantwoorden aan de hand van wat eiseres daartegen in heeft gebracht. Belangrijk punt is dat het gaat om de medische toestand van eiseres op 1 februari 2021 en de vraag welke beperkingen daaruit volgen.

Wat vindt de rechtbank

7. Voor zover eiseres in haar beroepschrift verwijst naar dat wat zij in bezwaar heeft aangevoerd, overweegt de rechtbank dat het aan eiseres is om in beroep gemotiveerd en specifiek aan te voeren waarom zij het niet eens is met het bestreden besluit. De verwijzing naar het bezwaarschrift wordt niet als zo’n gemotiveerde en specifieke betwisting opgevat. Daarop is immers gereageerd in het bestreden besluit. Eiseres zal dus moeten aanvoeren waarom zij het met die reactie niet eens is. Gelet hierop zal de rechtbank de beoordeling van het beroep plaatsen in het licht van de in beroep nader uitgewerkte gronden en niet in het licht van hetgeen in bezwaar is aangevoerd.
8. Het UWV mag besluiten over iemands arbeidsongeschiktheid baseren op rapporten van verzekeringsartsen. Deze rapporten moeten dan wel aan een aantal voorwaarden voldoen: zij moeten op zorgvuldige wijze tot stand zijn gekomen, ze mogen geen tegenstrijdigheden bevatten en de rapporten moeten begrijpelijk zijn. Het is aan eiseres om aannemelijk te maken dat de rapporten die over haar zijn opgesteld niet aan deze voorwaarden voldoen.
9. De verzekeringsarts heeft het dossier en de daarin aanwezige medische informatie over eiseres bestudeerd. Hij heeft eiseres telefonisch gesproken. Hij beschrijft (onder andere) de klachten van eiseres, het dagverhaal, de diagnose en de prognose.
10. De arts bezwaar en beroep heeft het standpunt van de verzekeringsarts in zijn rapport van 6 juli 2021 heroverwogen. Hij heeft het dossier bestudeerd en informatie van de behandelaars opgevraagd en betrokken in zijn onderzoek. Ook heeft hij eiseres gesproken op de hoorzitting. De arts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd waarom hij in hoofdlijnen (met uitzondering van een kleine aanpassing van de FML) geen aanleiding ziet anders te denken over de belastbaarheid dan de verzekeringsarts.
11. Eiseres vindt het onderzoek onzorgvuldig. Met een beroep op de jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep [2] (de Raad) meent zij dat louter een dossieronderzoek door de arts bezwaar en beroep in haar geval niet volstaat. Hiertoe voert eiseres aan dat zij zowel tijdens het primaire onderzoek als tijdens de bezwaarfase niet fysiek onderzocht is door een verzekeringsarts. Omdat de medische grondslag van het primaire besluit in bezwaar is betwist en er niet gemotiveerd is afgezien van het houden van een spreekuurcontact in bezwaar, vindt eiseres dat het onderzoek onzorgvuldig is.
12. Het UWV erkent in haar verweerschrift van 27 augustus 2021 dat er ten onrechte niet gemotiveerd is waarom in bezwaar is afgezien van een fysiek spreekuurcontact, zoals het beoordelingskader van de genoemde uitspraak van de Raad van 23 juni 2021 voorschrijft. In het rapport van de verzekeringsarts bezwaar en beroep [3] van 17 augustus 2021 is daarom alsnog deze motivering gegeven. De verzekeringsarts bezwaar en beroep geeft aan dat een fysiek contact niet meer informatie zou hebben opgeleverd. Er was voldoende informatie vanuit de behandelaars aanwezig. Uit die informatie is niet gebleken dat de verzekeringsarts in het primaire onderzoek iets over het hoofd heeft gezien.
13. De rechtbank vindt dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep onvoldoende heeft gemotiveerd dat in het licht van de aard van de klachten en de beschikbare medische informatie, een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde zou hebben gehad. De motivering bestaat uit een algemene onderbouwing van de beslissing om te volstaan met dossierstudie. Een specifiek op dit geval toegesneden motivering waarom een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft, ontbreekt. Op welke medische informatie de verzekeringsarts bezwaar en beroep precies doelt wordt niet beschreven. Evenmin wordt beschreven waarom deze aanwezige medische informatie met zich brengt dat een spreekuurcontact geen toegevoegde waarde heeft. De rechtbank acht mede van belang dat het hier gaat om lichamelijke klachten die in een fysiek spreekuurcontact door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) te onderzoeken zijn. Daarbij komt dat er verschil van mening lijkt te bestaan over de ernst van de aandoening; een fysiek spreekuurcontact waarbij eiseres onderzocht wordt door de verzekeringsarts (bezwaar en beroep) lijkt dan ook een logische stap te zijn. Onder deze omstandigheden is de gegeven motivering van de beslissing om te volstaan met dossierstudie naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende.
14. Gelet op wat hierover overwogen is, is het medisch onderzoek in bezwaar onvoldoende zorgvuldig geweest zodat het bestreden besluit genomen is in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal daarom het bestreden besluit vernietigen. Het beroep dient om die reden gegrond verklaard te worden. Vervolgens moet de rechtbank de vraag beantwoorden of aanleiding bestaat om met toepassing van artikel 8:72, derde lid, van de Awb, de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit in stand te laten. De rechtbank beantwoordt deze vraag bevestigend en overweegt daartoe als volgt.
15. Als eerste ziet de rechtbank geen aanleiding om het UWV op te dragen om het geconstateerde gebrek in de voorbereiding van het bestreden besluit te herstellen. Vast staat dat eiseres in de beroepsfase is gezien en lichamelijk is onderzocht door een onafhankelijke verzekeringsarts van Triage, [naam verzekeringsarts] . Omdat [naam verzekeringsarts] geregistreerd verzekeringsarts is, eiseres lichamelijk heeft onderzocht en zijn onderzoek heeft gedaan en zijn bevindingen en conclusies in het rapport van 7 juni 2022 heeft opgesteld met inachtneming van de relevante regelgeving inzake arbeidsongeschiktheidsbeoordelingen in WIA-zaken en de van toepassing zijnde verzekeringsgeneeskundige standaarden van het UWV, heeft een nieuw onderzoek door een verzekeringsarts van het UWV, voor zover het gaat om het vaststellen van de medische feiten, volgens de rechtbank geen toegevoegde waarde.
16. Verder stelt de rechtbank vast dat de bevindingen na onderzoek door [naam verzekeringsarts] op drie punten afwijken van de bevindingen van de (verzekerings)artsen van het UWV. Voor het overige heeft [naam verzekeringsarts] de FML van het UWV bevestigd. Volgens [naam verzekeringsarts] had eiseres (meer) beperkt moeten worden geacht in verband met haar claustrofobie, haar schouderklachten en haar hooikoortsklachten. Ter zitting heeft de gemachtigde van eiseres dit bevestigd.
17. Ten aanzien van de claustrofobie stelt de arts bezwaar en beroep in zijn rapport van 7 juli 2022 dat deze klachten nooit bij eiseres zijn onderzocht en dat deze diagnose niet is vastgesteld en/of behandeld. Dat eiseres niet in een MRI-apparaat durft plaats te nemen, moet niet gegeneraliseerd worden naar alle kleine werkruimten. Bovendien, zo stelt het UWV ter zitting, zou geen van de geduide functies vervallen indien er wel een beperking voor claustrofobie zou worden aangenomen. De rechtbank kan deze uitleg volgen.
18. Ten aanzien van de schouderklachten heeft de arts bezwaar en beroep gemotiveerd gesteld waarom er geen extra beperkingen voor aangenomen hoeven te worden. Volgens de informatie van de behandelaar was naast impingement geen andere afwijking aan de schouder waargenomen. Het functioneel bewegingsbereik en de kracht was in tact. De al gegeven beperkingen ten aanzien van trillingsbelasting, frequent reiken, tillen en dragen en boven schouderhoogte actief zijn voldoende om de belasting te verlagen en verergering van de klachten te voorkomen. Ook deze motivering vindt de rechtbank afdoende.
19. De hooikoorts is door [naam verzekeringsarts] vastgesteld en de rechtbank vindt het aannemelijk gemaakt dat eiseres met deze klachten kampt en hierdoor in arbeid beperkt zou moeten worden geacht. Dat deze problematiek niet eerder door eiseres ter sprake is gebracht bij medische onderzoeken door het UWV, zoals door het UWV naar voren is gebracht, is onvoldoende van belang, te meer omdat eiseres in de onderhavige beoordeling ook niet door een verzekeringsarts van het UWV is onderzocht. Het spreekuur met de verzekeringsarts in de primaire fase vond immers telefonisch plaats en de arts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht. Na raadpleging van het CBBS stelt het UWV ter zitting – onweersproken – dat alleen de functie van Medewerker tuinbouw (SBC-code 111010) komt te vervallen indien er een beperking voor hooikoortsklachten wordt aangenomen. Uit het rapport van de arbeidsdeskundige bezwaar en beroep blijkt dat deze functie een reservefunctie is, die niet gebruikt is om de mate van arbeidsongeschiktheid vast te stellen. Dat betekent dat het laten vervallen van deze functie geen invloed zal hebben op de hoogte van het arbeidsongeschiktheidspercentage.
20. Gelet op het voorgaande ziet de rechtbank in wat eiseres heeft aangevoerd geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de medische grondslag van het bestreden besluit. De rechtbank komt tot de slotsom dat eiseres op de datum in geding in staat moet worden geacht arbeid te verrichten die in overeenstemming is met de voor haar vastgestelde medische belastbaarheid, zoals verwoord in de FML van 12 juli 2021.
De arbeidskundige beoordeling
21. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft op grond van de FML van 12 juli 2021 gesteld dat het standpunt van de arbeidsdeskundige, dat eiseres haar eigen werk als productiemedewerker niet meer kan verrichten, juist is, maar dat eiseres met haar medische beperkingen in theorie nog de volgende functies kan uitvoeren:
- ( sbc-code 315133) Administratief medewerker (document scannen);
- ( sbc-code 261011) Parking host;
- ( sbc-code 267051) Monteur printplaten.
22. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft in zijn rapport van 13 juli 2021 voldoende uitgelegd waarom deze functies geen overschrijdingen opleveren van de belastbaarheid van eiseres. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft de knelpunten beoordeeld en toegelicht waarom de functies geschikt zijn. Deze toelichtingen zijn voor de rechtbank begrijpelijk. De stelling van eiseres, dat de geduide functies gezien haar beperkingen haar belastbaarheid overschrijden, is in feite gericht tegen de door het UWV vastgestelde medische belastbaarheid van eiseres in de FML van 12 juli 2021, waarvan de rechtbank hiervoor in punt 20 al heeft geoordeeld dat er geen reden is om aan die FML te twijfelen. Bovendien heeft het UWV in het verweerschrift van 23 september 2021 voldoende uitgelegd waarom eiseres wel aan de gestelde opleidingseisen voldoet. Eiseres heeft de basisschool doorlopen en een aantal jaren vervolgonderwijs gevolgd. Hiermee voldoet zij aan de gestelde opleidingseisen (niveau 2). De rechtbank vindt dan ook dat het UWV voldoende duidelijk heeft onderbouwd, dat eiseres in staat is de functies te vervullen.
23. De arbeidsdeskundige bezwaar en beroep heeft berekend dat eiseres op 1 februari 2021 met de middelste van de drie voor de schatting gebruikte functies 75,83% kan verdienen van het loon dat zij voorheen verdiende als productiemedewerkster, zodat eiseres voor de overige 24,17% arbeidsongeschikt is.

Conclusie

24. Het beroep van eiseres is gegrond en de rechtbank laat de rechtsgevolgen van het besluit in stand. Omdat de rechtbank het beroep gegrond verklaart, bepaalt de rechtbank dat het UWV aan eiseres het door haar betaalde griffierecht vergoedt.
25. De rechtbank ziet voorts aanleiding het UWV te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten in beroep. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 1.518,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 759,- en een wegingsfactor 1).
26. Daarnaast heeft eiseres om een vergoeding van de kosten gevraagd in verband met de rapporten van Triage Medisch Adviesbureau. De rechtbank stelt de maatstaf voor vergoeding van de kosten van de deskundige die aan eiseres advies heeft uitgebracht, vast op grond van artikel 2, eerste lid, aanhef en onder b, van het Bpb en overeenkomstig het bepaalde bij en krachtens de Wet tarieven in strafzaken (Wtsz). Uit de overgelegde specificaties van 7 juni 2022 en 25 augustus 2022 leidt de rechtbank af dat in totaal 6,55 uur aan werkzaamheden is verricht tegen een uurtarief van € 131,40. Op grond van artikel 9, eerste lid, van het Besluit tarieven in strafzaken 2003 (Bts) is bepaald dat voor vaststelling van de vergoeding een gedeelte van een uur gelijk aan een half uur of korter, als een half uur telt, en een gedeelte langer dan een half uur als een heel uur. Voor de vergoeding van de kosten van de deskundige zal in dit geval een bedrag van € 1.149,20 (7 uur x € 131,40 + 5x € 5,99 + 21% btw over het geheel) worden toegekend. In de overgelegde specificaties van de facturen worden naast de werkzaamheden van de deskundige ook administratieve kosten gedeclareerd (de rechtbank bedoelt in dit verband de op de facturen vermelde kosten onder “secretariaat”). Deze kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking [4] . De kosten voor het opstellen van e-mailberichten en een telefoongesprek moeten wel worden vergoed, omdat uit de facturen niet blijkt dat het om administratieve kosten gaat.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het vernietigde bestreden besluit geheel in stand blijven;
  • draagt het UWV op het betaalde griffierecht van € 49,- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt het UWV in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 2.667,20.
Deze uitspraak is gedaan op 3 november 2022 door mr. J.M.C. Schuurman-Kleijberg, rechter, in aanwezigheid van mr. J.B.C. Hoeksel, griffier
.
griffier
rechter
De uitspraak is verzonden op 3 november 2022.
en zal binnen een week na deze datum openbaar gemaakt worden door publicatie op rechtspraak.nl.

Als u het niet eens bent met deze uitspraak

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een beroepschrift. U moet dit beroepschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven.

Voetnoten

1.De medische heroverweging is getoetst en akkoord bevonden door J. Jonker, verzekeringsarts bezwaar en beroep.
2.Uitspraak van de Raad van 23 juni 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:1491 en van 9 december 2021, ECLI:CRVB:2021:3152.
3.J. Jonker, verzekeringsarts bezwaar en beroep.
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep van 1 december 2021, ECLI:NL:CRVB:2021:3010.