ECLI:NL:RBLIM:2022:8517

Rechtbank Limburg

Datum uitspraak
28 juli 2022
Publicatiedatum
2 november 2022
Zaaknummer
305396 HA-RK 22-147
Instantie
Rechtbank Limburg
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wraking van rechter in civiele procedure, ongegrond verklaard

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Limburg, is op 28 juli 2022 een wrakingsverzoek ingediend door verzoekers, [verzoeker 1] en [verzoeker 2], tegen mr. H.H. Dethmers, rechter in de rechtbank. Dit verzoek volgde op een eerdere wraking die op 11 november 2021 ongegrond was verklaard. De wrakingsprocedure begon met een verzoek van verzoekers op 14 oktober 2021, tijdens een zitting in een andere zaak tussen LEASEPLAN NEDERLAND N.V. en verzoekers. Na verschillende correspondenties en een nieuwe wraking van de wrakingskamer, werd op 19 juli 2022 de behandeling van het wrakingsverzoek voortgezet. De wrakingskamer heeft vastgesteld dat de gronden voor wraking niet voldoende waren om aan te nemen dat de rechter vooringenomen was. De wrakingskamer benadrukte dat een rolbeslissing, ook al kan deze inhoudelijk onjuist zijn, in beginsel geen grond voor wraking oplevert. De rechter had aangegeven dat hij de gelegenheid zou bieden voor een antwoordakte, wat ook een belangrijk punt was in de beoordeling. Uiteindelijk heeft de wrakingskamer het verzoek tot wraking ongegrond verklaard, omdat er geen feiten of omstandigheden waren die een vrees voor partijdigheid van de rechter konden onderbouwen. De beslissing is openbaar gemaakt op 28 juli 2022.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK LIMBURG

Zittingsplaats Roermond
Wrakingskamer
Zaaknummer: 305396 HA-RK 22-147
Beslissing van de meervoudige kamer belast met de behandeling van wrakingszaken
op het verzoek van
[verzoeker 1],
wonende te [woonplaats]
en
[verzoeker 2] ,
gevestigd te [vestigingsplaats] ,
verzoekers,
dat strekt tot wraking van mr. H.H. Dethmers, rechter in de rechtbank Limburg, hierna de rechter.

1.De procedure

Tijdens een zitting op 14 oktober 2021 is in de zaak met zaaknummer 8977835 CV EXPL 21-293 tussen LEASEPLAN NEDERLAND N.V. als eisende partij en verzoekers als gedaagde partij door verzoekers een verzoek tot wraking van de rechter ingediend dat bij beslissing van 11 november 2021 (ECLI:NL:RBLIM:2021:9309) ongegrond is verklaard. De behandeling van de zaak is vervolgens door de rechter voortgezet. Op 18 mei 2022 is ter griffie een e-mailbericht ontvangen van verzoekers, inhoudende een nieuw verzoek tot wraking van de rechter in de hiervoor genoemde zaak.
De wrakingskamer heeft verzoekers bericht dat zij tot 31 mei 2022 de gelegenheid hebben de gronden aan te vullen.
Op 31 mei 2022 is ter griffie een e-mailbericht ontvangen van verzoekers, inhoudende de gronden van het verzoek van 18 mei 2021.
De rechter heeft op 8 juni 2022 de wrakingskamer zijn schriftelijke reactie doen toekomen en bericht dat hij bij de zitting zal verschijnen.
Op 23 juni 2022 is ter griffie een e-mailbericht ontvangen van verzoekers, inhoudende nadere gronden naar aanleiding van de reactie van de rechter.
Op 24 juni 2022 is ter griffie een e-mailbericht ontvangen van verzoekers, inhoudende een verzoek tot wraking van wrakingskamer, waardoor de al bepaalde zitting van 30 juni 2022 voor de behandeling van het wrakingsverzoek geen doorgang kon vinden.
Het verzoek tot wraking van de wrakingskamer is op 30 juni 2022 ongegrond verklaard.
Op 14 juli 2022 is ter griffie een e-mailbericht ontvangen, inhoudende een nieuwe wraking van de wrakingskamer. Dat verzoek is op 18 juli 2022 per e-mailbericht door verzoeker aangepast, gelet op de gewijzigde samenstelling van de wrakingskamer. Het nieuwe wrakingsverzoek van de wrakingskamer is op 18 juli 2022 buiten behandeling gesteld.
De behandeling van het wrakingsverzoek van 18 mei 2022 heeft plaatsgevonden ter zitting van de wrakingskamer op 19 juli 2022, waar verzoeker zonder bericht niet is verschenen. De rechter is verschenen.
De datum van de uitspraak is bepaald op heden.

2.De beoordeling

Ingevolge artikel 36 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) kan op verzoek van een partij elk van de rechters die een zaak behandelen worden gewraakt op grond van feiten of omstandigheden waardoor de rechterlijke onpartijdigheid schade zou kunnen leiden. Een wrakingsgrond dient te zijn gelegen in feiten of omstandigheden die betrekking hebben op (de persoon van) de rechter of rechters van wie de wraking is verzocht. Het instituut van de wraking is niet bedoeld als rechtsmiddel tegen (procedurele of inhoudelijke) beslissingen van een rechter die een zaak behandelt. Een zodanige beslissing kan alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek indien die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten – bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen – niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven (vgl. HR 25 september 2018, ECLI:NL:HR:2018:1413).
De wrakingskamer gaat uitsluitend in op hetgeen onderzocht moet worden in het kader van onderhavig verzoek tot wraking. Wat er verder is aangevoerd over de eerdere, afgedane wrakingsprocedure en daarbij betrokken personen, is hier niet (langer) aan de orde en zal bij de beoordeling buiten beschouwing worden gelaten.
In de procedure tussen LEASEPLAN NEDERLAND N.V. en [verzoeker 1] / [verzoeker 2] zijn partijen op 16 mei 2022 bericht dat op 22 juni 2022 uitspraak zou worden gedaan. Daarop hebben verzoekers de rechter gewraakt. In zijn reactie heeft de rechter opgemerkt dat hij door het vaststellen van de uitspraakdatum per abuis voorbij is gegaan aan het recht van verzoekers om een antwoordakte te nemen. Daarbij heeft de rechter ook toegezegd dat hij, als hij de zaak kan voortzetten, verzoekers alsnog de gelegenheid zal bieden om een antwoordakte te nemen.
Voor zover hier van belang blijkt voorts uit de reactie van de rechter dat verzoekers, na de onderbreking van de zitting voor het formuleren van het proces verbaal van wraking op
14 oktober 2021 (het eerste wrakingsverzoek van verzoekers), de rechtbank al hadden verlaten toen partijen weer werden binnengeroepen na afronding van het proces verbaal. Op dat moment is de rechter niet meer (inhoudelijk) in gesprek gegaan met de andere partij, maar is enkel gesproken over het processuele vervolg van de zaak na afronding van de wrakingsprocedure, hetgeen op zichzelf geen grond voor wraking is, omdat het om een procesafspraak gaat.
Na afdoening van die eerste wraking op 11 november 2021 is de procedure voortgezet en is de zaak op 8 december 2021 naar de rol van 22 december 2021 verwezen waarna verzoekers drie keer uitstel hebben gevraagd en hebben gekregen voor het nemen van de antwoordakte. Daarop is de hiervoor genoemde rolbeslissing van 16 mei 2022 genomen die heeft geleid tot het onderhavige wrakingsverzoek.
Een rolbeslissing, ook indien die inhoudelijk onjuist is, is een processuele beslissing die in beginsel geen grond voor wraking oplevert. Een zodanige beslissing kan, zoals gezegd, alleen leiden tot toewijzing van een wrakingsverzoek indien die beslissing in het licht van alle omstandigheden van het geval en naar objectieve maatstaven gemeten - bijvoorbeeld door de in de motivering gebezigde bewoordingen - niet anders kan worden verstaan dan als blijk van vooringenomenheid van de rechter die haar heeft gegeven.
De wrakingskamer begrijpt uit de reactie van de rechter dat hij door de verschillende processuele beslissingen, aanhoudingen en wrakingen kennelijk het overzicht is kwijtgeraakt en een onjuiste procesbeslissing heeft genomen, die hij overigens wenst te herstellen. Dit geeft naar het oordeel van de wrakingskamer geen blijk van vooringenomenheid van de rechter.
De wrakingskamer is daarom van oordeel dat geen sprake is van feiten of omstandigheden die een aanwijzing opleveren voor het aannemen van vooringenomenheid van de rechter, laat staan een zwaarwegende omstandigheid.
Ook overigens is niet gebleken van feiten of omstandigheden waardoor sprake geweest zou kunnen zijn van een objectiveerbare vrees voor partijdigheid van de rechter. Het verzoek is dan ook ongegrond en wordt daarom afgewezen.

3.De beslissing

De wrakingskamer:
- verklaart het verzoek tot wraking van de rechter ongegrond.
Deze beslissing is gegeven door mr. H.M.J. Quaedvlieg, mr. R.M.M. Kleijkers en
mr. J. Schreurs-van de Langemheen, bijgestaan door mr. M.J.W.D. Janssen als griffier. De beslissing is openbaar gemaakt op 28 juli 2022. [1]

Voetnoten

1.type: